ECLI:NL:RBROT:2018:10945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
10/960212-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen van een bedrag van meer dan 200.000 euro met vrijspraak voor andere tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Irak, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 204.980,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 30 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 te Venlo, samen met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze feiten, terwijl het witwassen wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte had een actieve rol in het vervoeren van het geld en was op de hoogte van de herkomst ervan, wat leidde tot de conclusie dat hij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 204.980,- verbeurd, aangezien dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een gevangenisstraf noodzakelijk was om de ernst van het gepleegde feit te onderstrepen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960212-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. M.T. de Vaal, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden en 2 weken.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3
ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Voor zover thans nog van belang is aan de verdachte een tweetal samenhangende feiten ten laste gelegd, kort gezegd in of omstreeks de periode van 30 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 het medeplegen van witwassen van een bedrag van € 204.980,- en het medeplegen van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener.
De raadsman van de verdachte heeft, kort samengevat, betoogd dat niet bewezen kan worden dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft verklaard dat hij taxichauffeur is, die een kleine rol heeft gehad, slechts één keer met geld heeft gereden, als buitenlander geen kennis had van de Nederlandse wetgeving, niet op de hoogte was van de omvang van het bedrag in de auto en handelde in opdracht van een ander. Hij wist derhalve niet dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en behoefde dat ook niet te weten. Van medeplegen kan, gezien de kleine rol van de verdachte, hoe dan ook geen sprake zijn geweest.
De rechtbank oordeelt achtereenvolgens als volgt over de beide feiten.
4.2.1.
Witwassen (feit 1)
Inleiding
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, is de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichtte observaties binnen het onderzoek Speedino is het vermoeden ontstaan dat verschillende verdachten zich in een samenwerkingsverband bezig hielden met het in ontvangst nemen, vervoeren en afleveren van grote contante geldbedragen. In de periode maart tot en met juli 2013 zijn in onderzoek Speedino verschillende contante geldbedragen in beslag genomen, te weten € 497.840,- (ZaaksDossier, hierna ZD, Duster), ₤ 250.000 (ZD UK), € 1.151.105,- (ZD Avenger) en, onder de verdachte, € 204.980,- (ZD Venlo). Naast de inbeslagneming van voornoemde contante geldbedragen is onder een aantal verdachten handschreven aantekeningen met bedragen in beslaggenomen. De geldbedragen op de door de officier van justitie uitgebrachte tenlasteleggingen van medeplegen van (gewoonte)witwassen zijn in de eerste plaats gebaseerd op de in beslaggenomen contante geldbedragen. Daarnaast heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de getallen uit de handgeschreven aantekeningen en bedragen die worden genoemd in tussen verdachten plaatsvindende telefoongesprekken.
Toetsingskader (gewoonte)witwassen
Voor beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag van € 204.980,- staat de rechtbank allereerst voor de vraag of er een rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen dit geldbedrag en een concreet misdrijf. Indien dat niet kan worden vastgesteld, kan witwassen bewezen worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Allereerst moet dan worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Als er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om hiernaar nader onderzoek te doen.
De onderhavige zaak
In de ten laste gelegde periode is een telefoon, die bij de verdachte in gebruik was, afgeluisterd met behulp van een technisch hulpmiddel. Gebleken is dat hij op 31 juli 2013 met een auto vanuit Rotterdam naar Venlo is gereden. Daar is hij omstreeks 20.10 uur aangehouden op het parkeerterrein van [restaurant] . In de kofferruimte van zijn auto lag een koffer met daarin € 204.980,-.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat de verdachte op 30 juli 2013 om 15.01 uur met de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) heeft gebeld. De rechtbank begrijpt dit in versluierde taal gevoerde gesprek zo, dat de verdachte tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij hem op 31 juli 2013 € 800.000,- wilde brengen, maar dat [medeverdachte 1] dat niet wilde. [medeverdachte 1] heeft tegen de verdachte gezegd: “nee, nee, nee, die moet je niet brengen. Ik heb maar één chauffeur”. De verdachte mocht wel tweevijftig, tweezestig brengen.
Tenslotte heeft de verdachte tegen [medeverdachte 1] gezegd, bel jij maar daarover en vraag het na, ik heb het ook tegen je broer gezegd.
Dat laatste heeft [medeverdachte 1] vervolgens gedaan. Om 15.08 uur heeft hij zijn broer [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ) gebeld. [medeverdachte 1] hield [medeverdachte 2] voor dat “hij” zegt dat het 800 is, wat moet hij met 800? Nee, zei [medeverdachte 2] , het is 80, waarop [medeverdachte 1] nog mopperde: “waarom zegt die 800 dan? Hij zegt dat het 800 is”. [medeverdachte 2] verzekerde [medeverdachte 1] nogmaals dat het 80 is. Om 16.10 uur heeft [medeverdachte 1] echter opnieuw met [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 2] zei toen dat het toch 800 was. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bespreken ook met elkaar dat ze de chauffeur kennen. Hij is dezelfde als de vorige keer.
De verdachte heeft de volgende ochtend op 31 juli 2013 om 09.07 uur weer contact met [medeverdachte 1] . Er wordt heen en weer gepraat over de plek waar beiden elkaar zullen ontmoeten en over de hoogte van het bedrag dat de verdachte zal inbrengen. De rechtbank begrijpt dit gesprek zo, dat van de zijde van de verdachte inmiddels was besloten ongeveer € 250.000,- in te brengen, maar dat [medeverdachte 1] volhield vol dat hij maar € 200.000,- wilde ontvangen. De verdachte vroeg nog of hij € 300.000,- mocht inbrengen, als het grote coupures waren, maar hield voet bij stuk.
Dan is er kennelijk vertraging opgetreden. Uit de verschillende gesprekken die de verdachte met derden, waaronder een zekere [betrokkene] , maar ook met de inmiddels betrokken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft gevoerd, is gebleken dat het geld niet klaar lag. Uit gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is gebleken dat de verdachte als gevolg van de vertraging niet langer naar [medeverdachte 1] in Den Bosch moest gaan, maar naar [medeverdachte 3] in Venlo.
De verdachte is, als gezegd, op 31 juli 2013 om 20.10 aangehouden, waarbij het geld in beslag is genomen. Op 5 augustus 2013 heeft [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] gebeld over deze zaak van de “vrachtwagenchauffeur die een lekke band kreeg”. [medeverdachte 2] vertelde dat die jongen “van ons” is, “de broer van meneer [betrokkene] , die bij ons in de zaak komt”. Of [medeverdachte 1] een goede advocaat kon zoeken. “Om dat ding voor hem vrij te krijgen?”, vroeg [medeverdachte 1] . “Ja”, zei [medeverdachte 2] . Vervolgens kwam aan de kant van [medeverdachte 2] , [betrokkene] aan de lijn. Deze bedankte [medeverdachte 1] voor de moeite die hij nam. Hij, [betrokkene] , werkte al jaren samen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] mocht alle kosten maken die nodig waren. Dan spraken zij kennelijk over de verdachte. Hij, de verdachte, zou volgens [betrokkene] al jaren in Duitsland zijn en een taxi hebben, maar die dag was hij met een privéauto geweest. [medeverdachte 1] hield [betrokkene] voor dat hij een advocaat ging inhuren, maar dat ze moesten bedenken waarvoor het (naar de rechtbank begrijpt: het geld) bedoeld was. [betrokkene] bevestigde dit en voegde daar aan toe, dat [medeverdachte 1] en de verdachte een oplossing moesten bedenken, “want wij hebben geen bedrijf”.
Toepassing toetsingskader op onderhavige zaak
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een direct brondelict, nu de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen. Uit andere opsporingsonderzoeken blijkt namelijk dat de eerder genoemde [medeverdachte 3] contact heeft met personen die zich bezighouden met drugshandel.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Een direct verband tussen de handel in verdovende middelen en het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag is niet vast te stellen. Het dossier bevat onvoldoende informatie op dat punt. Sterker, de boven beschreven tapgesprekken lijken er als gezegd eerder op te duiden dat de verdachte buiten de groep rond de [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft gestaan.
Het dossier bevat wel vermoedens van witwassen. Die zijn gebaseerd op het grote contante geldbedrag dat werd vervoerd en dat nog groter had kunnen zijn, op het overleg achteraf om een verhaal te bedenken om het geld via een advocaat terug te krijgen en op de versluierde wijze van spreken. In de hierboven samengevatte gesprekken wordt gesproken over een 8-zuiger waarmee 800.000 euro wordt bedoeld; de auto is groot, waarmee wordt bedoeld dat het geldbedrag groot is; 2,5 lorrie, waarmee 250.000 euro wordt bedoeld; grote carrosserie, waarmee grote coupures wordt bedoeld. Onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Hij heeft dat niet gedaan. Er zijn evenmin documenten aangetroffen of overgelegd om de legale herkomst van het geld aannemelijk te maken.
Dat de verdachte onder de genoemde omstandigheden een contant bedrag van een dergelijke omvang heeft vervoerd, betekent verder dat hij tenminste de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was (HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). Daarmee is bewezen dat de verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel is aan te merken als medepleger in de zin van artikel 47 Sr van het witwassen. Immers, volgens vast jurisprudentie van de Hoge Raad is van medeplegen sprake als de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Die bijdrage kan gestalte krijgen bij de voorbereiding, de uitvoering of na afloop van het delict (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474). De bovenomschreven bijdrage van de verdachte is van wezenlijk belang. De rol van de verdachte gaat verder dan alleen het vervoeren van geld. Hij heeft aanvankelijk afgesproken dat er € 800.000,- zal worden ingelegd en hij heeft daarover rechtstreeks contact met [medeverdachte 2] , de organisator achter de witwashandel. Als [medeverdachte 1] weigert zo’n groot bedrag te ontvangen, dringt hij er op aan dat hij dan tenminste € 300.000,- kan brengen. Als er vertraging optreedt, communiceert hij rechtstreeks met [betrokkene] , de man die al jaren klant is bij [medeverdachte 2] . En als het geld in beslag wordt genomen, moet hij meehelpen om het terug te krijgen.
Conclusie witwassen
De conclusie is dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist. Het verweer dat de verdachte alleen een taxichauffeur was en dat hij niet zou weten om welk bedrag het is gegaan mist feitelijke grondslag.
Het ten laste gelegde feit onder 1 is bewezen.
4.2.2.
Het medeplegen van het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener (feit 2)
Uit de weergave van de feiten onder 4.2.1 blijkt dat de verdachte niet behoort tot de groep die betaaldiensten verricht. Dit blijkt als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met elkaar bespreken dat ze de verdachte kennen van de vorige keer en uit het telefoongesprek van 5 augustus 2013, waaruit blijkt dat de verdachte de “broer” is van meneer [betrokkene] , die bij “ons in de zaak komt”, en al jaren samenwerkt met [medeverdachte 2] . In termen van de tenlastelegging is hij aan te merken als (de) betaler. Hij heeft, anders gezegd, niet zelf het bedrijf van betaaldienstverlener uitgeoefend, maar maakt gebruik van een betaaldienst. Nu de tenlastelegging bezwaarlijk anders is te verstaan dan dat de verdachte zelf, al dan niet tezamen en in vereniging met anderen, het bedrijf van betaaldiensten zou hebben uitgeoefend, zal vrijspraak dienen te volgen van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 30 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 te Venlo, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een geldbedrag voorhanden gehad te weten:
op 31 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 204.980 euro, terwijl hij wist, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van meer dan 200.000 euro. Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat hij dit niet voor de eerste keer heeft gedaan. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. De verdachte heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld..
De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Gebleken is evenwel dat hij weldegelijk willens en wetens de reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was. Aldus heeft de verdachte aan de rechtbank geen inzicht gegeven in zijn ware beweegredenen. Nu de verdachte niet op de zitting is verschenen, heeft hij de rechtbank evenmin inzicht gegeven in zijn huidige persoonlijke omstandigheden. Een en ander brengt mee dat de rechtbank de bepaling van de straf voornamelijk heeft gebaseerd op de ernst van de feiten.
Gezien de ernst van het feit kan uit oogpunt van zowel speciale en generale preventie als uit het oogpunt van vergelding niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Meer in het bijzonder zal de rechtbank geen taakstraf of geldboete opleggen, ook al heeft de officier van justitie eerder aan de verdachte een, niet door de verdachte geaccepteerde, schikking aangeboden waarbij de verdachte afstand diende te doen van het in beslaggenomen geldbedrag en een bedrag van € 15.000,- diende te betalen. De rol van de verdachte bij het bewezen verklaarde feit is anders geweest dan de officier van justitie voor ogen moet hebben gestaan, toen hij die transactie aanbood. Immers, de officier van justitie is er vanuit gegaan dat de verdachte deel uit heeft gemaakt van de groep rond [medeverdachte 2] en een koerier was (requisitoir p. 137), de rechtbank acht bewezen dat hij deel uitmaakte van een andere groep, een groep rond [betrokkene] , die gebruik heeft gemaakt van de diensten van de groep rond [medeverdachte 2] en waarin hij, verdachte, een zekere zeggenschap heeft gehad en ook rechtstreeks met [betrokkene] heeft gecommuniceerd over de overdracht van het geld.
Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en daarna in ogenschouw genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in enige mate is geschonden.
Immers, de verdachte heeft volgens de genoemde bepaling recht op een berechting binnen redelijke termijn. De aanvang van die termijn is retrospectief en in het voordeel van de verdachte 1 februari 2016, toen de officier van justitie een transactie-aanbod deed. Op dat moment moest de verdachte in redelijkheid rekening houden met een strafvervolging als hij niet aan de voorwaarden zou voldoen. Dit brengt mee dat de redelijke termijn niet is begonnen op het moment van staande houding en verhoor van de verdachte op 31 juli 2013 (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:BD2578). Tussen 1 februari 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ongeveer tweeëneenhalf jaar. In deze zaak gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van een redelijke termijn van twee jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer een half jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 204.980,00 verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het in beslag genomen geldbedrag niet in verband kan worden gebracht met enig strafbaar feit en dient om die reden het geld terug gegeven te worden aan de verdachte. Subsidiair verzoekt de verdediging het geldbedrag in bewaring te houden totdat duidelijk wordt wie de rechthebbende is.
8.3.
Beoordeling
Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaard worden, nu gebleken is dat dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. Het bewezen feit is met betrekking tot dit geld begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 primair en subsidiair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd het geldbedrag van € 204.980,00 als bijkomende straf voor feit 1.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juli 2013 tot en met
31 juli 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Venlo, althans in Nederland, en/of Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) een geldbedrag
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op dat geldbedrag verborgen en/of verhuld
te weten:
op of omstreeks 31 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 204.980 euro, althans een hoeveelheid geld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit
geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
primair
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juli 2013 tot en met
31 juli 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Venlo, althans in Nederland, en/of Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen
betalingsdiensten , te weten geldtransfers, uitgevoerd door
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
door voor rekening van een of meer van de voornoemde betalers ten behoeve van de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen over te dragen en/of
door aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of anderen geldmiddelen beschikbaar/betaalbaar te stellen en/of
door voor een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te houden/bewaren (met als doel een latere betalingsdienst uit te voeren),
te weten:
op of omstreeks 31 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 204.980 euro, althans een som geld;
subsidiair,
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 juli 2013 tot en met
31 juli 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Venlo, althans in Nederland, en/of Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht uit te oefenen, als volgt heeft gehandeld
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen (ongeveer) 204.980 euro, althans een som geld, uitgeteld en/of verpakt (in een koffer) en/of in een personenauto geladen en/of vervoerd (met bestemming Duitsland),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of te Essen en/of elders in Duitsland en/of in België en/of het Verenigd Koninkrijk en/of te Erbil en/of elders in Irak (“Koerdistan”) en/of in Turkije
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
- van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst;