ECLI:NL:RBROT:2018:11012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 januari 2019
Zaaknummer
FT RK 18/434
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens gebrek aan schade en vorderingsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap, ingediend door een naamloze vennootschap naar Belgisch recht. De verzoekster stelde een vordering te hebben op de verweerster wegens schadevergoeding als gevolg van wanprestatie. De verweerster betwistte deze vordering gemotiveerd, stellende dat er geen schade was geleden, aangezien verzoekster nog geen betalingen had verricht aan de Belgische netbeheerder Elia. De rechtbank oordeelde dat een vordering tot schadevergoeding pas ontstaat nadat er daadwerkelijk schade is geleden. Aangezien verzoekster nog niet had betaald en er geen bewijs was van geleden schade, werd het vorderingsrecht van verzoekster als onvoldoende aangetoond beschouwd. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.

De procedure begon op 13 augustus 2018 met de indiening van het verzoekschrift door verzoekster. Tijdens de zitting op 13 november 2018 zijn beide partijen gehoord, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. I. Mol, en verweerster door haar advocaat, mr. J.P.M. Borsboom. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Verzoekster had gesteld dat verweerster als 'Head of Pool' verantwoordelijk was voor de afrekening met Elia, maar de rechtbank concludeerde dat het ontbreken van betaling aan Elia door verzoekster betekende dat er geen schade was geleden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot faillietverklaring niet kon worden toegewezen, omdat de basis voor de vordering ontbrak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Rekestnummer: [nummer]
BESCHIKKING op het verzoek van:
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
[naamloze vennootschap]
gevestigd te [plaats 1] , België,
verzoekster,
advocaat: mr. I. Mol,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[besloten vennootschap],
(voorheen) handelend onder de naam [vennootschap] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
kantoorhoudende te [adres]
[plaats 2] ,
verweerster,
advocaat: mr. J.P.M. Borsboom.

1.De procedure

De rechtbank heeft op 13 augustus 2018 van verzoekster een verzoekschrift strekkende tot faillietverklaring van verweerster ontvangen.
Bij brief van 9 november 2018 heeft mr. I. Mol namens verzoekster een nadere productie aan de rechtbank doen toekomen.
Verzoekster, bij monde van haar advocaat, mr. Mol, en verweerster, vertegenwoordigd door de heer [bestuurder] , (middellijk) bestuurder, en bijgestaan door
mr. J.P.M. Borsboom, advocaat, zijn op 13 november 2018 in raadkamer gehoord.
Door beide advocaten zijn ter zitting pleitnota’s overgelegd.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Namens verzoekster is onder meer gesteld dat verweerster en zij beide evenwichtsverantwoordelijken op de zakelijke energiemarkt in België waren en dat dit betekende dat zij verantwoordelijk waren voor het evenwicht tussen de levering en de afnames van elektriciteit op het landelijk energienet. Bij een onevenwicht worden evenwichtsverantwoordelijken voor die ‘onbalansen’ gefactureerd door de landelijk netbeheerder. In dit kader zijn verzoekster en verweerster, met andere evenwichtsverantwoordelijken, een zogenaamde Pooling Agreement aangegaan. Verweerster fungeerde als ‘Head of Pool’ hetgeen betekent dat zij de verantwoordelijke partij was die de pool administreerde en zorgdroeg voor facturering en doorbetaling van de ontvangen vergoedingen van de netbeheerder. Aangezien verweerster haar verplichtingen jegens de Belgische netbeheerder Elia niet is nagekomen, heeft Elia de Pooling Agreement opgezegd en de verplichtingen en vorderingen uit hoofde van die overeenkomst overgenomen. Elia heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster een bedrag van
€ 248.422,17 voor door Elia aan verzoekster gefactureerde onbalansen niet aan haar heeft doorbetaald. Ter zitting is namens verzoekster toegelicht dat dit bedrag ziet op de maand november 2017 en dat Elia de vorderingen over de maanden januari tot en met maart 2018 heeft kwijtgescholden. Nu Elia het bedrag van € 248.422,17 opnieuw aan verzoekster heeft gefactureerd, stelt verzoekster zich op het standpunt dat zij een vordering op verweerster heeft uit hoofde van schadevergoeding wegens wanprestatie door verweerster. Ter zitting heeft mr. Mol verklaard dat nog niet aan Elia is betaald omdat tussen partijen nog discussie wordt gevoerd over de openstaande maanden.
Namens verweerster is gemotiveerd betwist dat verzoekster een vordering uit hoofde van schadevergoeding op haar heeft. Daartoe is onder meer aangevoerd dat voor het ontstaan van een vordering tot schadevergoeding is vereist dat schade is geleden. Verzoekster heeft nog niets aan Elia betaald en het enkele feit dat Elia een factuur heeft verstuurd is volgens verweerster onvoldoende om aan te nemen dat verzoekster een vorderingsrecht heeft op verweerster; er is immers nog geen schade.

3.De beoordeling

Gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat verweerster het vorderingsrecht van verzoekster voldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Tussen verzoekster en verweerster heeft een zogenaamde Pooling Agreement bestaan. Kern van deze overeenkomst was dat verweerster als Head of Pool fungeerde en verantwoordelijk was voor de afrekening tussen de landelijke netbeheerder Elia en de verschillende Pooling Partners (waaronder verzoekster). Tussen partijen is niet in geschil dat verzoekster de afrekening over de maanden november 2017 tot en met april 2018 aan verweerster heeft voldaan, maar dat verweerster dit niet heeft doorbetaald aan Elia. Thans heeft Elia deze maanden rechtstreeks aan verzoekster gefactureerd.
De stelling van verzoekster dat zij daardoor een vordering op verweerster heeft uit hoofde van schadevergoeding, omdat verweerster tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, is door verweerster gemotiveerd betwist. Verweerster heeft aangevoerd dat verzoekster geen vorderingsrecht heeft, omdat verzoekster nog niets heeft betaald aan Elia en dus geen schade heeft geleden.
Een vordering tot schadevergoeding ontstaat eerst nadat schade is geleden. Elia heeft weliswaar facturen gestuurd naar verzoekster, maar verzoekster heeft deze nog niet betaald. Niet is gebleken dat verzoekster op dit moment schade heeft geleden. Integendeel, namens verzoekster is ter zitting toegelicht dat Elia en verzoekster nog met elkaar in gesprek zijn over de betaling van de facturen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het vorderingsrecht van verzoekster onvoldoende is gebleken. Het verzoek tot faillietverklaring zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring.
Deze beschikking is op 20 november 2018 gegeven door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier. [1]