In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van een besloten vennootschap, ingediend door een naamloze vennootschap naar Belgisch recht. De verzoekster stelde een vordering te hebben op de verweerster wegens schadevergoeding als gevolg van wanprestatie. De verweerster betwistte deze vordering gemotiveerd, stellende dat er geen schade was geleden, aangezien verzoekster nog geen betalingen had verricht aan de Belgische netbeheerder Elia. De rechtbank oordeelde dat een vordering tot schadevergoeding pas ontstaat nadat er daadwerkelijk schade is geleden. Aangezien verzoekster nog niet had betaald en er geen bewijs was van geleden schade, werd het vorderingsrecht van verzoekster als onvoldoende aangetoond beschouwd. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot faillietverklaring afgewezen.
De procedure begon op 13 augustus 2018 met de indiening van het verzoekschrift door verzoekster. Tijdens de zitting op 13 november 2018 zijn beide partijen gehoord, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. I. Mol, en verweerster door haar advocaat, mr. J.P.M. Borsboom. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Verzoekster had gesteld dat verweerster als 'Head of Pool' verantwoordelijk was voor de afrekening met Elia, maar de rechtbank concludeerde dat het ontbreken van betaling aan Elia door verzoekster betekende dat er geen schade was geleden. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het verzoek tot faillietverklaring niet kon worden toegewezen, omdat de basis voor de vordering ontbrak.