ECLI:NL:RBROT:2018:11096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/10/559175 FA RK 18-7622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Algerijnse beslissing over gezag met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2018 een beschikking gegeven over de erkenning van een buitenlandse beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach, met betrekking tot het gezag over minderjarigen. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.S. Vos, verzocht om erkenning van de Algerijnse beslissing die op 29 januari 2017 was genomen, waarin de voogdij over de kinderen aan haar was toegewezen. De man, vertegenwoordigd door mr. W.R.S. Ramhit, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bilateraal erkenningsverdrag tussen Nederland en Algerije bestaat en dat het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht van toepassing is, zoals vastgelegd in artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank heeft de procedure en de feiten in de zaak beoordeeld, waaronder de hoorzitting op 21 november 2018, waar de vrouw en haar advocaat aanwezig waren, evenals de advocaat van de man. De man was echter niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Algerijnse rechter rechtsmacht had en dat de procedure in Algerije voldeed aan de eisen van behoorlijke rechtspleging. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de Algerijnse beslissing niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde en dat er geen eerdere tegenstrijdige beslissingen waren van een Nederlandse rechter.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw tot erkenning van de Algerijnse beslissing toegewezen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is en dat elke partij zijn eigen proceskosten draagt. Het subsidiaire verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen werd niet behandeld, omdat het primaire verzoek werd toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/559175 / FA RK 18-7622
Beschikking van 19 december 2018 betreffende erkenning buitenlandse beslissing
in de zaak van:
[naam vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.S. Vos te Alkmaar,
t e g e n
[naam man],
wonende te [woonplaats man] , gemeente [gemeente] , [adres man] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw van 15 augustus 2018, ingekomen bij de rechtbank Noord-Holland;
  • de beschikking van 5 september 2018, waarbij de rechtbank Noord-Holland zich onbevoegd verklaart van onderhavige zaak kennis te nemen en de zaak verwijst naar de rechtbank Rotterdam;
  • het aanvullende verzoek met bijlagen, ingekomen op 16 november 2018.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 november 2018.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Vos;
  • mr. Ramhit, de advocaat van de man;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, ter zitting vertegenwoordigd door [naam] .
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
1.3.
De oudste minderjarige is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.4.
Van de zijde van de vrouw is nog een brief met bijlage ingekomen gedateerd 6 december 2018, met de originele Algerijnse echtscheidingsbeslissing.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2001 te [geboorteplaats minderjarige 1] , en
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 te [geboorteplaats minderjarige 2] .
2.2.
Op grond van de beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach van 29 januari 2017 is de voogdij over de kinderen, namelijk: [naam kind] , geboren op [geboortedatum kind] , [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2001 en [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 toegekend aan de vrouw. In diezelfde beslissing is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke is ingeschreven in de daartoe bestemde registers in Algerije en in Nederland blijkt uit de gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) van partijen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank overweegt eerst als volgt.
De vertaling in de Engelse taal van voormelde beslissing bevat een afwijkende schrijfwijze van de voornamen van de minderjarigen. De rechtbank sluit aan bij de schrijfwijze zoals opgenomen in de akte van geboorte van de minderjarigen en opgenomen in de BRP en zoals weergegeven onder 2.1.
3.2.
Erkenning buitenlandse beslissing dan wel wijziging ouderlijk gezag
3.3.
De vrouw verzoekt primair over te gaan tot erkenning van voormelde beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach van 29 januari 2017, voor zover het betreft de beslissing omtrent het gezag over de minderjarigen.
Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt gewijzigd in die zin dat voortaan de vrouw is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
3.3.1.
De man refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.2.
Tussen Nederland en Algerije is geen bilateraal erkenningsverdrag op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid gesloten en zijn andere multilaterale verdragen niet van toepassing. Daarom is het commune Nederlandse internationale erkenningsrecht, zoals bepaald in artikel 431 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van toepassing.
3.3.3.
Op grond van artikel 431, lid 1 Rv kunnen noch beslissingen die zijn gegeven door de rechter van een vreemde staat, noch buiten Nederland verleden authentieke akten, binnen Nederland ten uitvoer worden gelegd, tenzij deze tenuitvoerlegging haar grondslag vindt in een verdrag of een wettelijke bepaling, een en ander als bedoeld in artikel 985 dan wel artikel 993, leden 1 en 2 Rv.
Op grond van artikel 431, lid 2 Rv kan het geding dat ten overstaan van de buitenlandse rechter heeft plaatsgevonden en tot diens beslissing heeft geleid, opnieuw bij de Nederlandse rechter worden behandeld en afgedaan. Een dergelijke procedure op de voet van artikel 431, lid 2 Rv mondt uit in een uitspraak van de Nederlandse rechter.
3.3.4.
Indien op de voet van artikel 431, lid 2 Rv het geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, dient deze te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent.
3.3.5.
In een geding op de voet van artikel 431, lid 2 Rv dient bij de beantwoording van de vraag of een buitenlandse beslissing voor erkenning vatbaar is, tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien
(i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is,
(ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging,
(iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en
(iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.
3.3.6.
Indien aan deze vier vereisten is voldaan kan de buitenlandse beslissing worden erkend in Nederland op grond van artikel 431, lid 2 Rv en kan een behandeling ten gronde van het verzoek achterwege blijven.
3.3.7.
Ten tijde van beslissing van de rechtbank in Algerije woonden beide partijen en de minderjarigen in Algerije, zodat de rechtbank oordeelt dat de Algerijnse rechter op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht had. Naar het oordeel van de rechtbank staat ook voldoende vast dat de procedure in Algerije heeft voldaan aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Uit de Algerijnse beslissing blijkt dat beide partijen op de zitting zijn verschenen en dat de argumenten van zowel de man als de vrouw zijn gehoord en gewogen. Daarmee is voldaan aan de eisen van hoor en wederhoor. De beslissing is ook niet in strijd met de openbare orde. De Algerijnse rechtbank wijst volgens de vertaling “guardianship” en “custody” over de minderjarigen toe aan de vrouw. Gesteld noch gebleken is dat deze vormen van gezag een invulling kennen die in strijd zou zijn met de openbare orde. De minderjarigen wonen in Nederland nog steeds bij de vrouw. Tot slot is de Algerijnse beslissing niet onverenigbaar met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter. Een dergelijke beslissing bestaat niet, althans dat is niet gesteld of gebleken.
Bovenstaande maakt dat de rechtbank oordeelt dat een behandeling ten gronde van het verzoek achterwege kan blijven.
3.3.8.
Het verzoek kan daarom worden toegewezen.
3.3.9.
Omdat het primaire verzoek van de vrouw wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire verzoek van de vrouw om het gezag te wijzigen.
3.4.
Ingetrokken verzoek
3.4.1.
De vrouw heeft het verzoek tot inschrijving van de beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach van 29 januari 2017 in het gezagsregister ter zitting ingetrokken, gelet op het bepaalde in het Besluit gezagsregisters. Omdat de vrouw dit verzoek heeft ingetrokken, kan het niet meer worden toegewezen.
3.5.
Proceskosten
3.5.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot erkenning van de beslissing van de Court House of Algiers, Tribunal of El-Harrach van 29 januari 2017 toe voor zover het betreft de beslissing omtrent het gezag over de minderjarigen [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2001 (volgens de BRP [naam minderjarige 1] ) en [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 (volgens de BRP [naam minderjarige 2] );
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.M.C. Dumoulin, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A. Lablans en mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.A.J. Ysebaert op
19 december 2018.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag.
Door partijen moet het hoger beroep worden ingesteld binnen een maand na de dag van de uitspraak van deze beschikking.