ECLI:NL:RBROT:2018:11011

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
18 januari 2019
Zaaknummer
C/10/552258 / HA ZA 18/572
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfafscheidingsgrens tussen buren met betrekking tot verwijdering van objecten en schutting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de erfafscheidingsgrens. De eiseres, wonende te Pernis, heeft in conventie gevorderd dat de gedaagde, die huurder is van een naastgelegen woning, twee klapdeurtjes, een regenton en een schot zou verwijderen. De eiseres stelt dat deze objecten zonder haar toestemming op haar perceel zijn geplaatst. De gedaagde heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de eiseres, omdat zij de vordering tegen de verkeerde partij heeft ingesteld; de eigenaar van het perceel had in plaats van de huurder aangeklaagd moeten worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat het een kwestie betreft tussen eigenaren van naburige erven en niet tussen een eigenaar en een huurder.

In reconventie heeft de gedaagde gevorderd dat de eiseres de in april/mei 2017 geplaatste hoge schutting zou verwijderen. De gedaagde stelt dat deze schutting zonder toestemming is geplaatst en dat dit in strijd is met het burenrecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedaagde het recht had om de hoge schutting te plaatsen, aangezien deze niet hoger is dan de wettelijk toegestane hoogte van 2 meter. De vordering van de gedaagde is afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/552258 / HA ZA 18/572
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te Pernis, gemeente Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Pernis, gemeente Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie.
advocaat mr. H.L. Verweel te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van dagvaarding van 4 juni 2018, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
de zijdens [eiseres] nagezonden producties, ter griffie ontvangen op 27 september 2018;
de zijdens [gedaagde] nagezonden producties, ter griffie ontvangen op 1 oktober 2018.
1.2.
Op 16 oktober 2018 vond een comparitie van partijen plaats, in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Beide partijen hebben daarbij het eigen standpunt mondeling -nader- toegelicht. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3.
Na afloop van de zitting is de zaak in overleg met partijen verwezen naar het mediationburo van de rechtbank, teneinde langs die weg een minnelijke oplossing van het geschil te beproeven. Bij brief van 31 oktober 2018 heeft mr. Verweel , mede namens
mr. Rhijnsburger, aan de rechtbank bericht dat het mediationtraject geen resultaat heeft gehad. Partijen hebben verzocht vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eiseres] bewoont de woning met tuin aan de [adres 1] te Pernis, gemeente Rotterdam. Zij is tevens eigenaresse daarvan sinds 11 juni 1993. Voorheen was zij huurster van die woning.
2.2.
[gedaagde] is huurder van de woning met tuin aan de [adres 2] te Pernis, gemeente Rotterdam.
2.3.
Eigenaar van die woning is Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V. (hierna: Woonfonds), voor wie als beheerder optreedt MVGM Vastgoedmanagement B.V. (hierna: MVGM).
2.4.
Aan de achterzijde van bedoelde woningen liggen de aangrenzende tuinen.
2.5.
Blijkens het relaas van bevindingen van het Kadaster, opgemeten op
16 mei 2017, is de situatie ter plaatse als volgt:
[ document plattegrond van de huidige situatie]
2.7.
In april/mei 2017 heeft [eiseres] op haar perceel over de gehele breedte van de tuin tegen de lage schutting aan een (tweede) houten schutting met een hoogte van 2 meter geplaatst (hierna: de hoge schutting).
2.8.
Bij e-mail van 15 juni 2017 heeft [eiseres] zich gericht tot de beheerder van de woning van [gedaagde] , MVGM met het verzoek -kort gezegd- dat een drietal zaken, te weten een regenton, een schot en twee klapdeurtjes, worden verwijderd. [eiseres] schrijft in die e-mail dat die zaken binnen haar erfgrens staan, en/of zijn geplaatst door [gedaagde] .
2.9.
Bij brief van 3 augustus 2017 heeft [eiseres] zich nogmaals schriftelijk gericht tot MVGM en sommeert zij MVGM ‘
alle bouwwerken zoals schuttingen en deuren’ die zonder toestemming van [eiseres] door [gedaagde] op haar perceel zijn geplaatst of aangebracht te verwijderen. Daaraan is geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij vooraard, samengevat - [gedaagde] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van twee klapdeurtjes, een regenton en schot, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft aan enig onderdeel van het te wijzen vonnis te voldoen, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
Samengevat weergegeven heeft [eiseres] het navolgende aan die vordering ten grondslag gelegd. De onderhavige kwestie behelst een geschil over de erfafscheidingsgrens.
[eiseres] betoogt dat [gedaagde] een drietal zaken op haar eigendom heeft geplaatst, te weten
(i) twee klapdeurtjes, (ii) een regenton, (iii) een schot.
[eiseres] vordert verwijdering van die drie zaken. Zij heeft belang bij die vordering omdat zij meent daarmee weer de vrije beschikking over haar perceel te zullen hebben.
Zij heeft er geen bezwaar tegen dat de lage schutting blijft staan, ook al staat deze volgens [eiseres] deels over de erfafscheidingsgrens. Zij behoudt zich het recht voor in de toekomst alsnog verwijdering van de lage schutting te vorderen wegens de overschrijding van de erfgrens tussen de percelen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot
niet-ontvankelijkheid van [eiseres] in haar vordering, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
3.4.1.
Daartoe heeft [gedaagde] , zakelijk weergegeven, het navolgende aangevoerd.
[eiseres] is eigenaresse van haar woning en heeft de onderhavige vordering ingesteld tegen [gedaagde] die huurder is van de naastgelegen woning. Daarmee heeft zij de vordering tegen de verkeerde partij ingesteld.
Zij stelt in haar dagvaarding dat het hier gaat om een geschil over ‘
de erfafscheidingsgrens’. Dat is een kwestie tussen de eigenaren van naburige erven.
[eiseres] had de eigenaar en niet de huurder in rechte moeten betrekken.
Om die reden moet zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
3.4.2.
Voor zover [eiseres] in haar vordering tegen [gedaagde] wel ontvankelijk is, betwist [gedaagde] dat de drie objecten en de lage schutting (deels) op de grond van [eiseres] staan.
Hij verwijst daarbij naar de stippellijn in het relaas van bevindingen van het Kadaster (weergegeven onder de feiten). De stippellijn is de erfgrens en van overschrijding daarvan is geen sprake. Maar ook als wordt aangenomen dat (deels) wél sprake is van overschrijding van de erfgrens, zodanig dat die zaken wel op het perceel van [eiseres] staan en/of zijn aangebracht, dan is dat ook ten nutte van haarzelf en/of haar perceel. Zij heeft gelet daarop geen gerechtvaardigd belang bij verwijdering van de drie objecten.
in reconventie
3.5.1.
Op zijn beurt heeft [eiser] in reconventie gevorderd (kort gezegd) [verweerster] te veroordelen tot het verwijderen en verwijderd houden van de in april/mei 2017 geplaatste hoge schutting, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag dat [verweerster] in gebreke blijft daaraan te voldoen, en tot betaling van de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten, als in de dagvaarding is omschreven.
3.5.2.
Aan die vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd (samengevat weergegeven) dat [verweerster] pal
tegende erfgrens -en tegen de bestaande, lage schutting- in april/mei 2017 de hoge schutting heeft geplaatst. Zij heeft dat gedaan zonder voorafgaand overleg met en zonder toestemming van [eiser] .
[verweerster] handelt daarmee in strijd met het burenrecht. Zij schendt het bepaalde in art. 5:37 BW en art. 5:49, eerste lid, BW, omdat zij met de plaatsing van de hoge schutting vrij uitzicht, licht en lucht aan de tuin van [eiser] ontneemt. Dat handelen, dat wil zeggen de hinder die zij daarmee veroorzaakt, moet ook als onrechtmatig worden gekwalificeerd.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
[eiseres] heeft, kort gezegd, verwijdering gevorderd van een drietal zaken die, zo meent zij, op haar perceel staan. Die vordering heeft zij ingesteld tegen [gedaagde] , huurder van het naastgelegen perceel en niet tegen de eigenaar.
4.2.
De vraag die dan rijst, en die door [gedaagde] ook is opgeworpen, is of [eiseres] ontvankelijk is in haar vordering.
4.3.
Beslissend voor het antwoord op die vraag is wat de grondslag is van de vordering van [eiseres] . Blijkens de inleidende dagvaarding, en de daarop door/namens [eiseres] gegeven toelichting ter gelegenheid van de comparitie van partijen, heeft zij haar vordering uitdrukkelijk gebaseerd op de stelling dat het hier een geschil betreft over
de erfafscheidingsgrens(randnummer 3 inleidende dagvaarding). Dat standpunt herhaalt [eiseres] onder randnummer 7 van haar inleidende dagvaarding.
Daar stelt zij dat zij “
als eigenaar” recht en belang heeft bij de door haar gevorderde verwijdering van de drie zaken.
4.4.1.
Met deze stellingname van [eiseres] (“eigenaar”) en de door haar bij dagvaarding omschreven vordering -neerkomend op verwijdering van zaken die op haar
eigendomstaan-, had [eiseres] haar vordering, zoals [gedaagde] terecht heeft betoogd in dit verband, tegen de naburige eigenaar moet instellen en niet tegen de huurder. Desgevraagd heeft
mr. Rhijnsburger namens [eiseres] ter zitting ook geen verdere toelichting gegeven op de gekozen grondslag, anders dan al in de dagvaarding is geformuleerd.
Er is dus blijkens de stelling van [eiseres] geen sprake van een burenrechtkwestie.
4.4.2.
Dat [eiseres] zich in verleden ook schriftelijk tot de eigenaar en/of beheerder van het naburige perceel heeft gericht, blijkt overigens ook uit de door haarzelf bij dagvaarding overgelegde correspondentie. Meer concreet blijkt dit uit de brieven van 24 mei 2017 en van 3 augustus 2017 (laatstgenoemde brief is aangehaald onder de feiten).
Die beide brieven zijn afkomstig van [eiseres] en gericht aan MVGM met als onderwerp ‘
erfafscheiding en erfgrens’ resp. ‘
discussie erfgrens’.
In de brief van 3 augustus 2017 vordert [eiseres] van MVGM hetgeen zij thans in deze kwestie vordert van [gedaagde] , te weten de verwijdering van de drie zaken die op haar perceel staan.
4.4.3.
Daar komt nog bij dat blijkens de eveneens door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde brief van MVGM (gedateerd 23 mei 2017), die gericht is aan [eiseres] , ook MVGM op haar beurt [eiseres] sommeert tot het staken van werkzaamheden op/rondom de erfgrens. Die brief is gestuurd, zo blijkt uitdrukkelijk uit de aanhef van die brief, ‘
namens Woonfonds Zuid-Holland 2 B.V., eigenaresse van de woning met het adres [adres 2]’.
Die discussie tussen [eiseres] en MVGM wordt, zo blijkt uit de bij dagvaarding overgelegde stukken, verder voortgezet per e-mail in juni 2017. Ook uit de inhoud van die e-mails kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de ‘de erfrechtkwestie’ wordt besproken tussen enerzijds [eiseres] en anderzijds Woonfonds/MVGM, derhalve tussen
de eigenaren.
4.4.4.
Met andere woorden, zowel [eiseres] als MVGM (laatstgenoemde namens Woonfonds, de eigenaresse van het naastgelegen perceel) zijn er blijkens de - uitvoerige - correspondentie die tussen hen is gevoerd in 2017 vanuit gegaan dat de onderhavige kwestie een kwestie is tussen de twee eigenaren.
[eiseres] had haar vordering dan ook moeten instellen tegen de eigenaar en/of beheerder, en niet tegen de huurder ( [gedaagde] ). Het beroep van [gedaagde] op de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] slaagt derhalve en [eiseres] zal hierna niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
in reconventie
4.5.
[eiser] heeft in reconventie betoogd dat [verweerster] in strijd met het burenrecht handelt doordat zij de hoge schutting heeft geplaatst. Hij verwijst ter onderbouwing van dat betoog naar het bepaalde in de artikelen 5:37 BW en 5:49, eerste lid, BW.
Meer concreet betoogt [eiser] dat door de plaatsing van de hoge schutting het vrije uitzicht, licht en lucht wordt onthouden aan de tuin van [eiser] . Het plaatsen van de hoge schutting (2 meter hoog) -weliswaar niet óp maar
tegende erfgrens- heeft volgens [eiser] hetzelfde ‘
verdichtende’ effect.
Bovendien heeft [verweerster] de bestaande afspraken tussen partijen, inhoudende dat zij waren overeengekomen de lage schutting te plaatsen (die ook is geplaatst), geschonden door de hoge schutting te plaatsen.
Hij vordert daarom verwijdering van de hoge schutting door [verweerster] .
4.6.1.
Het navolgende wordt overwogen.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of in een wijze die volgens art. 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, of door het onthouden van licht of lucht.
4.6.2.
[eiser] heeft het standpunt betrokken dat die laatste situatie zich hier voordoet. Hij voert aan dat [verweerster] hinder veroorzaakt doordat zij met de hoge schutting het vrije uitzicht, licht en lucht ontneemt aan de tuin van [eiser] en dat zij daarmee onrechtmatig jegens [eiser] handelt.
4.6.3.
Dat standpunt heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd.
Noch op basis van de stellingen in de conclusie van antwoord, noch op basis van de door [eiser] in dit verband overgelegde foto’s van de huidige situatie, waarop zowel de lage schutting als de hoge schutting zichtbaar zijn, kan een onderbouwing worden gevonden voor het standpunt van [eiser] dat aan zijn tuin licht, lucht en het vrije uitzicht wordt ontnomen.
4.6.4.
Zonder nadere onderbouwing -die niet is gegeven door [eiser] - valt naar het oordeel van de rechter dan ook niet in te zien dát die hoge schutting de hinder toebrengt waarvan [eiser] stelt dat daarvan sprake is. Daar komt nog bij dat, blijkens de door beide partijen overgelegde foto’s van de feitelijke situatie door de jaren heen, en de toelichting die zij hierop hebben gegeven, er altijd een schutting (een scheidswand dus) tussen de twee erven/percelen bestond. Een geheel vrij uitzicht is er derhalve nooit geweest.
4.6.5.
Maar ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat er tussen partijen (in de hoedanigheid van buren) afspraken zijn gemaakt over de plaatsing van een lage schutting, brengt dat niet met zich dat [verweerster] niet van gedachten mag veranderen door later de hoge schutting te plaatsen, zoals zij heeft gedaan in april/mei 2017.
Als eigenaar van een aangrenzend erf staat het haar te allen tijde vrij om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:49, eerste lid, BW, een scheidsmuur van niet hoger dan 2 meter te plaatsen, in dit geval dus de hoge schutting. Dat heeft [verweerster] in dit geval gedaan en dat recht heeft zij als eigenaar van het naburige erf.
4.7.
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de vordering van [eiser] tot verwijdering van de hoge schutting zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.8.
In de uitkomst van de procedure, zowel in conventie als in reconventie, ziet de rechter aanleiding de proceskosten te compenseren, op de wijze als in het dictum is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering;
in reconventie
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken op
12 december 2018
(2542)