In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde had de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf niet nageleefd, wat leidde tot de vordering van de officier van justitie. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Bij de voorwaardelijke veroordeling waren bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij Reclassering Nederland en een klinische behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden, waaronder het niet nakomen van afspraken met reclassering en het weigeren van een klinische opname. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde geen blijk heeft gegeven van bereidheid tot behandeling en gelastte de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.