In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2018 een beschikking gegeven over de erkenning van een buitenlandse beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach, met betrekking tot het gezag over minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.S. Vos, verzocht om erkenning van de Algerijnse beslissing die op 29 januari 2017 was genomen, waarin de voogdij over de kinderen aan haar was toegewezen. De man, vertegenwoordigd door mr. W.R.S. Ramhit, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bilateraal erkenningsverdrag tussen Nederland en Algerije bestaat en dat het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht van toepassing is, zoals vastgelegd in artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De rechtbank heeft de procedure en de feiten in de zaak beoordeeld, waaronder de hoorzitting op 21 november 2018, waar de vrouw en haar advocaat aanwezig waren, evenals de advocaat van de man. De man was echter niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Algerijnse rechter rechtsmacht had en dat de procedure in Algerije voldeed aan de eisen van behoorlijke rechtspleging. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de Algerijnse beslissing niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde en dat er geen eerdere tegenstrijdige beslissingen waren van een Nederlandse rechter.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot erkenning van de Algerijnse beslissing toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is en dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. Het subsidiaire verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen werd niet behandeld, omdat het primaire verzoek werd toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.