ECLI:NL:RBROT:2018:11086

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
C/10/544772 / JE RK 18-430, C/10/559177 / JE RK 18-3016 /C/10/560528 / JE RK 18-3261
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met onderzoek door KSCD

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 oktober 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen momenteel in een gezinshuis verblijven en dat zij daar de nodige veiligheid en emotionele steun ervaren. De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met als doel een onderzoek door het KSCD te laten uitvoeren. Dit onderzoek is bedoeld om te bepalen bij wie de kinderen het beste kunnen opgroeien, gezien de onduidelijkheid over hun toekomstperspectief. De moeder heeft verzet aangetekend tegen de uithuisplaatsing en pleit voor een gezinsopname, maar de kinderrechter oordeelt dat een gezinsopname van drie maanden niet in het belang van de kinderen is. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 februari 2019 en de verzoeken van de moeder tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzingen afgewezen. De kinderrechter verwacht dat het KSCD het onderzoek met voorrang oppakt en dat dit voor het einde van de ondertoezichtstelling is afgerond, zodat duidelijkheid ontstaat over de woonsituatie van de kinderen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens : C/10/544772 / JE RK 18-430, C/10/559177 / JE RK 18-3016,
C/10/560528 / JE RK 18-3261
datum uitspraak: 30 oktober 2018

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te Nieuw-Beijerland,
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder, wonende te Vlaardingen.

tevens beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzingen

in de zaken van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Vlaardingen,
betreffende

[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt in die zaken als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van de zijde van de GI van 27 augustus 2018, ingekomen bij de griffie op 3 september 2018 met bijlagen,
- twee beroepschriften van de zijde van de moeder van 25 september 2018 tot vervallenverklaring van twee schriftelijke aanwijzingen, ingekomen bij de griffie op 25 september 2018 met bijlagen,
- het verweer van de zijde van de GI tegen de beroepschriften vervallenverklaring schriftelijke aanwijzingen van 11 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 16 oktober 2018 met bijlagen.
Op 16 oktober 2018 heeft de kinderrechter de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam,
- de vader,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, mevr. [naam 1] en mevr. [naam 2] , vergezeld van hun collega mevr. [naam 3] en een stagiaire mevr. [naam 4] ,
- twee begeleidsters van de moeder van Pameijer, mevr. [naam 5] en mevr. [naam 6] , aan wie bijzondere toegang is verleend de zitting bij te wonen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 12 februari 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2]
verlengd tot 21 februari 2019.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 mei 2018 de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd met ingang van 13 juni 2018 tot 13 november 2018, met aanhouding van het overig verzochte, waarbij opdracht is gegeven aan de GI een nadere rapportage aan de rechtbank en aan de belanghebbenden te doen toekomen over de mogelijkheid van een gezinsopname. Bij genoemde beschikking is de GI tevens verzocht zich uit te laten over de vraag of de GI het (resterende) verzoek tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wil handhaven.
De GI heeft op 20 september 2018 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling gegeven en op 21 september 2018 een schriftelijke aanwijzing betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] .

Het verzoek tot uithuisplaatsing

De GI heeft de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling in een voorziening voor pleegzorg.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De kinderen verblijven in een gezinshuis, waar ze het goed hebben. Ze krijgen daar de veiligheid en emotionele steun die ze nodig hebben en verblijven in de buurt van hun vader, moeder, opa en oma moederszijde, en hun sportieve activiteiten. De GI meent dat een gezinsopname van drie maanden niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is. Een gezinsopname voor een kortere periode is niet mogelijk / biedt Horizon niet aan. Bovendien lopen de kinderen bij een gezinsopname van lange duur (12 weken) het risico hun plek in het gezinshuis kwijt te raken. Dat wil de GI absoluut niet. De GI meent dat een onderzoek door het KSCD voor de kinderen minder belastend is en uitkomst kan bieden bij de beantwoording van de vraag waar de kinderen het beste kunnen opgroeien. Tot die tijd is een machtiging uithuisplaatsing nodig. Tijdens een KSCD-onderzoek kunnen meerdere observatiemomenten gepland worden.
Het is nog onduidelijk wanneer het KSCD precies kan starten met het onderzoek. Dit hangt af van wanneer de lopende zaken bij het KSCD zijn afgerond. De directie van de GI heeft er bij het KSCD op aangedrongen deze zaak met voorrang in behandeling te nemen. De bedoeling is dat de GI alleen een aanvraag bij het KSCD doet, en dat er zo min mogelijk gekleurde informatie aan het KSCD wordt doorgegeven. De GI zou graag zien dat de KSCD-onderzoeker de ouders veelvuldig spreekt en dat er ook meerdere contactmomenten met de kinderen plaatsvinden. De GI hoopt op een uitgebreid onderzoek, zodat aan de hand van de resultaten van het onderzoek de knoop kan worden doorgehakt over de vraag bij wie de kinderen kunnen opgroeien.

Het standpunt van de vader

De vader is van mening dat de kinderen in het gezinshuis goed op hun plek zitten en eindelijk stabiliteit ervaren. Dat moet zo blijven. De vader is het eens met het verzoek tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De kinderen verblijven elk weekend bij de vader en vinden dat heel fijn. De vader wil graag voor zijn kinderen zorgen, maar krijgt die kans tot op heden nog steeds niet. Een gezinsopname voor de duur van drie maanden is voor de vader niet haalbaar, gelet op het feit dat hij werkt.
Het standpunt van de moeder
De moeder verzet zich niet tegen de uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Zij mist haar kinderen enorm en houdt veel van hen. Zij meent dat wel een gezinsopname gedaan moet worden en betreurt het dat dit nog niet is gebeurd. Volgens de website van Horizon zijn ook korterdurende gezinsopnames mogelijk. Horizon biedt maatwerk. Ook een kortdurende gezinsopname bij Yulius is mogelijk. Voor Horizon en Yulius geldt dat er vrij lange wachtlijsten zijn. De moeder staat niet onwelwillend tegenover een onderzoek door het KSCD, mits het KSCD meerdere interactie-observaties afneemt en niet op voorhand een dossieranalyse van de GI ontvangt. Dit laatste kan leiden tot vooringenomenheid bij de onderzoeker(s) van het KSCD en dat moet worden voorkomen.
De beroepschriften tot vervallenverklaring van twee schriftelijke aanwijzingen
De moeder heeft verzocht de twee schriftelijke aanwijzingen van de GI geheel vervallen te verklaren. Ook heeft de moeder een zelfstandig verzoek gedaan tot het vaststellen van een omgangsregeling. De moeder wil graag één keer in de week op woensdagmiddag de kinderen zien, tot aan de gezinsopname, waarbij de bezoeken zullen worden opgebouwd in duur (eerste bezoek 1,5 begeleid uur, tweede bezoek 2 uur begeleid, derde bezoek 2 uur onbegeleid, vierde bezoek 3 uur onbegeleid, vijfde bezoek 4-5 uur onbegeleid, evaluatie en vervolgens twee keer een hele dag bezoek, twee keer een bezoek met slapen, en tot slot om de week een weekend bij de moeder als afwisseling op de weekenden met de vader), en waarbij de telefonische belmomenten komen te vervallen. De moeder heeft gesteld dat de deze omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
Ter zitting zijn genoemde verzoeken door en namens de moeder gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder geeft aan dat ze de kinderen vaker wil zien. Zij is blij dat de omgang weer is opgestart, maar is van mening dat een omgang die neerkomt op zes uur in drie maanden te weinig is. De omgang zoals die door de GI is voorgesteld is niet in het belang van de kinderen. De kinderen missen hun moeder ook.
De moeder erkent dat zij zich onverantwoord heeft gedragen tegenover de hulpverlening en heeft spijt betuigd. Zij belast de kinderen niet tijdens de bezoeken. De moeder heeft twee begeleiders van Pameijer in de arm genomen en werkt heel hard aan zichzelf.
Ten aanzien van de aanwijzing dat de moeder toestemming moet geven voor herstart van het KSCD-onderzoek en moet meewerken aan dat onderzoek, is de moeder van mening dat een gezinsopname van korte duur bij diverse instanties mogelijk is en de voorkeur verdient boven het laten uitvoeren van een onderzoek door het KCSD. Ook zijn er andere alternatieven voor het KSCD-onderzoek, zoals een observatie van beide ouders met de kinderen in de thuissituatie c.q. 24-uurs ambulante gezinsbegeleiding. Het lijkt erop dat er sprake is van onwil aan de kant van de GI. De moeder wil graag laten zien dat ze een goede band met de kinderen kan onderhouden.

Het standpunt van de GI ten aanzien van de schriftelijke aanwijzingen

De GI heeft ter zitting het volgende standpunt ingenomen.
De GI houdt vast aan de omgangsregeling zoals die is neergelegd in de schriftelijke aanwijzing van 20 september 2018, te weten één keer in de twee weken een uur begeleide omgang van de moeder op het kantoor van de GI aan de Dynamostraat 16 te Rotterdam, met een evaluatie van deze bezoeken na drie maanden. Het is in het belang van de kinderen dat de omgang met de moeder in kleine stapjes wordt opgebouwd. Gelet op het onacceptabele gedrag van de moeder in het recente verleden, zal zij zal eerst het vertrouwen moeten winnen van de hulpverleners (en de kinderen), voordat aan uitbreiding van de omgang gedacht kan worden.
Er is een nieuwe gezinsvoogd benoemd, mevr. [naam gezinsvoogd] , die contact heeft met de kinderen en de vader. Mevr. [naam 2] is het aanspreekpunt voor de moeder. De GI hoopt dat er op deze manier een nieuwe start kan worden gemaakt, maar is hier sceptisch over, gelet op de ervaringen in het verleden.
De beoordeling
machtiging uithuisplaatsing
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er in de afgelopen periode nog geen duidelijkheid is gekomen op de vraag waar [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op kunnen groeien. Bij de laatste beschikking in de deze zaak heeft de kinderrechter opdracht gegeven om uit te zoeken of een gezinsopname mogelijk was, met als doel het perspectief van de kinderen te kunnen bepalen. Gebleken is dat de GI - kort gezegd - een dergelijke gezinsopname niet in het belang van de kinderen acht, maar een onderzoek door het KSCD wil laten uitvoeren om zo zicht te krijgen op het opvoedershandelen van enerzijds de vader en anderzijds de moeder. De moeder is het hier niet mee eens en wil graag dat alsnog een gezinsopname plaatsvindt. Zij heeft naast de door haar voorgestelde gezinsopname andere alternatieven aangedragen voor het onderzoek door het KSCD. De kinderrechter zal hierna een beslissing nemen over welk onderzoek zij het meest passend acht. Ondertussen verblijven [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] al enige tijd in een gezinshuis in Schiedam. Het doet de kinderrechter goed te horen dat de kinderen in het gezinshuis de veiligheid, stabiliteit en emotionele steun ervaren die ze nodig hebben. Ook op school doen de kinderen het goed. Daarnaast verblijven de kinderen in het weekend bij de vader en kunnen zij vanuit het gezinshuis deelnemen aan sportieve activiteiten. De kinderrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat de kinderen tot het einde van de ondertoezichtstelling - dan wel totdat er meer duidelijkheid is over hun toekomstperspectief - op deze veilige, stabiele plek dienen te verblijven, dichtbij hun vader, moeder, opa en oma moederszijde, en hun sportieve activiteiten. Dat betekent dat de kinderrechter het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling zal toewijzen. Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
Met de GI is de kinderrechter van oordeel dat een gezinsopname van drie maanden niet in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] is. Zij zullen in die periode het gezinshuis moeten verlaten, van school moeten wisselen en zullen daardoor ook afscheid van hun vriendjes en sportactiviteiten moeten nemen, terwijl zij net goed gewend zijn in het gezinshuis in Schiedam. De uitkomsten van de gezinsopname zijn ongewis. Een dergelijke opname haalt te veel overhoop voor [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Nog daargelaten dat onduidelijk is of die gezinsopname voor de vader te combineren is met zijn werk.
Hoewel dat in de beschikking van 25 mei 2018 niet met zoveel woorden tot uitdrukking is gebracht, had de kinderrechter toen een kortdurende gezinsopname voor ogen. Maar, zoals gezegd, is op dit moment onduidelijk of en zo ja bij welke instantie en op welke termijn een kortdurende gezinsopname kan plaatsvinden. Dit alles leidt tot het oordeel dat een onderzoek door het KSCD aangewezen is, ook om de steeds kostbaarder wordende tijd te besparen. Dit onderzoek zal, naast het gebruikelijke testmateriaal, moeten bestaan uit meerdere gesprekken met beide ouders (afzonderlijk), meerdere gesprekken met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] afzonderlijk en minimaal drie interactie-observaties tussen de moeder en de kinderen en tussen de vader en de kinderen. Daarbij moet duidelijk worden in hoeverre de kinderen (of één van hen) nog steeds wensen dat zij bij hun moeder gaan wonen, in hoeverre dit een eigen wens is van de kinderen (of één van hen) of dat die is ingegeven uit zorg voor hun moeder. Daarnaast dienen voor beide kinderen afzonderlijk de volgende vragen te worden beantwoord:
  • Hoe is de ontwikkeling van het kind verlopen?
  • Hoe beleeft het kind de relatie met zijn vader, moeder en grootouders (mz)?
  • Wat vraagt de problematiek van het kind aan opvoedings- en affectieve capaciteiten van de opvoeders?
Ten aanzien van beide ouders afzonderlijk dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
  • Wat zijn de pedagogische en affectieve mogelijkheden en beperkingen van de ouder?
  • Hoe is gesteld met de verstandelijke vermogens van de ouder?
  • In hoeverre zijn er aanwijzingen voor aanwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek en/of psychiatrische problematiek bij de ouder die van invloed kan zijn op pedagogisch handelen. In hoeverre is voor het antwoord op deze vraag nader onderzoek van de ouder in kwestie nodig?
  • Hoe worden de mogelijkheden van de ouder ingeschat om tegemoet te komen aan de specifieke behoefte van ieder van de kinderen?
  • Hoe is de interactie tussen de ouder en ieder van de kinderen?
  • Hoe worden de mogelijkheden van de ouder ingeschat om de omgang van de kinderen met de andere ouder vorm te geven?
  • In hoeverre is er sprake van middelengebruik bij de ouder?
Ten slotte dient het KSDC de volgende algemene vragen te beantwoorden:
  • Welke indicaties en contra-indicaties zijn er voor de te nemen beslissing over het opgroeiperspectief van de kinderen (voor ieder afzonderlijk)?
  • In hoeverre is er specifieke hulpverlening nodig voor de kinderen (ieder afzonderlijk)?
  • In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn voor de ontwikkeling en opvoeding?
Aan het KSCD kan deze beschikking ter kennisname worden gebracht en het verslag van de bijzondere curator van 3 mei 2018. Verder is voor het KSCD relevant om te weten dat de kinderen in februari 2018 voor de derde keer uit huis zijn geplaatst. Deze laatste (spoed)uithuisplaatsing was vooral gegrond op een dreiging met zelfmoord door de moeder. De moeder heeft betwist dat zij hiermee heeft gedreigd, althans zij heeft betwist dat zij suïcidaal was. Ook is voor het KSCD van belang te weten dat de scheiding van ouders complex is, dat de kinderen loyaal zijn naar beide ouders, maar dat dit heel lastig is voor hen, dat de moeder op zijn minst ernstig gefrustreerd is over de uithuisplaatsing en het afgelopen jaar ernstig in conflict is gekomen met de GI, dat de moeder tot voor kort ook ernstige bedreigingen heeft geuit richting de GI en de gezinshuisouders, waarvoor zij overigens haar excuses heeft aangeboden. Tot slot is van belang dat het KSCD weet dat de omgang van de moeder met de kinderen wordt begeleid (1 uur per twee weken) en dat de vader in de weekenden onbegeleide omgang heeft met de kinderen.
De kinderrechter verwacht dat beide ouders hun toestemming zullen geven voor dit onderzoek en aan dit onderzoek zullen meewerken.
De kinderrechter verwacht dat het KSCD het onderzoek met voorrang oppakt en dat dit onderzoek is afgerond voor het einde van de geldende termijn van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (21 februari 2019), opdat dan duidelijk is of de kinderen bij de moeder of de vader kunnen gaan wonen met omgang met de andere ouder of in het gezinshuis blijven.
Voor het geval na 21 februari 2019 nog een machtiging uithuisplaatsing nodig wordt geacht door de GI en zij daarvoor een verlengingsverzoek doet, is het van belang dat de kinderrechter, de GI, de moeder en de vader allen de beschikking hebben over dezelfde stukken. Dat betekent dat de volledige rapportages van het KSCD over beide ouders en beide kinderen aan iedereen toegestuurd moeten worden.
conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling
Op grond van artikel 1:265f eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken.
De GI heeft op 20 september 2018 een omgangsregeling vastgesteld van de moeder met de kinderen in die zin dat elke twee weken op woensdagmiddag tussen 13.00 en 14.00 uur een begeleid bezoek tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt op het kantoor van de GI aan de Dynamostraat 16 te Rotterdam. Deze regeling wordt na drie maanden geëvalueerd. Op de andere woensdagen vindt een belcontact plaats tussen de moeder en de kinderen, dat wordt begeleid door de ambulant werker.
De moeder heeft verzocht deze omgangsregeling, die geldt als een schriftelijke aanwijzing, vervallen te verklaren en daarvoor een uitgebreidere regeling in de plaats te stellen, zoals hiervoor aangegeven.
Ter zitting heeft de moeder erkend dat haar contact met de GI sinds de vorige zitting niet goed is verlopen en dat zij zich naar de GI en het gezinshuis niet goed heeft gedragen. Zij heeft hiervoor haar excuses aangeboden. Uit het verslag van het gezinshuis (bijlage 3 bij het briefrapport van de GI van 27 augustus 2018) van het verloop van de begeleide contacten van de moeder met de kinderen in de periode van 13 juni 2018 tot en met 2 juli 2018 leidt de kinderrechter af dat de moeder begeleiding van haar contact met de kinderen nodig heeft. Hoewel zeer begrijpelijk is dat de moeder haar kinderen mist, is het voor hen heel belastend dat zij dat steeds naar hen uitspreekt. Ook is het belastend voor haar kinderen als zij meldt dat het gezinshuis zo ver weg is, dat het te ver fietsen is enz. Vast staat dat de GI en het gezinshuis proberen moeder hierin te begeleiden, maar dat dit niet tot een omslag heeft geleid. Uiteindelijk is de moeder zo boos geworden, dat zij vele e-mails heeft gestuurd en voicemails heeft ingesproken die dreigend van aard waren. De omgang is daarom tijdelijk stopgezet. Het is heel goed dat de moeder haar excuses heeft aangeboden en dat zij hulp heeft gezocht om haar emoties meer in bedwang te houden. Maar dat de GI dit niet voldoende vindt om nu al tot uitbreiding van de omgangsregeling te komen, is gelet op de voorgeschiedenis heel begrijpelijk. Eerst moet het vertrouwen terugkomen dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onbelast contact kunnen hebben met de moeder. Dat de GI daar drie maanden de tijd voor wil nemen, is eveneens begrijpelijk. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding een andere omgangsregeling vast te stellen dan de GI heeft gedaan. Het verzoek van de moeder wordt daarom afgewezen.
conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
Op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek kan de gecertificeerde instelling ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
In de schriftelijke aanwijzing van 21 september 2018 heeft de GI regels opgesteld voor het contact van de moeder met de GI en voor de houding van de moeder tijdens (begeleide) bezoeken met haar kinderen. Gelet op de dreigende houding die de moeder naar de GI heeft aangenomen en de wijze waarop de contactmomenten met de kinderen zijn verlopen, is de kinderrechter van oordeel dat de GI in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen en dat dit ook in het belang van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] noodzakelijk is.
Ook heeft de GI de moeder de schriftelijke aanwijzing gegeven dat zij toestemming geeft voor het herstarten van het KSCD-onderzoek en dat zij daaraan meewerkt. Zoals hierboven is overwogen, acht de kinderrechter van belang dat het KSCD-onderzoek wordt afgenomen. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding de schriftelijke aanwijzing op dit punt vervallen te verklaren.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg (gezinshuis), met ingang van 13 november 2018 tot uiterlijk 21 februari 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de verzoeken tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen van de GI van 20 september 2018 en 21 september 2018;
wijst af het zelfstandige verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling van de zijde van de moeder van 25 september 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K. Paap en M.J.A. Batenburg als griffiers en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.