ECLI:NL:RBROT:2018:10975

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
C/10/18/434 F
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op verzoek van de schuldeiser

Op 20 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een faillissementszaak waarbij een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd te Rotterdam, op verzoek van de schuldeiser in staat van faillissement is verklaard. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.S.A. Essed, heeft een vordering ingediend tegen de heer [naam 1], die als verweerder optrad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op een schadevergoeding van € 15.250, zoals vastgesteld in een eerder vonnis van de kantonrechter van 31 maart 2017. Verweerder heeft dit vonnis in hoger beroep aangevochten, maar heeft dit niet doorgezet. Daarnaast heeft de verzoekster een totaalbedrag van € 22.035,80 gevorderd, vermeerderd met kosten voor het aanvragen van het faillissement.

Tijdens de zitting op 13 november 2018 heeft verweerder betwist dat hij in een toestand verkeert waarin hij heeft opgehouden te betalen. Hij heeft aangevoerd dat hij bezig is met het treffen van een betalingsregeling en dat er bezwaarschriften tegen belastingaanslagen in behandeling zijn bij de Belastingdienst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het feit dat bezwaar is gemaakt tegen de belastingaanslagen niet afdoet aan het bestaan van de steunvordering van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat er summierlijk bewijs is van het vorderingsrecht van verzoekster en dat verweerder in een toestand verkeert waarin hij niet kan betalen.

De rechtbank heeft in haar beslissing de heer [naam 1] in staat van faillissement verklaard, mr. W.J. Geurts-de Veld benoemd tot rechter-commissaris en E. van Gruijthuijsen als curator aangesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 20 november 2018
VONNIS op het op 11 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam vennootschap],
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster,
advocaat mr. R.SA. Essed,
strekkende tot faillietverklaring van:
de heer
[naam 1],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
verweerder.

1.De procedure

Bij brief van 8 november 2018 heeft mr. R.S.A. Essed aanvullende producties aan de rechtbank doen toekomen.
Op 12 november 2018 heeft de rechtbank een faxbericht van mr. B. Komen, advocaat van verweerder, ontvangen.
Verzoekster, bij monde van haar advocaat mr. R.S.A. Essed, en verweerder, bijgestaan door de heer J. Stam, juridisch adviseur, zijn op 13 november 2018 in raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.
Verweerder heeft op 19 november 2018 een e-mailbericht met bijlagen aan de rechtbank doen toekomen waarin hij aanhouding van de behandeling heeft verzocht. Van mr. Essed is geen nader bericht ontvangen.
Naar aanleiding van de bij artikel 3 van de Faillissementswet voorgeschreven brief van de griffier van 12 oktober 2018 is geen verzoekschrift ingediend.

2.De standpunten

Verzoekster heeft onder meer gesteld dat verweerder bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 31 maart 2017 is veroordeeld tot het aan verzoekster betalen van schadevergoeding van € 15.250,-- vermeerderd met rente en kosten. Verweerder is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen, maar heeft dit uiteindelijk niet doorgezet. Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 februari 2018 is [naam vennootschap] ontslagen van instantie en is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 2.399,--. Verzoekster heeft thans van verweerder te vorderen een bedrag van in totaal € 22.035,80, te vermeerderen met de kosten voor het aanvragen van het faillissement van € 1.450,--.
Verder heeft verzoekster gesteld dat sprake is van een aanzienlijke steunvordering van de Belastingdienst.
Verweerder heeft ter zitting de vordering van verzoekster betwist en hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de kantonrechter, fouten zijn gemaakt. Verweerder heeft verder aangevoerd dat hij bezig is met het treffen van een betalingsregeling. Voorts heeft verweerder de steunvordering van de Belastingdienst betwist, waartoe hij heeft aangevoerd dat hij tegen de diverse aanslagen bezwaar heeft aangetekend en dat de bezwaarschriften nog in behandeling zijn bij de Belastingdienst. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van een gesprek met de Belastingdienst op 13 september 2018 uitstel voor een reactie heeft gekregen tot 30 november 2018. Ter onderbouwing van deze verklaring heeft verweerder aan de rechtbank een e-mail in zijn telefoon laten zien van 8 november 2018 van de heer [naam 2] van de Belastingdienst. Verder heeft verweerder desgevraagd ter zitting verklaard dat hij nog een andere schuldeiser heeft en dat hij op diens vordering inmiddels een deelbetaling heeft gedaan.

3.De beoordeling

Ten aanzien van het aanhoudingsverzoek van verweerder van 19 november 2018 overweegt de rechtbank dat in het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken onder 1.1.4.10 het navolgende is bepaald:
Een verzoek om aanhouding van de behandeling kan op de volgende wijze worden gedaan:
- door verzoeker: per telefax uiterlijk op de dag voorafgaande aan de zitting tot 12.00 uur,

met gebruikmaking van een aanhoudingsformulier, of

- door partijen mondeling op de zitting.
Op grond hiervan, en nu het aanhoudingsverzoek hiertoe ook overigens geen aanleiding geeft, zal het aanhoudingsverzoek van verweerder niet worden gehonoreerd.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Hoewel verweerder het vorderingsrecht van verzoekster heeft betwist, stelt de rechtbank vast dat de vordering van verzoekster in rechte is vastgesteld bij onherroepelijk vonnis van de kantonrechter van 31 maart 2017.
Ten aanzien van de steunvordering van de Belastingdienst heeft verweerder gesteld dat deze nog niet onherroepelijk is nu de diverse bezwaarschriften van verweerder nog bij de Belastingdienst in behandeling zijn. De rechtbank oordeelt dat het feit dat bezwaar is ingesteld tegen de opgelegde belastingaanslagen (volgens vaste jurisprudentie) niet afdoet aan het bestaan van deze steunvordering. Daarbij merkt de rechtbank ten overvloede op dat de e-mail van de heer [naam 2] inderdaad blijk geeft van een uitstel tot 30 november 2018, maar de rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat uit deze e-mail niet blijkt waar dit uitstel exact op ziet (er wordt in de e-mail geen melding gemaakt van de aanslagen). Verder constateert de rechtbank dat de Belastingdienst bij e-mail met bijlagen van
14 november 2018 een schuldenoverzicht aan mr. Essed heeft doen toekomen met daarbij de mededeling dat dit overzicht kan worden gebruikt als steunvordering. Ten slotte constateert de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft erkend nog een andere schuldeiser onbetaald te laten.
De rechtbank oordeelt dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart [naam 1] voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Geurts-de Veld, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator E. van Gruijthuijsen, advocaat te Rotterdam;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018 te 10.00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.