ECLI:NL:RBROT:2018:10920

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
10/960273-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen van ongeveer 1.6 miljoen euro met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (gewoonte)witwassen, het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen van een bedrag van ongeveer 1,6 miljoen euro. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren, met de mogelijkheid van 90 dagen hechtenis als deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voor deze feiten niet wettig en overtuigend was bewezen. De officier van justitie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, omdat dit feit was verjaard.

De rechtbank overwoog dat de verdachte zich samen met anderen schuldig had gemaakt aan het schuldwitwassen van grote contante geldbedragen, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn financiële situatie en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde straffen passend en geboden waren, mede gezien de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960273-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Irak ) op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. F.L.L. Vermeeren, advocaat te Drunen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Onder 1 is ten laste gelegd (gewoonte)witwassen, subsidiair schuldwitwassen; onder 2 primair het (al dan niet opzettelijk) zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en subsidiair poging daartoe; en onder 3 deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het (gewoonte)witwassen, het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en de deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven;
  • bewezenverklaring van het schuldwitwassen en het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De raadsman is van mening dat de dagvaarding nietig is, nu hierin onvoldoende concreet is aangegeven wat de verdachte met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen verweten wordt.
4.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is de tenlastelegging voldoende duidelijk, zeker als deze wordt gelezen in samenhang met het dossier. Uit het dossier volgt op welke contante geldbedragen de tenlastelegging betrekking heeft. De verdachte is hiermee, en met de daarop betrekkende tapgesprekken, tijdens zijn verhoren bij de politie geconfronteerd. De verdachte heeft toen steeds een concreet antwoord gegeven en over zijn rol verklaard. Uit deze verhoren blijkt niet dat de verdachte niet begreep wat hem werd verweten. Ook ter terechtzitting zijn de verweten geldbedragen aan de verdachte voorgehouden en heeft hij daarop inhoudelijk gereageerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte heeft begrepen waarop in de tenlastelegging gedoeld werd en dat verdachte zich heeft kunnen verweren tegen de tegen hem geuite beschuldigingen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs en ontvankelijkheid van de officier van justitie

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het (gewoonte)witwassen, het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en de deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2
Het niet-opzettelijk uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener (de overtredingsvariant van artikel 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht) niet is verjaard, nu de verdachte is opgeroepen voor een regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris op 18 juni 2016, dit een daad van vervolging is en de verjaring daardoor is gestuit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens de tenlastelegging zijn de feiten gepleegd omstreeks de periode 4 maart 2013 tot en met
8 maart 2013. De verdachte is gedagvaard voor de zitting van 14 juni 2017. Het standpunt van de officier van justitie kan niet als juist worden aanvaard. Daargelaten de vraag of de oproeping van de rechter-commissaris voor de regiebijeenkomst een daad van vervolging is, die oproeping noch een verslag van die bijeenkomst bevindt zich in het dossier, zodat onduidelijk is tot welk(e) feit(en) deze regiezitting zich heeft uitgestrekt. Nu ook overigens aan het dossier geen aanwijzingen zijn te ontlenen dat door de officier van justitie eerder een daad van vervolging is verricht, is de dagvaarding voor de zitting van 14 juni 2017 te beschouwen als de eerste daad van vervolging. Deze daad van vervolging is verricht meer dan drie jaar na de tenlastegelegde periode. Nu het om een overtreding gaat, is dit feit ingevolge artikel 70, lid 1, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht verjaard. De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging.
5.3.
Poging tot het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener (feit 2, subsidiair)
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verklaard dat dit onderdeel van de tenlastelegging berust op een misslag. Om redenen van doelmatigheid zal de rechtbank de verdachte ook van dit onderdeel vrijspreken.
5.4.
Feit 1 subsidiair: medeplegen van schuldwitwassen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet heeft vermoed, en ook niet redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde (medeplegen van) schuldwitwassen.
Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. Ten laste is gelegd dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. De redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring berust, blijken uit de inhoud van de bewijsmiddelen in bijlage II van dit vonnis, meer in het bijzonder het door de verdachte in nauwe samenwerking met medeverdachten ophalen, transporteren, thuis bewaren en aan medeverdachten overhandigen van grote, uit bankbiljetten van veelal 20 euro bestaande, geldbedragen, alsmede het door hem en de medeverdachten gebruiken van versluierend taalgebruik.
Een dergelijke handelwijze is, alleen al vanwege de daaraan verbonden veiligheidsrisico’s, uiterst ongebruikelijk in Nederland. De verdachte had onder de gegeven omstandigheden alle aanleiding om vraagtekens te plaatsten bij de legale herkomst van deze gelden. Doch zelfs indien hij niet
heeftvermoed dat het om misdaadgeld ging, kan hem dit verweer niet baten. Het verwijt is immers dat hij dat
moestvermoeden.
5.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 4 maart 2013 tot en met 8 maart 2013 te ’s-Hertogenbosch, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders (grote) (contante) geldbedragen voorhanden gehad en/of overgedragen
te weten:
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 199.950 euro, geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 800.000 euro, geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, en/of
op of omstreeks 7 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 498.545 euro,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan het schuldwitwassen van grote contante geldbedragen, in totaal ongeveer € 1.650.000,- bedragend, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren. Dit door het meermalen transporteren, voorhanden hebben en aan anderen overdragen van dergelijke geldbedragen. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. Verdachte heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Op feiten als bewezen verklaard kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en volstaan met het opleggen van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor na te noemen duur. De rechtbank heeft namelijk in haar afwegingen ten aanzien van de strafoplegging de omstandigheid betrokken dat de verdachte in eerste instantie door de officier van justitie een transactiebedrag ter hoogte van € 49.000,00 is aangeboden ter afdoening van de strafzaak. De verdachte is volgens eigen zeggen financieel niet in staat geweest de transactie te voldoen, met als gevolg dat hij vervolgens is gedagvaard. Nu niet gebleken is dat de verdachte thans in een (aanmerkelijk) betere financiële positie verkeert dan ten tijde van het transactievoorstel, zal de rechtbank in plaats van een geldboete een taakstraf opleggen.
Ook heeft de rechtbank in de strafmaatoverweging meegenomen dat de verdachte, blijkens de justitiële documentatie van 19 september 2018, niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit en het bewezenverklaarde feit zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld.
Voorts constateert de rechtbank dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. In deze zaak gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van een redelijke termijn van twee jaar. De aanvang van die termijn is 22 november 2013 toen de verdachte voor het eerst werd gehoord door de politie. Tussen 22 november 2013 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim vijf jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd ter stimulans voor de verdachte om zich in de toekomst niet opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerpen

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd bewaring te gelasten van het in beslag genomen geldbedrag van € 7.000,00 ten behoeve van de rechthebbende.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heef aangevoerd dat het geldbedrag spaargeld is van de moeder van de verdachte en dat hij het in bewaring hield voor haar. De verdediging verzoekt het geldbedrag terug te geven aan (de moeder van) de verdachte.
9.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 tenlastegelegde niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener;
verklaart niet bewezen het onder 1 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen, het onder 2 primair tenlastegelegde opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, alsmede het onder 3 tenlastegelegde deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven onder 3 heeft begaan, en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart voorts niet bewezen de onder 2 subsidiair tenlastegelegde poging tot het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het geldbedrag van € 7.000,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 maart 2013 tot en met
8 maart 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Wijchen, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (krachtens die gewoonte) (telkens) (grote) (contante) geldbedragen, althans een geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld
te weten:
op of omstreeks 5 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 175.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 199.950 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 800.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een hoeveelheid geld, en/of
op of omstreeks 7 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 498.545 euro, althans een hoeveelheid geld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
primair
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 maart 2013 tot en met
8 maart 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Wijchen, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen
betalingsdiensten , te weten geldtransfers, uitgevoerd door
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
door voor rekening van een of meer van de voornoemde betalers ten behoeve van de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen over te dragen en/of
door aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of anderen geldmiddelen beschikbaar/betaalbaar te stellen en/of
door voor een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te houden/bewaren (met als doel een latere betalingsdienst uit te voeren),
te weten:
op of omstreeks 5 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 175.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 199.950 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 800.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 6 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 150.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 7 maart 2013 een bedrag van (ongeveer) 498.545 euro, althans een som geld;
subsidiair, indien en voor zover bovenstaande feiten niet bewezen worden verklaard,
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 maart 2013 tot en met
8 maart 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of Wijchen, althans in Nederland, en/of Duitsland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht uit te oefenen, als volgt heeft gehandeld
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen (ongeveer) 498.545 euro, althans een som geld, uitgeteld en/of verpakt (in een koffer) en/of in een personenauto geladen en/of vervoerd (met bestemming Duitsland),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of te Essen en/of elders in Duitsland en/of in België en/of het Verenigd Koninkrijk en/of te Erbil en/of elders in Irak (“Koerdistan”) en/of in Turkije
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
  • van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
  • het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst.