De raadsman van de verdachte heeft, kort samengevat, betoogd dat niet bewezen kan worden dat het geld van misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft verklaard dat hij taxichauffeur is, die een kleine rol heeft gehad, slechts één keer met geld heeft gereden, als buitenlander geen kennis had van de Nederlandse wetgeving, niet op de hoogte was van de omvang van het bedrag in de auto en handelde in opdracht van een ander. Hij wist derhalve niet dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf en behoefde dat ook niet te weten. Van medeplegen kan, gezien de kleine rol van de verdachte, hoe dan ook geen sprake zijn geweest.
4.2.1.Witwassen (feit 1)
Inleiding
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, is de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit de opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichtte observaties binnen het onderzoek Speedino is het vermoeden ontstaan dat verschillende verdachten zich in een samenwerkingsverband bezig hielden met het in ontvangst nemen, vervoeren en afleveren van grote contante geldbedragen. In de periode maart tot en met juli 2013 zijn in onderzoek Speedino verschillende contante geldbedragen in beslag genomen, te weten € 497.840,- (ZaaksDossier, hierna ZD, Duster), ₤ 250.000 (ZD UK), € 1.151.105,- (ZD Avenger) en, onder de verdachte, € 204.980,- (ZD Venlo). Naast de inbeslagneming van voornoemde contante geldbedragen is onder een aantal verdachten handschreven aantekeningen met bedragen in beslaggenomen. De geldbedragen op de door de officier van justitie uitgebrachte tenlasteleggingen van medeplegen van (gewoonte)witwassen zijn in de eerste plaats gebaseerd op de in beslaggenomen contante geldbedragen. Daarnaast heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de getallen uit de handgeschreven aantekeningen en bedragen die worden genoemd in tussen verdachten plaatsvindende telefoongesprekken.
Toetsingskader (gewoonte)witwassen
Voor beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen van het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag van € 204.980,- staat de rechtbank allereerst voor de vraag of er een rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen dit geldbedrag en een concreet misdrijf. Indien dat niet kan worden vastgesteld, kan witwassen bewezen worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Allereerst moet dan worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan gebruik worden gemaakt van zogenoemde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. Als er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om hiernaar nader onderzoek te doen.
De onderhavige zaak
In de ten laste gelegde periode is een telefoon, die bij de verdachte in gebruik was, afgeluisterd met behulp van een technisch hulpmiddel. Gebleken is dat hij op 31 juli 2013 met een auto vanuit Rotterdam naar Venlo is gereden. Daar is hij omstreeks 20.10 uur aangehouden op het parkeerterrein van [restaurant] . In de kofferruimte van zijn auto lag een koffer met daarin € 204.980,-.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat de verdachte op 30 juli 2013 om 15.01 uur met de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ) heeft gebeld. De rechtbank begrijpt dit in versluierde taal gevoerde gesprek zo, dat de verdachte tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij hem op 31 juli 2013 € 800.000,- wilde brengen, maar dat [medeverdachte 1] dat niet wilde. [medeverdachte 1] heeft tegen de verdachte gezegd: “nee, nee, nee, die moet je niet brengen. Ik heb maar één chauffeur”. De verdachte mocht wel tweevijftig, tweezestig brengen.
Tenslotte heeft de verdachte tegen [medeverdachte 1] gezegd, bel jij maar daarover en vraag het na, ik heb het ook tegen je broer gezegd.
Dat laatste heeft [medeverdachte 1] vervolgens gedaan. Om 15.08 uur heeft hij zijn broer [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ) gebeld. [medeverdachte 1] hield [medeverdachte 2] voor dat “hij” zegt dat het 800 is, wat moet hij met 800? Nee, zei [medeverdachte 2] , het is 80, waarop [medeverdachte 1] nog mopperde: “waarom zegt die 800 dan? Hij zegt dat het 800 is”. [medeverdachte 2] verzekerde [medeverdachte 1] nogmaals dat het 80 is. Om 16.10 uur heeft [medeverdachte 1] echter opnieuw met [medeverdachte 2] gebeld. [medeverdachte 2] zei toen dat het toch 800 was. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bespreken ook met elkaar dat ze de chauffeur kennen. Hij is dezelfde als de vorige keer.
De verdachte heeft de volgende ochtend op 31 juli 2013 om 09.07 uur weer contact met [medeverdachte 1] . Er wordt heen en weer gepraat over de plek waar beiden elkaar zullen ontmoeten en over de hoogte van het bedrag dat de verdachte zal inbrengen. De rechtbank begrijpt dit gesprek zo, dat van de zijde van de verdachte inmiddels was besloten ongeveer € 250.000,- in te brengen, maar dat [medeverdachte 1] volhield vol dat hij maar € 200.000,- wilde ontvangen. De verdachte vroeg nog of hij € 300.000,- mocht inbrengen, als het grote coupures waren, maar hield voet bij stuk.
Dan is er kennelijk vertraging opgetreden. Uit de verschillende gesprekken die de verdachte met derden, waaronder een zekere [betrokkene] , maar ook met de inmiddels betrokken [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] heeft gevoerd, is gebleken dat het geld niet klaar lag. Uit gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] is gebleken dat de verdachte als gevolg van de vertraging niet langer naar [medeverdachte 1] in Den Bosch moest gaan, maar naar [medeverdachte 3] in Venlo.
De verdachte is, als gezegd, op 31 juli 2013 om 20.10 aangehouden, waarbij het geld in beslag is genomen. Op 5 augustus 2013 heeft [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] gebeld over deze zaak van de “vrachtwagenchauffeur die een lekke band kreeg”. [medeverdachte 2] vertelde dat die jongen “van ons” is, “de broer van meneer [betrokkene] , die bij ons in de zaak komt”. Of [medeverdachte 1] een goede advocaat kon zoeken. “Om dat ding voor hem vrij te krijgen?”, vroeg [medeverdachte 1] . “Ja”, zei [medeverdachte 2] . Vervolgens kwam aan de kant van [medeverdachte 2] , [betrokkene] aan de lijn. Deze bedankte [medeverdachte 1] voor de moeite die hij nam. Hij, [betrokkene] , werkte al jaren samen met [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] mocht alle kosten maken die nodig waren. Dan spraken zij kennelijk over de verdachte. Hij, de verdachte, zou volgens [betrokkene] al jaren in Duitsland zijn en een taxi hebben, maar die dag was hij met een privéauto geweest. [medeverdachte 1] hield [betrokkene] voor dat hij een advocaat ging inhuren, maar dat ze moesten bedenken waarvoor het (naar de rechtbank begrijpt: het geld) bedoeld was. [betrokkene] bevestigde dit en voegde daar aan toe, dat [medeverdachte 1] en de verdachte een oplossing moesten bedenken, “want wij hebben geen bedrijf”.
Toepassing toetsingskader op onderhavige zaak
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een direct brondelict, nu de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen. Uit andere opsporingsonderzoeken blijkt namelijk dat de eerder genoemde [medeverdachte 3] contact heeft met personen die zich bezighouden met drugshandel.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Een direct verband tussen de handel in verdovende middelen en het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag is niet vast te stellen. Het dossier bevat onvoldoende informatie op dat punt. Sterker, de boven beschreven tapgesprekken lijken er als gezegd eerder op te duiden dat de verdachte buiten de groep rond de [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft gestaan.
Het dossier bevat wel vermoedens van witwassen. Die zijn gebaseerd op het grote contante geldbedrag dat werd vervoerd en dat nog groter had kunnen zijn, op het overleg achteraf om een verhaal te bedenken om het geld via een advocaat terug te krijgen en op de versluierde wijze van spreken. In de hierboven samengevatte gesprekken wordt gesproken over een 8-zuiger waarmee 800.000 euro wordt bedoeld; de auto is groot, waarmee wordt bedoeld dat het geldbedrag groot is; 2,5 lorrie, waarmee 250.000 euro wordt bedoeld; grote carrosserie, waarmee grote coupures wordt bedoeld. Onder die omstandigheden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Hij heeft dat niet gedaan. Er zijn evenmin documenten aangetroffen of overgelegd om de legale herkomst van het geld aannemelijk te maken.
Dat de verdachte onder de genoemde omstandigheden een contant bedrag van een dergelijke omvang heeft vervoerd, betekent verder dat hij tenminste de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid heeft aanvaard dat het geld van misdrijf afkomstig was (HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). Daarmee is bewezen dat de verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel is aan te merken als medepleger in de zin van artikel 47 Sr van het witwassen. Immers, volgens vast jurisprudentie van de Hoge Raad is van medeplegen sprake als de bijdrage van de verdachte aan het bewezenverklaarde van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Die bijdrage kan gestalte krijgen bij de voorbereiding, de uitvoering of na afloop van het delict (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474). De bovenomschreven bijdrage van de verdachte is van wezenlijk belang. De rol van de verdachte gaat verder dan alleen het vervoeren van geld. Hij heeft aanvankelijk afgesproken dat er € 800.000,- zal worden ingelegd en hij heeft daarover rechtstreeks contact met [medeverdachte 2] , de organisator achter de witwashandel. Als [medeverdachte 1] weigert zo’n groot bedrag te ontvangen, dringt hij er op aan dat hij dan tenminste € 300.000,- kan brengen. Als er vertraging optreedt, communiceert hij rechtstreeks met [betrokkene] , de man die al jaren klant is bij [medeverdachte 2] . En als het geld in beslag wordt genomen, moet hij meehelpen om het terug te krijgen.
Conclusie witwassen
De conclusie is dat het geld van misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist. Het verweer dat de verdachte alleen een taxichauffeur was en dat hij niet zou weten om welk bedrag het is gegaan mist feitelijke grondslag.
Het ten laste gelegde feit onder 1 is bewezen.