In deze zaak heeft verzoeker, mr. R. Le Grand, een verzoekschrift ingediend tot opheffing van zijn faillissement dat op 11 juli 2017 was uitgesproken, met het gelijktijdig verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 16 oktober 2018 zijn verzoeker, zijn partner en de curator gehoord. De curator heeft negatief geadviseerd over het verzoek, omdat verzoeker niet tijdig een verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling had ingediend, ondanks dat hij rechtsbijstand had. De curator wees op het ontbreken van goede trouw bij de vorderingen van de Gemeente Rotterdam en een andere curator, en verwees naar een eerder vonnis van de kantonrechter dat verzoeker aansprakelijk stelde voor schade aan de gemeente.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of verzoeker een beroep kon doen op artikel 15b, eerste lid, van de Faillissementswet. De rechtbank concludeerde dat verzoeker niet tijdig een verzoekschrift had ingediend en dat er geen omstandigheden waren die hem niet konden worden toegerekend. De rechtbank stelde vast dat verzoeker op de hoogte was van de mogelijkheid om een verzoekschrift in te dienen en dat hij dit niet had gedaan. De rechtbank verwees naar een eerder vonnis van 11 juli 2017, waarin was vastgesteld dat verzoeker pas weken na ontvangst van een oproep tot het indienen van een verzoekschrift om schuldhulpverlening had gereageerd.
Uiteindelijk heeft de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot opheffing van het faillissement en de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De uitspraak is gedaan door mr. C. de Jong en openbaar uitgesproken op 31 oktober 2018. Verzoeker kan binnen acht dagen na deze uitspraak hoger beroep instellen, uitsluitend via een advocaat.