ECLI:NL:RBROT:2018:11085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
10/750172-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak niet-ambtelijke omkoping en veroordeling tot taakstraf voor verduistering in dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping en verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van niet-ambtelijke omkoping, omdat niet bewezen kon worden dat de medeverdachte in dienstbetrekking handelingen heeft verricht die de verdachte ten laste zijn gelegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de medeverdachte de benodigde kennis en kunde had opgedaan in zijn functie bij het bedrijf, en dat er geen sprake was van 'giften of beloftes' die aan de omkoping ten grondslag lagen.

Wat betreft de verduistering, oordeelde de rechtbank dat de verdachte wel degelijk goederen, waaronder software en een laptop, die toebehoorden aan zijn werkgever, wederrechtelijk had toegeëigend. De verdachte had deze goederen uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich en had nagelaten deze in te leveren bij zijn vertrek. De rechtbank achtte de verduistering wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf op van 120 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, wat leidde tot een aanpassing van de straf.

De rechtbank heeft in haar vonnis ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte meegewogen, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/750172-15
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich, elk op andere gronden, op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 ten laste gelegde.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Om tot een bewezenverklaring van niet-ambtelijke omkoping te kunnen komen dient onder meer vast komen te staan dat [naam medeverdachte 1] de werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] heeft gedaan in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2] .
Voor de uitleg van het bestanddeel “in dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten” heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het bestanddeel “in zijn bediening” van artikel 177 van het Wetboek van Strafrecht (omkoping ambtenaren). Niet is vereist dat de ambtenaar in beginsel tot de handeling bevoegd is, maar slechts dat zijn functie hem tot het verrichten van de verlangde handeling in staat stelt.
Voor het verrichten van de werkzaamheden die [naam medeverdachte 1] worden verweten, het remote maken van gasmotoren/aanleggen van VPN-verbindingen, is bepaalde kennis en kunde nodig. Niet is gebleken dat de dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2] voor het uitvoeren van deze werkzaamheden van belang is geweest. Aldus is de rechtbank niet gebleken dat zijn functie [naam medeverdachte 1] tot het verrichten van de handelingen in staat heeft gesteld. Daarbij overweegt de rechtbank dat het gegeven dat [naam medeverdachte 1] de benodigde kennis en kunde zou hebben opgedaan door zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf 2] in het verleden, dit niet anders maakt. Niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte 1] deze kennis niet buiten [naam bedrijf 2] kan hebben opgedaan. Er zijn immers ook werknemers van andere bedrijven die soortgelijke als de verweten werkzaamheden kunnen uitvoeren.
Anders ligt dit indien [naam medeverdachte 1] software en/of hardware waarover hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2] de beschikking had aan [naam bedrijf 1] heeft overgedragen danwel ter beschikking heeft gesteld. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden dat hiervan sprake is geweest. Echter, als dit al vast zou komen te staan, dan kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat hier ‘giften of beloftes’ tegenover hebben gestaan. [naam medeverdachte 1] ontkent voor het verstrekken van software ooit enige betaling te hebben ontvangen, de facturen aan [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 3] die in het dossier zitten wijzen hier niet op en ook anderszins kan niet worden vastgesteld dat dit het geval zou zijn geweest.
Wat dus ook zij van de vraag of [naam medeverdachte 1] ooit software of hardware heeft verstrekt aan [naam bedrijf 1] , nu niet kan worden vastgesteld dat hiervoor een gift, belofte of dienst is verstrekt, kan dit niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde leiden.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 2 tenlastegelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft geen opzet gehad op het verduisteren van de goederen en heeft dan ook niet wederrechtelijk gehandeld. De verdachte heeft, toen hij wegging bij [naam bedrijf 2] , alles ingeleverd conform de inventarislijst. De laptop stond niet op deze lijst en daarom mocht de verdachte ervan uitgaan dat hij deze niet hoefde in te leveren. Voorts zijn veel van de inbeslaggenomen goederen, waaronder de software, aan de verdachte teruggegeven; kennelijk was ook het openbaar ministerie van oordeel dat de verdachte deze zaken in eigendom toebehoorden.
De onderdelen die de verdachte in zijn bezit had, zoals de stekker met contrastekker, betroffen zogenoemde “grijze voorraad”, waarvan de eigenaar van de gasmotor afstand had gedaan. Deze onderdelen hadden dus ook weggegooid kunnen worden. Het had in ieder geval geen waarde voor [naam bedrijf 2] . De bij de verdachte aangetroffen bougies en filters waren aangeschaft door [naam bedrijf 1] , dan wel door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] , eigenaar van [naam bedrijf 1] . Ten aanzien van de lijst met klantgegevens van [naam bedrijf 2] merkt de verdediging nog op dat de verdachte enkel een heel oude lijst, een lijst uit 2006, had, waarvan hij zelf niet meer wist dat hij deze nog had.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte wordt ervan verdacht een aantal goederen die toebehoorden aan [naam bedrijf 2] te hebben verduisterd, terwijl de verdachte deze goederen uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had.
De verdachte heeft verklaard dat hij in de overnameperiode van [naam bedrijf 2] naar [naam bedrijf 4] van [naam bedrijf 2] heeft gedownload. Deze software stond op een server van [naam bedrijf 2] en daar had de verdachte toegang toe. Deze software heeft de verdachte gehouden nadat hij ontslag had genomen bij [naam bedrijf 2] / [naam bedrijf 4] en aan het werk ging voor [naam bedrijf 1] . De rechtbank acht op grond van onder andere de verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte software toebehorende aan [naam bedrijf 2] heeft verduisterd. Het gegeven dat de verdachte deze software nadien weer heeft teruggekregen van justitie doet daar niet aan af.
Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij een ongeregistreerde laptop die toebehoorde aan [naam bedrijf 2] niet heeft ingeleverd bij zijn vertrek. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de verdachte om bij [naam bedrijf 2] aan te geven dat hij nog in het bezit was van deze laptop, ook indien deze laptop - zoals is aangevoerd - niet op de inventarislijst stond. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze laptop heeft verduisterd.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen heeft de verdachte een alternatieve verklaring afgelegd die niet onaannemelijk is en op basis van het dossier ook niet kan worden uitgesloten. De verdachte zal dan ook ten aanzien van het verduisteren van de klantgegevens, de stekker met contrastekker, de oliefilters, de bougies, de potmeter(s) en de Diane XT panelen worden vrijgesproken.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op
1 maart 2015te Alblasserdam en/of Achtkarspelen en/of Minnertsga, althans in Nederland, opzettelijk, een aantal goederen, waaronder: software (onder andere het programma Diane XT) en
eenlaptop, die toebehoorden aan [naam bedrijf 2] , en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als Field Service Specialist onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een laptop en software toebehorende aan [naam bedrijf 2] Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelde.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en na het feit waarvoor hij thans wordt veroordeeld geen nieuwe strafbare feiten heeft begaan.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte rechtspersoon in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 8 september 2015 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 8 september 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar en drie maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden in de op te leggen straf.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf opleggen en de proeftijd beperken tot de duur van 1 jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Gelet op het standpunt van de officier van justitie, dat onduidelijk is op welke goederen die onder de verdachte in beslag zijn genomen nog beslag ligt en dit zal moeten worden uitgezocht, kan de rechtbank geen beslissing nemen omtrent het beslag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
114 (honderdveertien) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 (zevenenvijftig) dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 1 (één) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. W.J. Geurts-de Veld en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 25 augustus 2015 te Alblasserdam en/of Achtkarspelen en/of 's-Gravenzande althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan iemand, te weten [naam medeverdachte 1] , die anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2]
., in de functie van Field Engineer Specialist naar aanleiding van hetgeen deze [naam medeverdachte 1] in dienstbetrekking heeft gedaan en/of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, telkens een of meer gift(en) en/of een of meer belofte(s), te weten een of meer betaling(en) en/of het geven van een (of meer) opdracht(en) tot het verrichten van werk, al dan niet via [naam bedrijf 1] aan de eenmanszaak [naam bedrijf 5] en/of [naam medeverdachte 1] heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden dat hij, redelijkerwijs moest aannemen dat die [naam medeverdachte 1] deze giften in strijd met zijn plicht zou verzwijgen tegen over zijn werkgever;
2.
hij op tijdstippen in de periode 1 januari 2015 tot en met 25 augustus 2015 te Alblasserdam en/of Achtkarspelen en/of Minnertsga althans in Nederland, opzettelijk, een aantal goederen, waaronder: software (onder andere het programma Diane XT) en/of klantgegevens en/of laptop(s) en/of stekker met contrastekker en/of oliefilter(s) en/of bougies en/of potmeter(s) en/of Diane XT panelen in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als Field Service Specialist in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.