4.2.Bewijswaardering
Feit 1 (zaak [naam zaak 1] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven aan welke uiterlijke kenmerken zij de verdachte hebben herkend en zich hebben laten beïnvloeden door het feit dat de verdachte vaker is aangehouden voor dit soort feiten. Subsidiair is aangevoerd dat als wordt vastgesteld dat de verdachte wel de man is die op de camerabeelden te zien is, dit niet betekent dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd.
Beoordeling
Op 2 juli 2018 is [naam slachtoffer 1] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam bestolen van haar rollator, een bruine sprei en een kluis met de inhoud vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de doktersassistente en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 1] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 1] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 1] die erop neerkomt dat er spullen zijn weggenomen uit de slaapkamer terwijl de vrouw daar niet is geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal dus voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 1] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, [naam medeverdachte] en de verdachte zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van [naam medeverdachte] en de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . Hierbij heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat de verdachte de gestolen rollator, met daarop een groot voorwerp en daaroverheen de gestolen bruine sprei, voor zich uitduwt.
Feit 2 ( [naam zaak 2] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte en [naam medeverdachte] zijn op 3 juni 2018 in het complex aan de [adres delict 2] geweest, omdat zij op bezoek gingen bij een neef van de verdachte die in dat complex woont. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij in dat complex, waar zij vaker zijn geweest en nog zullen komen, een diefstal plegen. Daarvoor bestaat ook geen bewijs.
Beoordeling
Op 3 juni 2018 is [naam slachtoffer 2] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 2] te Rotterdam is bestolen. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 2] over de hoogte van het gestolen geldbedrag en over de gestolen sieraden. Hiertoe is redengevend dat [naam slachtoffer 2] een specifieke beschrijving heeft gegeven van de verscheidene geldbedragen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, de manieren waarop deze geldbedragen waren verpakt en de plek waar deze geldbedragen werden bewaard alsmede dat zij een taxatierapport aan de politie heeft overhandigd waarop zij heeft aangegeven welke sieraden zij (nog) in haar bezit had.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de nieuwe buurvrouw van [naam slachtoffer 2] en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 2] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 2] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] die erop neerkomt dat de vrouw niet uit haar zicht is geweest en zij de vrouw niets heeft zien wegnemen. De zeer kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Uit de door de aangeefster beschreven omstandigheden concludeert de rechtbank dat voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 2] woont. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij en [naam medeverdachte] de man en vrouw zijn die tezamen te zien zijn op dat beeldmateriaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . De door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van [naam medeverdachte] en de verdachte in dat complex leidt niet tot een ander oordeel . Voor zover deze verklaring waar is, sluit deze niet uit dat [naam medeverdachte] en de verdachte de tenlastegelegde diefstal hebben gepleegd.
Feiten 3 en 4
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat deze feiten moeten worden afgesplitst, zodat de verdediging alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de grootmoeder van [naam medeverdachte] als getuige te horen. De verdediging voert hiertoe aan dat de verklaring van de grootmoeder cruciaal is voor zowel de beschuldiging dat de verdachte haar heeft mishandeld, maar ook voor de beoordeling van de beschuldiging dat de verdachte zijn partner [naam medeverdachte] heeft mishandeld. Subsidiair bepleit de verdediging vrijspraak voor beide feiten omdat de grootmoeder niet als getuige is gehoord en de verdediging hiervoor geen, althans onvoldoende, compensatie wordt geboden. De rechtbank begrijpt dit verweer als een verzoek tot bewijsuitsluiting van de (belastende) verklaring van grootmoeder
Beoordeling
Beide slachtoffers, zowel de grootmoeder als [naam medeverdachte] , hebben kort na het voorval zeer gedetailleerd beschreven in hun aangifte wat er heeft plaatsgevonden in de nacht van 14 april 2018. Zij verklaren beiden dat zij mishandeld zijn door [naam verdachte] . De verklaringen van aangevers komen op wezenlijke onderdelen grotendeels overeen. Ook de verwondingen die zijn waargenomen bij beide aangevers passen bij de door hen toen afgelegde verklaringen.
Op 7 augustus 2018 is [naam medeverdachte] bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft toen – voor zover hier van belang – verklaard dat de verklaring van haar grootmoeder niet klopt en dat zij haar eerdere verklaring wil intrekken. De verdachte heeft volgens haar nooit iets gedaan. Ook ter zitting heeft zij - kort samengevat – als getuige verklaard dat zij onder druk is gezet door haar grootmoeder om in strijd met de waarheid te verklaren dat [naam verdachte] zowel haar als haar grootmoeder mishandeld zou hebben.
Dit is voor de rechtbank echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van haar eerste verklaringen ten overstaan van de politie, voor zover deze tot het bewijs worden gebezigd. De latere, met deze eerste verklaringen strijdige verklaringen van de medeverdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De rechtbank acht het horen van de grootmoeder, zoals door de verdediging is verzocht, niet noodzakelijk met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht. Daarnaast is de verklaring van de grootmoeder ook niet het enige bewijsmiddel. De andere bewijsmiddelen geven zeer veel steun aan de verklaringen van de grootmoeder.
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd van oordeel dat het onder 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Feit 5 (zaak [naam zaak 3] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is primair aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven aan welke uiterlijke kenmerken zij de verdachte hebben herkend en zich hebben laten beïnvloeden door het feit dat de verdachte vaker is aangehouden voor dit soort feiten. Subsidiair is aangevoerd dat als wordt vastgesteld dat de verdachte wel de man is die op de camerabeelden te zien is, dit niet betekent dat de verdachte de diefstal heeft medegepleegd.
Beoordeling
Op 13 mei 2017 is [naam slachtoffer 3] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan het [adres delict 3] te Voorborg bestolen van een bedrag van € 80,-. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van het ziekenhuis en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 3] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 3] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 3] die erop neerkomt dat haar slaapkamer was doorzocht, terwijl de vrouw niet in haar slaapkamer was geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 3] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man ten tijde van de diefstal in dat complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, [naam medeverdachte] en de verdachte zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van [naam medeverdachte] en de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] .
Feit 6
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat hetgeen ten laste is gelegd op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Met name staat niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid vast dat verdachte handelingen heeft verricht die door de rechtbank zouden kunnen worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen van een poging tot diefstal.
Beoordeling
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden bewezen.
Verdachte is aangetroffen op een verzorgingsafdeling voor bejaarde mensen, meer precies in de kamer van een bejaarde bewoonster. Uit de verklaring van getuige [naam getuige] blijkt dat de verdachte in die kamer is aangetroffen met zijn hand aan een kistje. Dit kistje stond –bezien vanaf de toegangsdeur - achterin de kamer op een kastje/dressoir. Uit de foto’s in het dossier blijkt verder dat op de (toegangs)deur van deze kamer een bord van A-4 formaat is geplakt met daarop de mansnaam van deze mevrouw. Daarnaast is aan de inrichting van deze kamer redelijkerwijs af te leiden dat hier een persoon op leeftijd verblijft.
Over de reden voor zijn aanwezigheid in deze kamer verklaart de verdachte dat hij op zoek was naar zijn zoon die in een afdeling van de BAVO-kliniek verblijft. Die afdeling van de BAVO is ondergebracht in hetzelfde gebouw als het verzorgingstehuis, maar op een andere verdieping.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en heeft, mede gelet op de duidelijke inhoud van het aanvullende verhoor in aanwezigheid van de raadsman, geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van getuige [naam getuige] . De rechtbank verwerpt het verweer van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan, zijn aan te merken als uitvoeringshandelingen van een poging tot diefstal.
De rechtbank is gelet op de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.