ECLI:NL:RBROT:2018:11097

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/10/559770 / FA RK 18-7901 en C/10/514422 / FA RK 16-9434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing en erkenning van minderjarigen in een complexe zorgregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 19 december 2018, wordt een verzoek behandeld van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kinderen naar Alblasserdam. De man, de vader van de kinderen, verzet zich tegen deze verhuizing, wat leidt tot een juridische procedure. De rechtbank overweegt dat de vrouw een objectieve noodzaak heeft om te verhuizen, onder andere vanwege de onhoudbare woonsituatie en de relatie met haar nieuwe partner. De rechtbank stelt vast dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de vrouw goed heeft voorbereid op de verhuizing, inclusief het vinden van een geschikte school voor de kinderen in Alblasserdam.

Daarnaast wordt in deze zaak ook een verzoek tot erkenning van de tweede minderjarige door de man behandeld. De vrouw verbindt aan de erkenning de voorwaarde dat het kind haar achternaam behoudt, wat juridisch niet mogelijk blijkt te zijn volgens de geldende wetgeving. De rechtbank adviseert partijen om in onderling overleg tot een oplossing te komen. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot verhuizing toe, maar beperkt de toestemming tot de minderjarige die onder gezamenlijk gezag staat. De rechtbank legt ook de zorg- en omgangsregeling vast, waarbij de belangen van de kinderen en de communicatie tussen de ouders centraal staan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901
zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434
Beschikking van 19 december 2018 betreffende vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek/de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht/de vervangende toestemming voor erkenning/het ouderlijk gezag
in de zaak van:
[naam man], de man,
thans wonende te Delft,
advocaat mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te Vlaardingen,
advocaat mr. M.E. Kreber te Zoetermeer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901 blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 4 oktober 2018;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 16 november 2018;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 19 november 2018.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434 blijkt uit:
  • de beschikking van 13 november 2017;
  • het briefrapport en de brief met bijlage van de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht van respectievelijk 30 januari 2018 en 21 februari 2018;
  • de brief met bijlage van de zijde van de man van 20 februari 2018;
  • het aanvullende verzoek van de man, ingekomen op 12 oktober 2018;
  • het verweerschrift op het aanvullende verzoek tevens aanvullend verzoek met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 19 november 2018.
1.3.
De behandeling van de zaak met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901 en de voortgezette behandeling van de zaak met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434 heeft gelijktijdig plaatsgevonden ter zitting van 21 november 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Kreber;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Peters;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam] .

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2011 te [geboorteplaats minderjarige 1] (hierna ook te noemen: [voornaam minderjarige 1] ).
2.2.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 2] (hierna ook te noemen: [voornaam minderjarige 2] ).
2.3.
De man heeft [voornaam minderjarige 1] erkend. De man is de verwekker van [voornaam minderjarige 2] . [voornaam minderjarige 2] is niet erkend.
2.4.
Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend. De vrouw oefent het gezag over [voornaam minderjarige 2] alleen uit.
2.5.
Partijen hebben op 6 juli 2017 een ouderschapsplan opgesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 13 november 2017 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – een voorlopige regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) met betrekking tot de [voornaam minderjarige 1] vastgesteld alsmede een voorlopige regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna ook: omgangsregeling) met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] vastgesteld en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van nader bericht van partijen en de raad over de resultaten van de deelname van partijen aan ‘Ouderschap in Overleg’. De regeling uit het ouderschapsplan is vastgesteld als voorlopige zorgregeling. De rechtbank verwijst naar en neemt over hetgeen ten aanzien van de zorg- en omgangsregeling is opgenomen in de beschikking van 13 november 2017.
3.2.
Verzoek tot verhuizing en inschrijving op adres en school
3.2.1.
De vrouw verzoekt haar vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar Alblasserdam te verhuizen. Voorts verzoekt de vrouw vervangende toestemming om [voornaam minderjarige 1] in te schrijven op een adres en op een school in Alblasserdam.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.2.4.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.2.5.
De raad adviseert positief over de verhuizing. Die is in het belang van de minderjarigen. De praktische bezwaren zijn op te lossen en ouders kunnen dat ook. Soms lijkt het overleg erg stroef te gaan, maar uiteindelijk komen ouders tot oplossingen en de raad heeft er vertrouwen in dat dat in de toekomst ook gaat lukken.
3.2.6.
De rechtbank overweegt het volgende.
Na het definitief uiteengaan van partijen in september 2016 heeft de man enige tijd in Den Haag gewoond maar is later ingetrokken bij zijn huidige partner die in Delft woont. De man en zijn partner zijn voornemens in Pijnacker, Berkel of Vlaardingen te gaan wonen, maar de toekomstige woonplaats zal mede afhangen van de mogelijkheden om een baan te vinden. De vrouw is in de gezamenlijke woning van partijen blijven wonen. Deze woning had aanvankelijk een onderwaarde maar sinds deze zomer is sprake van een overwaarde. De vrouw is niet in staat het aandeel van de man in de woning over te nemen. Gelet hierop en mede omdat de man verdeling van de woning verlangt, dient de woning te worden verkocht. De partner van de vrouw en zijn twee kinderen wonen in een koopwoning in Alblasserdam en de partner heeft een co-ouderschapregeling. Deze co-ouderschapregeling verzet zich tegen een verhuizing uit Alblasserdam. Ook om die reden is het voorstel van de man, te weten overname van het aandeel van de man in de woning door de vrouw en haar partner, geen optie voor de vrouw. De vrouw is al twee jaar ingeschreven voor een huurwoning in Vlaardingen, maar zij verwacht niet dat zij op korte termijn in aanmerking komt voor een huurwoning, omdat er weinig huurwoningen zijn. Een huurwoning in de vrije sector in Vlaardingen is onbetaalbaar voor de vrouw. De man bevestigt ter zitting dat het vinden van woonruimte in Vlaardingen een probleem is om welke reden hij destijds, bij het uiteengaan van partijen, tijdelijk in Den Haag is gaan wonen. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw heeft aangetoond dat sprake is van een objectieve noodzaak om te verhuizen naar een andere gemeente.
3.2.7.
Voorts blijkt dat de vrouw al meer dan een jaar een nieuwe relatie heeft. De vrouw verblijft regelmatig met de minderjarigen bij haar partner in Alblasserdam en de minderjarigen hebben goed contact met de kinderen van de partner van de vrouw. Als de vrouw naar Alblasserdam verhuist, kan zij met de minderjarigen intrekken bij haar partner, want zijn woning is ruim en heeft voldoende kamers voor alle kinderen. De vrouw heeft een school uitgezocht in Alblasserdam waar ook de kinderen van haar partner op school zitten en gesteld noch gebleken is dat de man inhoudelijke bezwaren tegen die keuze heeft.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de verhuizing goed heeft voorbereid.
3.2.8.
Partijen hebben na het uiteengaan afgesproken dat [voornaam minderjarige 1] bij de vrouw blijft wonen. Bij haar ligt het zwaartepunt van zijn dagelijkse verzorging en opvoeding, ook financieel. Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan een zorg- en contactregeling zoals hierna onder 3.3.6. vermeld (waarbij ook een regeling voor [voornaam minderjarige 2] is afgesproken). Omdat partijen noch de rechtbank het in het belang van [voornaam minderjarige 1] achten dat hij op maandagochtend in de spits van Delft naar Alblasserdam wordt gebracht, zal de weekendregeling moeten worden aangepast zodra de vrouw is verhuisd. Die aanpassing leidt tot een beperking van de weekendregeling. De rechtbank acht de beperking van de weekendregeling echter niet zodanig substantieel, dat het belang van de man bij continuering van de huidige weekendregeling zwaarder weegt dan het belang van [voornaam minderjarige 1] .
3.2.9.
Partijen hebben deelgenomen aan ‘Ouderschap in Overleg’, een onderzoeksmethode van de raad. De communicatie tussen partijen verloopt nog stroef en nog niet alles is geregeld met betrekking tot het scheidingsproces. Ondanks het vorenstaande zijn partijen in staat gebleken hun verantwoordelijkheid als ouder te nemen en nadere afspraken te maken met betrekking tot [voornaam minderjarige 1] (en [voornaam minderjarige 2] ) en die afspraken na te komen.
De stroeve communicatie is derhalve geen contra-indicatie voor een verhuizing van de vrouw met [voornaam minderjarige 1] naar Alblasserdam.
3.2.10.
Op grond van het vorenstaande en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw om te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de man. Het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing wordt daarom toegewezen, met dien verstande dat die toestemming zich beperkt tot [voornaam minderjarige 1] . Immers, alleen het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.2.11.
Het aanbod van de vrouw om na de verhuizing het halen en brengen van [voornaam minderjarige 1] gelijker te verdelen is redelijk en komt voldoende tegemoet aan de bezwaren van de man ten aanzien van de gevolgen van de verhuizing. Het halen en brengen zal hieronder nader worden uitgewerkt. Omdat de vrouw nagenoeg de volledige kosten voor [voornaam minderjarige 1] draagt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een financiële compensatie van de man in verband met de reiskosten Delft-Alblasserdam.
3.2.12.
De man heeft gesteld dat [voornaam minderjarige 1] in Vlaardingen op school moet blijven, ook als hij verhuist, zodat hij contact houdt met zijn vriendjes op school in Vlaardingen. De rechtbank acht het echter in het belang van [voornaam minderjarige 1] dat hij in zijn nieuwe woonplaats naar school gaat en daar sociale contacten kan opbouwen. Gelet op zijn leeftijd is er geen grond om eraan te twijfelen dat [voornaam minderjarige 1] over voldoende flexibiliteit beschikt om nieuwe sociale contacten op te bouwen. Daar komt bij dat de afstand Alblasserdam-Vlaardingen niet zodanig groot is dat dit een belemmering is voor het in stand houden van contact tussen [voornaam minderjarige 1] en zijn vriendjes op de school in Vlaardingen en dat de vrouw aangeeft ervoor te zorgen dat dit contact ook wordt onderhouden, als de minderjarige dat wenst. De rechtbank zal daarom het verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving op de door de vrouw voorgestelde school in Alblasserdam toewijzen.
3.2.13.
Omdat het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing van [voornaam minderjarige 1] naar Alblasserdam wordt toegewezen, zal de rechtbank ook het verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van [voornaam minderjarige 1] op het door de vrouw genoemde adres toewijzen.
3.3.
Zorgregeling, omgangsregeling
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901:
3.3.1.
De rechtbank begrijpt dat de man zijn verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling wijzigt en dat hij verzoekt het ouderschapsplan door partijen ondertekend op 6 juli 2017 op te nemen in de beschikking, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of per keer dat de vrouw geen uitvoering geeft aan de zorg- en contactregeling in het ouderschapsplan.
3.3.2.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw haar zelfstandig verzoek tot vaststelling van een zorg- en contactregeling wijzigt en dat zij verzoekt een omgangsregeling te bepalen zoals voorgesteld in het rapport van de raad. Dit houdt in: vastlegging van het opgestelde ouderschapsplan als definitieve zorgregeling.
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434:
3.3.3.
De rechtbank begrijpt dat de man verzoekt de huidige zorg- en contactregeling vast te stellen en subsidiair te bepalen dat de vrouw [voornaam minderjarige 1] op donderdagmiddag na school rond 15.30 uur bij de crèche of rond 16.30 uur bij de grootouders vaderszijde brengt en dat de vrouw de minderjarigen op vrijdagochtend om 07.00 uur ophaalt bij de grootouders vaderszijde waarna de vrouw [voornaam minderjarige 1] naar school brengt.
3.3.4.
De vrouw verzoekt een omgangsregeling te bepalen zoals voorgesteld in het rapport van de raad Dit houdt in: vastlegging van het opgestelde ouderschapsplan als definitieve zorgregeling.
3.3.5.
Wegens de samenhang van de verzoeken in beide zaken zullen de verzoeken hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
Voor de verhuizing
3.3.6.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat beide partijen handelen als betrokken ouders en dat beide partijen een aandeel hebben in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De huidige regeling is als volgt:
  • eenmaal per twee weken haalt de man de minderjarigen op vrijdagmiddag op bij de grootouders vaderszijde in Vlaardingen en zij verblijven dan bij de man in Delft; [voornaam minderjarige 2] wordt op zaterdag om 13.00 uur in Delft opgehaald door de vrouw, totdat [voornaam minderjarige 2] twee jaar is en dan geldt voor hem dezelfde regeling als voor [voornaam minderjarige 1] ; de man brengt [voornaam minderjarige 1] op maandagochtend naar school in Vlaardingen;
  • in de week dat de minderjarigen in het weekend niet bij de man zijn, haalt de man [voornaam minderjarige 1] op donderdag om 14.30 uur op bij school en gaat hij met [voornaam minderjarige 1] naar zwemles; daarna haalt de man [voornaam minderjarige 2] op bij de crèche in Vlaardingen; op vrijdagochtend brengt de man [voornaam minderjarige 1] naar school en [voornaam minderjarige 2] naar de vrouw.
3.3.7.
Partijen wensen vorenstaande regeling te handhaven. Gelet hierop en omdat gebleken is dat de huidige regeling verloopt overeenkomstig punt 3 in het ouderschapsplan, zal de rechtbank het door partijen getekende ouderschapsplan aanhechten aan deze beschikking.
Voor de door de man verzochte dwangsom ziet de rechtbank, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
Na de verhuizing
3.3.8.
Omdat de rechtbank de vrouw vervangende toestemming zal verlenen voor verhuizing naar Alblasserdam en inschrijving op een school in Alblasserdam, dient de regeling uit het ouderschapsplan onder 3 vanaf de verhuizing op enkele punten te worden gewijzigd. Hoewel de verhuisdatum nog in de toekomst ligt, zal de rechtbank, gelet op de voorliggende verzoeken, reeds nu een beslissing nemen. Immers, gebleken is dat de woning te koop staat en er veel belangstelling is voor een woning in de betreffende wijk, zodat verkoop binnen afzienbare termijn niet ondenkbaar is. Gelet op hetgeen partijen zijn overgekomen over de regeling ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] , die gelijk zal zijn aan de regeling voor [voornaam minderjarige 1] , zodra [voornaam minderjarige 2] twee jaar is en omdat [voornaam minderjarige 2] op 17 maart 2019 twee jaar wordt, zal de rechtbank hierop anticiperen. Indien de verhuizing voor 17 maart 2019 plaatsvindt, blijft de omgangsregeling die partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] gehandhaafd.
3.3.9.
Partijen hebben voor de huidige regeling afspraken gemaakt over het halen en brengen van de minderjarigen. De vrouw werkt in Vlaardingen en [voornaam minderjarige 2] gaat op dit moment naar een crèche in Vlaardingen. Vanaf het moment dat de vrouw in Alblasserdam woont, is zij voornemens om alleen in de ochtend te gaan werken, zodat zij kan besparen op de kosten van de crèche. De vrouw kan [voornaam minderjarige 2] na werktijd ophalen en meenemen naar Alblasserdam. De man heeft op dit moment geen baan.
3.3.10.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank voor de situatie dat de vrouw en de minderjarigen in Alblasserdam wonen en [voornaam minderjarige 2] twee jaar oud is, bepalen dat de minderjarigen de ene week van vrijdagmiddag tot en met zondag bij de man verblijven en dat de man [voornaam minderjarige 1] op vrijdagmiddag op school ophaalt en dat hij daarna [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw ophaalt. De rechtbank bepaalt dat de vrouw de minderjarigen op zondag na het eten om 18.30 uur ophaalt bij de man. De rechtbank is van oordeel dat dit een redelijk tijdstip is, gezien de leeftijd van de minderjarigen. De andere week verblijven de minderjarigen van donderdagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de man, waartoe de vrouw de minderjarigen op donderdagmiddag uit school naar de man brengt en de man op vrijdagochtend [voornaam minderjarige 1] naar school brengt en [voornaam minderjarige 2] naar de vrouw.
3.3.11.
De rechtbank overweegt tot slot nog als volgt. De partner van de vrouw heeft een co-ouderschapregeling. De vrouw wenst de weekenden te wisselen, zodat alle kinderen het weekend samen kunnen doorbrengen. De man heeft zich hiertegen zonder opgave van redenen verzet. De rechtbank acht de wens van de vrouw echter begrijpelijk en redelijk en gaat er vanuit dat de man hieraan zal meewerken, zodra de vrouw met de minderjarigen is verhuisd.
3.4.
Vervangende toestemming erkenning, ouderlijk gezag
3.4.1.
De man verzoekt bij aanvullend verzoekschrift hem vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [voornaam minderjarige 2] en te bepalen dat hij tezamen met de vrouw wordt belast met het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 2] . Ter zitting blijkt dat partijen het eens zijn over de erkenning en het gezamenlijk gezag maar dat de vrouw aan de erkenning de voorwaarde verbindt dat [voornaam minderjarige 2] de geslachtsnaam van de vrouw zal behouden en dat de man hierin berust. Partijen hebben tevergeefs getracht de erkenning onder de voorwaarde van de vrouw te regelen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand en hebben daarom besloten het aanvullende verzoek van de man alsnog aan de rechtbank voor te leggen.
3.4.2.
Alvorens op het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning te kunnen beslissen, zal de rechtbank een bijzondere curator moeten benoemen, gelet op het bepaalde in artikel 1:212 BW. Daarop vooruitlopend overweegt de rechtbank het volgende ten aanzien van de consequentie van de erkenning door de man voor de geslachtsnaam van [voornaam minderjarige 2] .
3.4.3.
De wet biedt geen ruimte voor de man om [voornaam minderjarige 2] te erkennen zónder dat dit tot gevolg heeft dat de geslachtsnaam van [voornaam minderjarige 2] wordt gewijzigd in [naam man] , zoals partijen voor ogen staat. Immers, de man heeft [voornaam minderjarige 1] erkend en partijen hebben er toentertijd gezamenlijk voor gekozen om [voornaam minderjarige 1] de geslachtsnaam van de man te geven, zijnde [naam man] . Op grond van het bepaalde in artikel 1:5, lid 8 BW geldt deze naam ook voor alle volgende kinderen van de ouders. Aangezien deze bepaling van dwingendrechtelijke aard is, kan de rechter hier niet van afwijken. De rechtbank kan dan ook niet anders dan de gevolgtrekking maken dat de erkenning van [voornaam minderjarige 2] door de man tot wettelijk gevolg heeft dat de geslachtsnaam van [voornaam minderjarige 2] wordt gewijzigd van [naam vrouw] in [naam man] .
3.4.4.
Gezien het vorenstaande geeft de rechtbank partijen in overweging de erkenning van [voornaam minderjarige 2] door de man en het gezamenlijk gezag alsnog in onderling overleg te regelen.
De rechtbank zal daarom de behandeling van de zaak ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning en het ouderlijk gezag aanhouden, met verzoek aan partijen de rechtbank voor de pro forma-datum te berichten of zij de erkenning en het gezamenlijk gezag in onderling overleg hebben geregeld of dat zij ten aanzien van deze verzoeken een beslissing van de rechtbank willen. In dat geval zal de rechtbank eerst een bijzondere curator benoemen.
3.5.
Proceskosten
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901:
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434:
3.5.2.
Omdat ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning en het ouderlijk gezag nog geen eindbeslissing wordt gegeven, wordt nu ook nog geen beslissing genomen over de proceskosten.

4.De beslissing

De rechtbank:
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901:
4.1.
verleent de vrouw vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] naar Alblasserdam en tot inschrijving van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] op het adres [adres] te Alblasserdam;
4.2.
verleent de vrouw vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige [voornaam minderjarige 1] op basisschool [naam school] te Alblasserdam;
4.3.
bepaalt dat de onder 4.1 en 4.2. verleende vervangende toestemmingen strekken tot vervanging van de vereiste toestemmingen van de man;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901 en
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434:
4.5.
neemt op in deze beschikking de tussen partijen getroffen regeling als neergelegd in het op 6 juli 2017 door partijen ondertekende ouderschapsplan. Dit stuk is door de griffier gewaarmerkt en aan deze beschikking gehecht;
4.6.
stelt vast dat de minderjarigen in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht bij de man zullen zijn als volgt:
overeenkomstig punt 3 van het door partijen ondertekende ouderschapsplan, met dien verstande dat vanaf het moment dat de vrouw en de minderjarigen zijn verhuisd naar Alblasserdam het volgende geldt:
  • de ene week van vrijdagmiddag tot en met zondag, waartoe de man [voornaam minderjarige 1] op vrijdagmiddag op school ophaalt en [voornaam minderjarige 2] bij de vrouw ophaalt en de vrouw de minderjarigen op zondag na het eten om 18.30 uur bij de man ophaalt;
  • de andere week van donderdagmiddag tot en met vrijdagochtend, waartoe de vrouw de minderjarigen op donderdagmiddag naar de man brengt en de man op vrijdagochtend [voornaam minderjarige 1] naar school brengt en [voornaam minderjarige 2] naar de vrouw;
4.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
compenseert de proceskosten in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/559770 / FA RK 18-7901 aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.9.
wijst af het meer of anders verzochte, behoudens hetgeen is verzocht met betrekking tot de vervangende toestemming voor erkenning en het ouderlijk gezag;
in de procedure met zaaknummer / rekestnummer: C/10/514422 / FA RK 16-9434:
alvorens verder te beslissen:
4.10.
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de vervangende toestemming voor erkenning en het ouderlijk gezag met betrekking tot [voornaam minderjarige 2] wordt aangehouden tot
1 maart 2019 PRO FORMA, met verzoek aan partijen de rechtbank vóór de pro forma-datum te berichten of zij de erkenning en het gezamenlijk gezag in onderling overleg hebben geregeld of dat zij ten aanzien van deze verzoeken een beslissing van de rechtbank willen;
4.11.
bepaalt dat partijen, hun advocaten en de raad voor de kinderbescherming op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. H.I. Kernkamp-Maathuis en mr. E.M.C. Dumoulin, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A.J. Ysebaert op
19 december 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.