5.7De fiscus verwacht een voorstel.
Het lijkt in dit stadium raadzaam de woonplaats fel te belichten, opdat de fiscus in dezen minder zeker wordt van zijn zaak”.
2.2.10
Bij brief van 22 mei 2001 (productie 33 bij dagvaarding) schrijft [gedaagde 1] [eiser 1] sr. als volgt.
“Aansluitend op de correspondentie en het met de inspectie gevoerde overleg bericht ik U.
1. De belastingdienst dringt aan op een compromis, omdat:
a.
a) een procedure anders onvermijdelijk is;
b) een mogelijk verlies voor Farm Frites desastreus zou kunnen zijn.
2. Ontroerend is de zorg aan de zijde van de fiscus, maar erkend moet worden dat
een verlies rampzalig zou kunnen zijn. Immers, de inzet is hoog en alleen Farm
Frites kan voor de middelen (zo de procedures verloren worden) zorg dragen.
3. De inzet is (in grove getallen):
Besparing aanmerkelijk belangwinst
25 percent van NLB 210 miljoen = NLG 52,5 miljoen
Besparing schenkingsrecht over NLG 168 miljoen = NLG 45 miljoen
________________
Tezamen NLG 97,5 miljoen
(…)
5. De inspecteur kiest als insteek
a.
a) het aanmerkelijke belang is voor [eiser 1] een sterke zaak, doch, er is altijd
procesrisico en de fiscus wil procederen;
b) het schenkingsrecht is voor de fiscus een gelopen race, maar “je weet maar
nooit".
6. lk heb de inspecteur duidelijk gemaakt dat ik niet inzie dat het aanmerkelijk belang
enig risico voor [eiser 1] bevat.
Het gaat dus om het schenkingsrecht
lk weet dat — ondanks wat het onderzoek heeft opgeleverd — de nadruk op Curaçao
ligt.(…)
12. Het gaat mijn inziens om een zakelijke afweging tussen,
a.
a) procederen met de kans het schenkingsrecht te moeten betalen (het
aanmerkelijke belang kan in deze afweging buiten beschouwing blijven), of
b) tegen een eenmalig vergoeding de gehele zaak afkopen.(…)
14. Veronderstellend dat de fiscus tegen betaling van NLG 16,5 miljoen zijn beweerde
aanspraken van NLG 97,5 miljoen wil prijs geven, lijkt het nuttig na te denken over de vraag of een dergelijke betaling zakelijk verantwoord is.
Mij komt het voor dat de afweging NLG 16.5 miljoen tegenover de kans dat het
schenkingsrecht ad NLG 45 miljoen moet worden betaald (…) niet zonder meer moet worden verworpen.
Het lijkt goed nog eens te overleggen. (…)”
2.2.11
Bij brief van 13 juli 2001 (productie 35 bij dagvaarding) heeft prof. Zwemmer zijn opinie afgegeven aan Loeff c.s. met betrekking tot de fiscale gevolgen van – kort samengevat – de winstbewijzencontructie en de emigratie van [eiser 1] sr. Deze opinie luidt – voor zover relevant – als volgt:
“3. Conclusie
De geschilpunten tussen de heer [eiser 1] en de belastingdienst betreffen de woonplaats en het aanmerkelijk belang. Voor beide partijen is een eventuele procedure niet zonder risico’s.
De uitslag is moeilijk te voorspellen. Ik acht het waarschijnlijk dat sprake is van een dubbele woonplaats. Ten aanzien van de vraag welke woonplaats voor de toepassing van de BRK (Belastingregeling voor het Koninkrijk –toevoeging rechtbank) doorslaggevend is, liggen de kansen voor de heer [eiser 1] beter. De feitelijke vaststelling door het gerechtshof zal doorslaggevend zijn.
Ten aanzien van het aanmerkelijk belang ligt een principieel juridisch geschilpunt. Hier staat de rechter voor de vraag of hij het gebruik maken van een leemte in de wet met toepassing van het leerstuk fraus legis moet bestrijden. Voor het standpunt van de belastingdienst pleit dat de splitsing tussen aandelen en winstbewijzen kunstmatig is. Daartegen pleit dat de wetgever per 1 januari 1998 een regeling heeft getroffen waardoor winstbewijzen onder het aanmerkelijk-belangregime zijn gebracht.
Alles afwegende geniet gezien de onzekerheden het treffen van een compromis de voorkeur.”
2.2.12
Bij brief van 18 juli 2001 (productie 37 bij dagvaarding) heeft [gedaagde 1] aan [eiser 1] sr. bericht:
“1. Bijgesloten de opinie van prof. dr. J.W. Zwemmer betreffende uw woonplaats en het aanmerkelijk belang. Samengevat luidt de conclusie:
a. Zwemmer acht het waarschijnlijk dat sprake is van een dubbele woonplaats. Voor de toepassing van de Koninkrijksregeling liggen de kansen beter dat de woonplaats op Curaçao is gelegen.
b. Zwemmer acht de kansen van partijen gelijk bij het oordeel of er sprake is van een belaste vervreemding bij de inbreng van winstbewijzen FF Holding BV in FF NA NV tegen uitgifte van nieuwe winstbewijzen in 1997 onder toepassing van fraus legis.
c. Alles afwegende geniet gezien de onzekerheden het treffen van een compromis de voorkeur.
2. Ten aanzien van de woonplaats onderschrijft Zwemmer derhalve onze analyse dat toetsing aan de Koninkrijksregeling Curaçao lijkt aan te wijzen.
3. Ten aanzien van de winst uit aanmerkelijk belang miskent Zwemmer o.i. bij de
toepassing van het leerstuk van fraus legis dat:
(i) de wetgever de situatie welbewust voor 1997 heeft aanvaard en vervolgens heeft gerepareerd vanaf 1998, en
(ii) een rechtshandeling niet bestreden kan worden met een beroep op doel en strekking van een toekomstige wettelijke bepaling. (…)
Ter nadere ondersteuning voor de afweging of een compromis gesloten dient te worden zullen wij een concreet voorstel voorbereiden.”
2.2.13
[gedaagde 1] heeft op 3 september 2001 (productie 39 bij dagvaarding) een nieuw schikkingsvoorstel naar de Belastingdienst verzonden.
2.2.14
Bij brief van 11 september 2001 (productie 40 bij dagvaarding) informeert [gedaagde 1] [eiser 1] sr. over het schikkingsvoorstel dat de Belastingdienst heeft gedaan tijdens een overleg op 10 september 2001 en schrijft het volgende:
“(…) Mij komt het voorstel niet acceptabel voor, omdat in wezen op termijn - geen verschil
bestaat met de situatie dat schenkingsrecht verschuldigd is, zo U niet op Curaçao zou
hebben gewoond.
Ik houd vol: de inspecteur heeft geen zaak (hij zegt een "moeilijke zaak") als het gaat om
het aanmerkelijke belang, wat ook de beslissing zal zijn met betrekking tot Uw woonplaats.
(…)
Mij komt het voor dat ik de inspecteur kan laten weten dat U niet bereid bent op zijn aanbod in te gaan en dus de procedures voortzet.
Gaarne verneem ik van U. (…)”
2.2.15
Op 2 november 2004 (productie 44 bij dagvaarding) heeft de belastingkamer van het gerechtshof (“het Hof”) diverse uitspraken gedaan ter zake de aan [eiser 1] sr. opgelegde belastingaanslagen voor de jaren 1996, 1997, 1998 en 2002.
Uit de door het Hof vastgestelde feiten volgt dat [eiser 1] sr. in 1997 Nederland 17 keer heeft bezocht. Het Hof komt tot het oordeel dat [eiser 1] sr. voor de periode van 24 december 1996 tot 1 april 1998 een zodanige duurzame betrekking met Nederland heeft gehad dat voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet [eiser 1] sr. moet worden geacht in Nederland te wonen op basis van de volgende feiten en omstandigheden:
“- belanghebbende is de enig statutair directeur van het in Nederland gevestigde internationaal opererende concern en heeft daarin de juridisch en feitelijk beslissende zo niet alle zeggenschap. Aan zijn zoon zijn weliswaar ook taken binnen het bestuur van het concern toebedeeld, maar de belangrijkste beslissingen zijn naar het oordeel van het Hof
aan belanghebbende voorbehouden;
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden in voormelde periode de beschikking over een duurzame woongelegenheid in Nederland.(…)
- belanghebbende en zijn echtgenote hadden voorts gedurende voornoemde periode het (…) in de jachthaven van Hellevoetsluis gelegen, zeewaardig en voor permanente bewoning geschikt jacht tot hun beschikking;
- de telefoon en het beveiligingsabonnement in de woning zijn aangehouden;
- de omroepbijdrage voor het jaar 1997 is voldaan;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben verschillende, reeds bestaande, bankrekeningen in Nederland aangehouden en van een aantal van deze rekeningen gebruik gemaakt;
- belanghebbende en zijn echtgenote hebben in voornoemde periode hun ziektekostenverzekering, hun huisarts en hun tandarts in Nederland aangehouden. Voorts zijn in voormelde periode in Nederland medisch specialisten en is in Hellevoetsluis
de apotheek bezocht;
belanghebbende en zijn echtgenote hebben de onder 3.7.6 genoemde lidmaatschappen en dat van het Rode Kruis aangehouden en zijn lid en/of geldelijk ondersteuner van (…) kerken gebleven;
de Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende, gedurende de periode dat hij geen lid is geweest van de Rotary Club Brielle te Nederland, wel degelijk deel heeft genomen aan
activiteiten van de Rotary.”