ECLI:NL:RBROT:2018:10862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
10/661061-18 en 10/662097-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor meerdere diefstallen bij hoogbejaarde mensen

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere diefstallen heeft gepleegd bij hoogbejaarde mensen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J. Andel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn partner, [naam medeverdachte], betrokken was bij een reeks diefstallen waarbij zij zich voordeden als zorgverleners om het vertrouwen van de slachtoffers te winnen. De modus operandi bestond uit het afleiden van de slachtoffers, waarna medeplichtigen de woningen binnendrongen om waardevolle spullen te stelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere diefstallen en mishandelingen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de impact van de daden op hun gevoel van veiligheid. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en heeft zijn betrokkenheid ontkend, wat de rechtbank als strafverzwarend heeft meegewogen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/661061-18 en 10/662097-18
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] , op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
verblijvende op het adres [verblijfadres verdachte] , [verblijfplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/661061-18 (hierna: feiten 1 t/m 5) en van het ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/662097-18 (hierna ook: feit 6);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In dit strafdossier heeft de officier van justitie een aantal strafbare feiten opgenomen. In de meeste zaken is sprake van een diefstal of een poging daartoe, waarbij het slachtoffer veelal zeer bejaarde mannen en vrouwen zijn. De officier van justitie verdenkt de verdachte en zijn medeverdachte en partner [naam medeverdachte] (in wier strafzaak eveneens heden uitspraak wordt gedaan; hierna ook: de medeverdachte) ervan dat zij betrokken zijn bij een aantal van deze soortgelijke feiten.
De rechtbank dient in deze strafzaak daarom twee vragen te beantwoorden: a. zijn deze strafbare feiten gepleegd door dezelfde dader(s)? en b. is/zijn de verdachte(n) deze dader(s)?
Aan [naam verdachte] zijn daarnaast twee geweldsdelicten ten laste gelegd, die door hem zouden zijn gepleegd tegen zijn partner [naam medeverdachte] en de grootmoeder van zijn partner, mevrouw [naam 1] (hierna: de grootmoeder).
Hierna zal de rechtbank allereerst aandacht besteden aan de wijze waarop deze delicten zijn gepleegd, omdat dit aspect sterk de uitkomst van vraag a. bepaalt. De rechtbank neemt daarbij de aangiften en getuigenverklaringen tot haar uitgangspunt. Indien aanwezig heeft de rechtbank hierbij tevens het aanwezige beeldmateriaal betrokken. Daarna zal per ten laste gelegd strafbaar feit– mede op grond van de gevoerde verweren - worden aangegeven óf en zo ja, op grond van welke bewijsmiddelen, de rechtbank tot het oordeel komt dat het betreffende misdrijf wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Wijze van uitvoering van de delicten
Uit de aangiften en andere bewijsmiddelen rijst het navolgende beeld, dat alle diefstallen bij bejaarden en/of het pinnen van geldbedragen na een dergelijke diefstal met elkaar verbindt.
De aangevers/slachtoffers van deze diefstallen worden steeds in of nabij hun woning of woonomgeving, doorgaans in een wooncomplex, aangesproken of anderszins benaderd door een kleine, tengere vrouw. Zij stelt zich in bijna alle gevallen voor als een (para-)medisch zorg- of hulpverlener, dan wel als een persoon die aan een instelling is verbonden die dergelijke zorg verleent, soms voorzien van bij een dergelijke functie passende witte kleding. In een aantal zaken dringt deze vrouw nadrukkelijk “zorg” op, waardoor de desbetreffende bejaarde bewoner gedurende enige tijd niet mobiel is. De vrouw creëert steeds een situatie waardoor de bejaarde bewoner of bewoonster geen overzicht (meer) heeft over wat er in zijn/haar woning gebeurt. Terwijl de vrouwelijke dader de bejaarde bewoner/bewoonster afleidt en/of immobiliseert betreden een (of meer) ander(en) heimelijk de woning en zoeken naar geld en/of kostbare voorwerpen zoals sieraden. Na enige tijd vertrekt deze vrouw weer even plotseling als zij is verschenen. Korte tijd daarna ontdekt het slachtoffer dat er geld en/of kostbare goederen, veelal sieraden, zijn ontvreemd uit de woning.
Zijn deze strafbare feiten gepleegd door dezelfde dader(s)?
Indien de gebruikte methode wordt gecombineerd met het signalement van de vrouw en, waar aanwezig, (ook) de mannelijke dader(s) ontstaat een zeer specifiek totaalbeeld, met andere woorden: een zeer kenmerkend en daarmee sterk onderscheidende wijze waarop deze diefstallen zijn gepleegd (hierna:
modus operandi). De mannelijke begeleider(s)/mededader(s) van de vrouw is/zijn niet steeds dezelfde perso(o)n(en). Wel valt daarbij op dat de herkenningen door de politie steeds leiden naar de verdachte en/of mannelijke verwanten van hem.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank zeer sterke aanwijzingen aanwezig dat de in de tenlastelegging opgenomen diefstallen bij bejaarde slachtoffers alle zijn gepleegd door dezelfde personen. In de zaken waarin [naam verdachte] en [naam medeverdachte] beiden als verdachte zijn aangemerkt vormt deze samenwerking nog een aanwijzing temeer.
Zijn deze verdachten de daders?
Uit de verdere bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en waar van toepassing, [naam medeverdachte] de dader(s) is/zijn van de diefstallen bij de bejaarde bewoners. De rechtbank heeft daarbij niet alleen waarde toegekend aan de bewijsmiddelen in het dossier, maar heeft daarbij tevens haar eigen waarneming betrokken. Van de beelden bij een van de feiten hebben de verdachte en [naam medeverdachte] toegegeven dat zij de twee personen zijn die in de lift staan met de latere aangeefster. De andere beelden vertonen echter onderling - en ten opzichte van eerstgenoemde beelden- een dusdanig grote mate van gelijkenis dat dit gegeven, samen met de gebruikte criminele werkwijze de bewezenverklaring van die feiten al draagt.
Hieronder zal de rechtbank per delict aanvullend aangeven op welke bewijsmiddelen de bewezenverklaring van dát concrete feit is gebaseerd. Het gaat daarbij steeds over de bewijsmiddelen naast en in aanvulling op de hierboven gegeven algemene (bewijs)overweging.
4.2.
Bewijswaardering
Feit 1 (zaak [naam zaak 1] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven aan welke uiterlijke kenmerken zij de verdachte hebben herkend en zich hebben laten beïnvloeden door het feit dat de verdachte vaker is aangehouden voor dit soort feiten. Subsidiair is aangevoerd dat als wordt vastgesteld dat de verdachte wel de man is die op de camerabeelden te zien is, dit niet betekent dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd.
Beoordeling
Op 2 juli 2018 is [naam slachtoffer 1] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam bestolen van haar rollator, een bruine sprei en een kluis met de inhoud vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de doktersassistente en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 1] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 1] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 1] die erop neerkomt dat er spullen zijn weggenomen uit de slaapkamer terwijl de vrouw daar niet is geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal dus voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 1] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, [naam medeverdachte] en de verdachte zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van [naam medeverdachte] en de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . Hierbij heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat de verdachte de gestolen rollator, met daarop een groot voorwerp en daaroverheen de gestolen bruine sprei, voor zich uitduwt.
Feit 2 ( [naam zaak 2] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte en [naam medeverdachte] zijn op 3 juni 2018 in het complex aan de [adres delict 2] geweest, omdat zij op bezoek gingen bij een neef van de verdachte die in dat complex woont. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij in dat complex, waar zij vaker zijn geweest en nog zullen komen, een diefstal plegen. Daarvoor bestaat ook geen bewijs.
Beoordeling
Op 3 juni 2018 is [naam slachtoffer 2] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam is bestolen. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 2] over de hoogte van het gestolen geldbedrag en over de gestolen sieraden. Hiertoe is redengevend dat [naam slachtoffer 2] een specifieke beschrijving heeft gegeven van de verscheidene geldbedragen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, de manieren waarop deze geldbedragen waren verpakt en de plek waar deze geldbedragen werden bewaard alsmede dat zij een taxatierapport aan de politie heeft overhandigd waarop zij heeft aangegeven welke sieraden zij (nog) in haar bezit had.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de nieuwe buurvrouw van [naam slachtoffer 2] en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 2] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 2] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] die erop neerkomt dat de vrouw niet uit haar zicht is geweest en zij de vrouw niets heeft zien wegnemen. De zeer kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Uit de door de aangeefster beschreven omstandigheden concludeert de rechtbank dat voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 2] woont. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij en [naam medeverdachte] de man en vrouw zijn die tezamen te zien zijn op dat beeldmateriaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . De door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van [naam medeverdachte] en de verdachte in dat complex leidt niet tot een ander oordeel . Voor zover deze verklaring waar is, sluit deze niet uit dat [naam medeverdachte] en de verdachte de tenlastegelegde diefstal hebben gepleegd.
Feiten 3 en 4
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat deze feiten moeten worden afgesplitst, zodat de verdediging alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de grootmoeder van [naam medeverdachte] als getuige te horen. De verdediging voert hiertoe aan dat de verklaring van de grootmoeder cruciaal is voor zowel de beschuldiging dat de verdachte haar heeft mishandeld, maar ook voor de beoordeling van de beschuldiging dat de verdachte zijn partner [naam medeverdachte] heeft mishandeld. Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak voor beide feiten omdat de grootmoeder niet als getuige is gehoord en de verdediging hiervoor geen, althans onvoldoende, compensatie wordt geboden. De rechtbank begrijpt dit verweer als een verzoek tot bewijsuitsluiting van de (belastende) verklaring van grootmoeder
Beoordeling
Beide slachtoffers, zowel de grootmoeder als [naam medeverdachte] , hebben kort na het voorval zeer gedetailleerd beschreven in hun aangifte wat er heeft plaatsgevonden in de nacht van 14 april 2018. Zij verklaren beiden dat zij mishandeld zijn door [naam verdachte] . De verklaringen van aangevers komen op wezenlijke onderdelen grotendeels overeen. Ook de verwondingen die zijn waargenomen bij beide aangevers passen bij de door hen toen afgelegde verklaringen.
Op 7 augustus 2018 is [naam medeverdachte] bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft toen – voor zover hier van belang – verklaard dat de verklaring van haar grootmoeder niet klopt en dat zij haar eerdere verklaring wil intrekken. De verdachte heeft volgens haar nooit iets gedaan. Ook ter zitting heeft zij - kort samengevat – als getuige verklaard dat zij onder druk is gezet door haar grootmoeder om in strijd met de waarheid te verklaren dat [naam verdachte] zowel haar als haar grootmoeder mishandeld zou hebben.
Dit is voor de rechtbank echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van haar eerste verklaringen ten overstaan van de politie, voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd. De latere, met deze eerste verklaringen strijdige verklaringen van de medeverdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De rechtbank acht het horen van de grootmoeder, zoals door de verdediging is verzocht, niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht. Daarnaast is de verklaring van de grootmoeder ook niet het enige bewijsmiddel. De andere bewijsmiddelen geven zeer veel steun aan de verklaringen van de grootmoeder.
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd van oordeel dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 5 (zaak [naam zaak 3] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven aan welke uiterlijke kenmerken zij de verdachte hebben herkend en zich hebben laten beïnvloeden door het feit dat de verdachte vaker is aangehouden voor dit soort feiten. Subsidiair is aangevoerd dat als wordt vastgesteld dat de verdachte wel de man is die op de camerabeelden te zien is, dit niet betekent dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd.
Beoordeling
Op 13 mei 2017 is [naam slachtoffer 3] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan het [adres delict 3] te Voorborg bestolen van een bedrag van € 80,-. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van het ziekenhuis en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 3] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 3] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 3] die erop neerkomt dat haar slaapkamer was doorzocht, terwijl de vrouw niet in haar slaapkamer was geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 3] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man ten tijde van de diefstal in dat complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, [naam medeverdachte] en de verdachte zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van [naam medeverdachte] en de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] .
Feit 6
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat hetgeen ten laste is gelegd op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Met name staat niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vast dat verdachte handelingen heeft verricht die door de rechtbank zouden kunnen worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen van een poging tot diefstal.
Beoordeling
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
Verdachte is aangetroffen op een verzorgingsafdeling voor bejaarde mensen, meer precies in de kamer van een bejaarde bewoonster. Uit de verklaring van getuige [naam getuige] blijkt dat de verdachte in die kamer is aangetroffen met zijn hand aan een kistje. Dit kistje stond –bezien vanaf de toegangsdeur - achterin de kamer op een kastje/dressoir. Uit de foto’s in het dossier blijkt verder dat op de (toegangs)deur van deze kamer een bord van A-4 formaat is geplakt met daarop de mansnaam van deze mevrouw. Daarnaast is aan de inrichting van deze kamer redelijkerwijs af te leiden dat hier een persoon op leeftijd verblijft.
Over de reden voor zijn aanwezigheid in deze kamer verklaart de verdachte dat hij op zoek was naar zijn zoon die in een afdeling van de BAVO-kliniek verblijft. Die afdeling van de BAVO is ondergebracht in hetzelfde gebouw als het verzorgingstehuis, maar op een andere verdieping.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en heeft, mede gelet op de duidelijke inhoud van het aanvullende verhoor in aanwezigheid van de raadsman, geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [naam getuige] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan, zijn aan te merken als uitvoeringshandelingen van een poging tot diefstal.
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten heeft begaan op die wijze dat:
Feit 1.
hij
op2 juli 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 1] , heeft weggenomen een rollator en een sprei en een kluis met inhoud (waaronder diploma's en verzekeringspapieren en oorbellen en oude munten), toebehorende aan [naam slachtoffer 1]
Feit 2.
hij op 3 juni 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 2] heeft weggenomen één of meer geldbedragen (totaal 8250,00 euro of daaromtrent) en een geldkistje en één of meer juwelen/sieraden, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Feit 3.
hij op 14 april 2018 te Rotterdam
zijn levensgezel, te weten [naam slachtoffer 4] , heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer 4] meermalen, telkens met kracht tegen het gezicht, en het lichaam te slaan en
- met kracht aan de haren van die [naam slachtoffer 4] te trekken en
- het hoofd van die [naam slachtoffer 4] vast te pakken en met kracht tegen
een geparkeerd staande auto te slaan;
Feit 4.
hij op 14 april 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 5] met krachttegen het gezicht te slaan of te stompen,
mede ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 5] ten val is gekomen;
Feit 5.
hij op 13 mei 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan het [adres delict 3] heeft weggenomen een geldbedrag (80 euro), toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , ;
Het feit op de dagvaarding met parketnummer 10/662097-18
Feit 6.
hij op 19 september 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading, aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- zonder toestemming de kamer/woonruimte van die [naam slachtoffer 6] is binnen gelopen en
- vervolgens in die kamer/woonruimte, het klepje van een kistje heeft vastgepakt om het kistje te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/661061-18

1.Diefstal door twee of meer verenigde personen;

2.
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

3.Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel;

4.Mishandeling;

5.Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Parketnummer 10/662097-18
Poging tot diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Feiten 1, 2 en 5
In het dossier worden de bewezen verklaarde diefstallen ook wel een “babbeltruc” genoemd. De rechtbank merkt hierbij nadrukkelijk op dat deze term een volstrekt verkeerd beeld geeft en geen recht doet aan de ernst van dit soort feiten. De slachtoffers zijn niet ergens ingetuind, maar zijn slachtoffer geworden van het doortrapte handelen van de verdachten. De slachtoffers valt hierbij niets te verwijten omdat zij in de waan werden gebracht dat zij te maken hadden met een hulpverlener of toekomstige buurvrouw, in elk geval steeds met iemand die zij onder normale omstandigheden moeten kunnen vertrouwen.
De verdachte heeft samen met zijn partner [naam medeverdachte] in de periode april – juli 2018 drie diefstallen gepleegd, waarbij [naam medeverdachte] zich heeft voorgedaan als een (para-)medisch zorg- of hulpverlener, dan wel als een persoon die aan een instelling is verbonden die dergelijke zorg verleent. Zij heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in die hoedanigheid van de slachtoffers wist te winnen. Terwijl [naam medeverdachte] de bewoner dan wel bewoonster afleidde, zocht de verdachte ondertussen in de woning naar sieraden, geld of andere kostbaarheden. Voor de hiervoor beschreven situatie kan het niet anders zijn dat de verdachte en [naam medeverdachte] tevoren nauwkeurig hebben afgestemd waar en wanneer de verdachte bij een bepaalde woning aanwezig moest zijn om binnen te sluipen en deze te doorzoeken. De verdachte heeft hierdoor een onmisbare rol bij de samenwerking.
Uit de spreiding naar tijd en plaats(en) volgt dat er sterke aanwijzingen zijn dat er bij de verdachte en [naam medeverdachte] sprake is van een hardnekkige criminele levenswijze waarbij zij hun inkomen aanvullen door het plegen van diefstallen, waarbij zij bewust (hoog)bejaarden als slachtoffers kiezen. Deze personen zijn bijna steeds in toenemende mate afhankelijk van de zorg en hulp van anderen en moeten daarbij op anderen (kunnen) vertrouwen. Deze diefstallen zijn door de omstandigheden waaronder ze worden gepleegd ernstige feiten. Allereerst door de (financiële) schade die een gevolg is van een diefstal. Uit de aangiften blijkt dat de diefstallen met de slachtoffers erg hebben aangegrepen door de wijze waarop deze zijn uitgevoerd. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat de diefstallen bij de slachtoffers thuis hebben plaatsgevonden, waarbij [naam medeverdachte] de slachtoffers op opdringende wijze “medische onderzoeken” heeft laten ondergaan en zij hen soms daarbij deels ontkleedde of zich liet ontkleden. De eigen woonomgeving is voor mensen in deze fase van hun leven een vast punt waar ze zich te allen tijde veilig en geborgen moeten voelen. De verdachte heeft hierdoor bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in hun eigen huis ernstig aangetast.
De verdachte heeft slechts uit eigen gewin gehandeld en heeft zich niet bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op deze oudere slachtoffers.
Feiten 3 en 4
Voorts heeft [naam verdachte] zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn partner [naam medeverdachte] en de grootmoeder van zijn partner. [naam verdachte] heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam medeverdachte] en haar grootmoeder. De grootmoeder is ook per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht ter controle. De minderjarige zoon van [naam verdachte] en [naam medeverdachte] was hier getuige van. De rechtbank rekent dit [naam verdachte] aan. Dat de slachtoffers kennelijk inmiddels niet meer wensen dat de verdachte hiervoor wordt vervolgd is voor de rechtbank – wat verder van die wens de achtergrond is – geen reden om niet een bij deze vorm van geweld passende straf op te leggen.
Feit 6
Tenslotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan nog een aan de feiten 1 en 2 soortgelijke poging tot diefstal in een verzorgingstehuis. De rechtbank verwijst kortheidshalve naar wat zij hiervoor al heeft overwogen over ernst en strafwaardigheid van dit soort diefstallen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte vastgesteld dat uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 november 2018 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensmisdrijven en dat hem voor die feiten ook (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 november 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte ontkent het huiselijk geweld en de medeplichtigheid bij een babbeltruc. De verdachte is vooral verbolgen en boos om zijn aanhouding en preventieve hechtenis.
Hij wil niet terugkijken naar zijn verleden, is niet aan te spreken of te structureren op zijn gedrag. Hij sprak in een (groot) boos relaas over al het onrecht wat hem wordt aangedaan en het feit dat hij gediscrimineerd wordt door politie en justitie omdat hij een Roma zigeuner is. Gelet op de verdachte zijn ontkennende en vijandige houding heeft de reclassering geen gedegen gesprek kunnen voeren en ziet zij geen mogelijkheden om uitvoering te kunnen geven aan een toezicht en/of gedragsverandering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank in deze zaak per voltooide diefstal een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt genomen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen onder voorwaarden, zodat hij zelf de zorg voor zijn zoon op zich kan nemen.
De rechtbank begrijpt dat verdachte zelf de zorg voor zijn zoon op zich wil nemen, maar stelt tegelijker tijd vast ook dat hij telkens een afweging heeft gemaakt om tot het plegen van strafbare feiten over te gaan. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen op grond van de inhoud van dit strafvonnis.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Vordering [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich ter zake van feit 1 in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 1] , wonende te Rotterdam. Zij vordert een vergoeding van € 1.647,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
Vordering [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich ter zake van feit 2 in het geding gevoegd: mevrouw [naam benadeelde 2] , wonende te Rotterdam, via haar gemachtigde mevrouw [naam 2] werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn. Zij vordert een vergoeding van € 29.103,- aan materiële schade, waarvan reeds is vergoed een bedrag van € 5.400,-, en een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier concludeert met betrekking tot de vordering van [naam benadeelde 1] dat de vordering voor wat betreft de materiële schade voor een bedrag van € 1.000,- kan worden toegwezen en voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 400,-. Daarnaast is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] voor zover die ziet op de materiele schade concludeert de officier van justitie dat een bedrag van € 7.750,- kan worden toegewezen ter zake van het weggenomen contante geld en een bedrag van € 7.993,33 ter zake van de weggenomen sieraden. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat de verzekering ter zake van het weggenomen geld reeds een bedrag van € 250,- heeft vergoed. Voor wat betreft de sieraden heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de taxatielijst en op het feit dat de verzekering reeds een bedrag van € 5.000,- heeft vergoed.
Voorts concludeert de officier tot toewijzing van de immateriële schade zoals is gevorderd en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt - indien de rechtbank overgaat tot veroordeling - dat de vordering van [naam benadeelde 1] met betrekking tot haar sprei kan worden toegewezen tot een bedrag van € 200,-. Voor zover de vordering betrekking heeft op de jassen kan die voor een lager bedrag worden toegewezen. Voor het overige dient zij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De verdediging verzoek ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] een klein bedrag toe te wijzen en mevrouw voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Beoordeling
Vordering [naam benadeelde 1]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (im)materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering, ondanks de gedeeltelijke betwisting door de verdachte, toewijzen ten aanzien van de gevorderde bedragen van de sprei en de rollator. De vordering ten aanzien van de kluis met inhoud zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd. De gevorderde immateriële schade zal eveneens worden toegewezen nu de rechtbank dit bedrag, gelet op de ernst van het feit, alleszins redelijk acht. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van de twee jassen, omdat deze goederen niet voorkomen in de aangifte of elders in het dossier en daarom niet kan worden vastgesteld dat er rechtstreeks verband is tussen het verdwijnen van deze jassen en het bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met de vordering van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 juli 2018.
Omdat de vordering van de benadeelde partij ten dele zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn de daders voor de gehele schade ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre ten opzichte van de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van € 1.907,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Vordering [naam benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (im)materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering, ondanks de gedeeltelijke betwisting door de verdachte, toewijzen zoals door de officier is berekend; ten aanzien van het geldbedrag tot een bedrag van € 7.750,- en ten aanzien van de sieraden tot een bedrag van € 7.993,33, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De rechtbank bepaalt, in overeenstemming met de vordering van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 juni 2018.
Omdat de vordering van de benadeelde partij ten dele zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn de daders daarvoor ieder voor de gehele schade hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre ten opzichte van de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De verdachte moet de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]een schadevergoeding betalen van
€ 16.143,33, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57
,300, 304, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, aldus dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 1.907,- (zegge: negentienhonderd en zeven euro), bestaande uit € 907,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 1.907,-(hoofdsom,
zegge: negentienhonderd en zeven euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.907,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
29 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 16.143,33(zegge:
zestienduizend honderddrieënveertig euro en drieëndertig cent), bestaande uit € 15.743,33 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 16.143,33(hoofdsom,
zegge: zestienduizend honderddrieënveertig euro en drieëndertig cent),
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 16.143,33 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.A. Groeneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Parketnummer 661061-18 - Zaak [naam zaak 1] )
hij of omstreeks 02 juli 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 1] ,
heeft weggenomen een rollator en/of een sprei en/of een kluis met inhoud
(waaronder diploma's en/of verzekeringspapieren en/of oorbellen en/of oude
munten),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
(Parketnummer: 661061-18 - Zaak [naam zaak 2] )
hij op of omstreeks 03 juni 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 2]
heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (totaal 8250,00 euro of
daaromtrent) en/of een geldkistje en/of één of meer juwelen/siera(a)den,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
(Parketnummer: 661047-18)
hij op of omstreeks 14 april 2018 te Rotterdam
zijn levensgezel, te weten [naam slachtoffer 4] ,
heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer 4] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)
in/op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of het lichaam te slaan
en/of te stompen en/of
- ( met kracht) aan de haren van die [naam slachtoffer 4] te trekken en/of
- ( het hoofd van) die [naam slachtoffer 4] vast te pakken en/of (met kracht) (tegen
een geparkeerd staande auto) te slaan en/of te duwen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
(Parketnummer 661047-18)
hij op of omstreeks 14 april 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 5] heeft mishandeld door
die [naam slachtoffer 5] meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht)
in/op/tegen het gezicht te slaan en/of te stompen en/of te duwen,
(mede) tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 5] ten val is gekomen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
(Parketnummer 661047-18 - Zaak [naam zaak 3] )
hij op of omstreeks 13 mei 2017
te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een woning, gelegen aan het [adres delict 3]
heeft weggenomen een geldbedrag (80 euro of daaromtrent),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Dagvaarding met parketnummer 10-662097-18
hij op of omstreeks 19 september 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
geld en/of (een) goed(eren) van zijn gading, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 6] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
- ( zonder toestemming) de kamer/woonruimte van die [naam slachtoffer 6] is binnen gelopen
en/of
- ( vervolgens) in die kamer/woonruimte een kistje heeft geopend, althans (het
klepje van) een kistje heeft vastgepakt om het kistje te openen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht