ECLI:NL:RBROT:2018:10936

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
12 januari 2019
Zaaknummer
18.536 RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillietverklaring van Camper Bouw Holland B.V. en de beoordeling van vorderingsrechten

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de faillissementsprocedure van Camper Bouw Holland B.V. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring van de besloten vennootschap, ingediend door verzoekers, toegewezen. De verzoekers, bijgestaan door hun advocaat mr. Y.A. Mijhad, hebben gesteld dat zij in 2014 een aannemingsovereenkomst met de verweerster zijn aangegaan, waarbij een aanneemsom van € 260.000,-- is betaald voor de realisatie van een camperopbouw. Aangezien de verweerster de camperopbouw gebrekkig heeft gerealiseerd en weigerde de gebreken te verhelpen, hebben verzoekers de overeenkomst ontbonden en schadevergoeding gevorderd. In een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag is verweerster veroordeeld tot betaling van de aanneemsom en bijkomende kosten, maar betaling bleef uit. Verzoekers hebben daarop executoriaal beslag gelegd, wat leidde tot de faillissementsprocedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er summierlijk bewijs is van het vorderingsrecht van verzoekers, gebaseerd op het onherroepelijke arrest van het gerechtshof en een vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat het niet vereist is dat steunvorderingen opeisbaar zijn en dat er voldoende feiten zijn die aantonen dat verweerster in een faillissementstoestand verkeert. De rechtbank heeft de faillietverklaring uitgesproken, mr. W.J. Geurts-de Veld benoemd tot rechter-commissaris en J. van Meerkerk als curator aangesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Insolventienummer: [nummer]
Uitspraak: 22 november 2018
VONNIS op het op 10 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift, met bijlage(n), van:
[verzoeker]en
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , [land]
verzoekers,
advocaat mr. Y.A. Mijhad,
strekkende tot faillietverklaring van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Camper Bouw Holland B.V.,
statutair gevestigd te Hoek van Holland,
kantoorhoudende aan de Zekkenstraat 32
3151 XP Hoek van Holland,
aldaar tevens handelend onder de naam
Truck Innovatie Holland,
verweerster.

1.De procedure

Bij brief van 7 november 2018 heeft mr. C. van Hees, kantoorgenoot van mr. Y.A. Mijhad, een aanvullende bijlage aan de rechtbank doen toekomen en daarbij tevens aankondiging gedaan van een te verwachten vonnis tussen partijen.
Bij faxbericht van 12 november 2018 heeft mr. C. van Hees een vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2018 aan de rechtbank doen toekomen.
De heer [verzoeker] , verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C. van Hees, en verweerster, vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer [naam 1] , vergezeld door de heer [naam 2] , zijn op 13 november 2018 in raadkamer gehoord.
Mr. C. van Hees heeft ter zitting spreekaantekeningen overgelegd.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.
Op 20 november 2018 heeft de rechtbank een faxbericht van verweerster ontvangen waarin door verweerster wordt gemotiveerd waarom het naar aanleiding van de zitting namens verzoekers aan haar gedane voorstel wat verweerster betreft niet tot een oplossing kan leiden.

2.De standpunten

Verzoekers hebben onder meer gesteld dat zij in 2014 met verweerster een aannemingsovereenkomst hebben gesloten voor de realisatie van een camperopbouw, waarbij door verzoekers aan verweerster een aanneemsom van € 260.000,-- is betaald. Aangezien verweerster de camperopbouw gebrekkig heeft gerealiseerd heeft zij ondanks herhaald verzoek van verzoekers geweigerd de gebreken te verhelpen. Uiteindelijk hebben verzoekers de tussen partijen bestaande aanneemovereenkomst ontbonden en schadevergoeding gevorderd. In een inmiddels onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2018 is verweerster veroordeeld tot betaling aan verzoekers van de aanneemsom, proceskosten en buitengerechtelijke kosten. Het totaal van deze vorderingen bedroeg € 282.358,09. Verweerster is ook veroordeeld tot schadevergoeding nader op te maken bij staat. Tegenover de terugbetaling van de aanneemsom dienden verzoekers mee te werken aan terug levering van de camperopbouw aan verweerster, op kosten van verweerster. Omdat betaling door verweerster uitbleef en executoriaal beslag geen reële verhaalsmogelijkheden leek te bieden, hebben verzoekers hun verplichting tot teruglevering eerst opgeschort en daarna verrekend met hun vorderingen op verweerster. De resterende vorderingen bedragen na verrekening in totaal ruim € 269.000,--, exclusief schadevergoeding. Nadat verzoekers executoriaal beslag hadden gelegd, is verweerster een kort geding gestart, waarbij door verweerster onder meer is aangevoerd dat de vorderingen niet of niet geheel opeisbaar zijn. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van
12 november 2018 zijn de vorderingen van verweerster afgewezen.
Verder is door verzoekers gesteld dat sprake is van een steunvordering van de Rabobank en van een tweetal steunvorderingen van mevrouw [naam 3] , te weten een vordering uit hoofde van een arbeidsovereenkomst en een vordering die voortvloeit uit een aan Camperbouw Holland B.V. verstrekte lening.
Ter zitting is door de heer [naam 1] onder meer verklaard dat hij het niet eens is met de vordering van verzoekers. Verder heeft de heer [naam 1] verklaard dat verweerster de vordering niet kan betalen en dat alles is gedaan om een regeling te treffen. De heer [naam 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat het arrest van het gerechtshof Den Haag rammelt en dat uit nood een kort geding is aangespannen. Ten aanzien van de steunvordering van de Rabobank heeft de heer [naam 1] zich, onder overlegging van stukken, op het standpunt gesteld dat deze vordering niet opeisbaar is, dat netjes aan de lopende verplichtingen wordt voldaan en dat het krediet niet is opgezegd. Ten aanzien van de steunvorderingen van mevrouw [naam 3] , de zus van de heer [naam 1] , is aangevoerd dat deze vorderingen niet door haar worden opgeëist en dat het bedrag inmiddels is geslonken. Desgevraagd heeft de heer [naam 1] verklaard dat hij dit laatste niet met stukken kan onderbouwen.

3.De beoordeling

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.
Ingevolge artikel 6 lid 3 van de Faillissementswet wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Hoewel verweerster het vorderingsrecht van verzoekers heeft betwist, stelt de rechtbank vast dat de vordering van verzoekers in rechte is vastgesteld bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2018 en bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2018.
Ten aanzien van de steunvorderingen overweegt de rechtbank dat het niet vereist is dat een steunvordering opeisbaar is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een faillissementstoestand. Dat verweerster haar verplichtingen aan Rabobank nakomt en dat daarnaast, volgens de niet onderbouwde verklaring van de heer [naam 1] ter zitting, betalingen zijn verricht op de vordering(en) van zijn zus waardoor deze is/zijn geslonken, doet aan dit oordeel niet af.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van verzoekers en van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat verweerster in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank,
- verklaart Camper Bouw Holland B.V. voornoemd in staat van faillissement;
- benoemt tot rechter-commissaris mr. W.J. Geurts-de Veld, lid van deze rechtbank;
- stelt aan tot curator J. van Meerkerk, advocaat te Dordrecht;
- geeft last aan de curator tot het openen van brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Geurts-de Veld, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 november 2018 te 10.00 uur. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.