ECLI:NL:RBROT:2018:10861

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
10/660099-18 / ter informatie bijgevoegde zaak: 10/652050-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor meerdere diefstallen bij hoogbejaarde mensen

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere diefstallen bij hoogbejaarde slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, zich voordeed als zorgverlener om toegang te krijgen tot de woningen van de slachtoffers. De modus operandi bestond uit het afleiden van de slachtoffers terwijl mededaders in de woning goederen stalen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal, waarbij de slachtoffers vaak in een kwetsbare positie verkeerden. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft eerder soortgelijke misdrijven gepleegd, wat heeft bijgedragen aan de strafmaat. De rechtbank heeft daarnaast schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct schade hebben geleden door de diefstallen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/660099-18
Parketnummer ter informatie bijgevoegde zaak: 10/652050-18
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel,
raadsvrouw mr. K.R. Koopman, advocaat te Zeist.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 15 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
In dit strafdossier heeft de officier van justitie een aantal strafbare feiten opgenomen.
In de meeste zaken is sprake van een diefstal of een poging daartoe, waarbij het slachtoffer veelal zeer bejaarde mannen en vrouwen zijn. De officier van justitie verdenkt de verdachte en haar medeverdachte [naam medeverdachte] (in wiens strafzaak eveneens heden uitspraak wordt gedaan; hierna ook: de medeverdachte) ervan dat zij betrokken zijn bij een aantal van deze soortgelijke feiten.
De rechtbank dient in deze strafzaak daarom twee vragen te beantwoorden: a. zijn deze strafbare feiten gepleegd door dezelfde dader(s)? b. is/zijn de verdachte(n) deze dader(s)?
Aan verdachte is tevens een tweetal nauw verweven feiten ten laste gelegd die betrekking hebben op diefstal van een portemonnee met pinpas en het kort daarna onbevoegd pinnen van een tweetal geldbedragen.
Hierna zal de rechtbank allereerst aandacht besteden aan de wijze waarop deze delicten zijn gepleegd, omdat dit aspect sterk de uitkomst van vraag a. bepaalt. De rechtbank neemt daarbij de aangiften en getuigenverklaringen tot haar uitgangspunt. Indien aanwezig heeft de rechtbank hierbij tevens het aanwezige beeldmateriaal betrokken. Daarna zal per ten laste gelegd strafbaar feit – mede op grond van de gevoerde verweren - worden aangegeven óf en zo ja, op grond van welke bewijsmiddelen, de rechtbank tot het oordeel komt dat het betreffende misdrijf wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Wijze van uitvoering van de delicten
Uit de aangiften en andere bewijsmiddelen rijst het navolgende beeld, dat alle diefstallen bij bejaarden en/of het pinnen van geldbedragen na een dergelijke diefstal met elkaar verbindt.
De aangevers/slachtoffers van deze diefstallen worden steeds in of nabij hun woning of woonomgeving, doorgaans in een wooncomplex, aangesproken of anderszins benaderd door een kleine, tengere vrouw. Zij stelt zich in bijna alle gevallen voor als een (para-)medisch zorg- of hulpverlener, dan wel als een persoon die aan een instelling is verbonden die dergelijke zorg verleent, soms voorzien van bij een dergelijke functie passende witte kleding. In een aantal zaken dringt deze vrouw nadrukkelijk “zorg” op, waardoor de desbetreffende bejaarde bewoner gedurende enige tijd niet mobiel is. De vrouw creëert steeds een situatie waardoor de bejaarde bewoner of bewoonster geen overzicht (meer) heeft over wat er in zijn/haar woning gebeurt. Terwijl de vrouwelijke dader de bejaarde bewoner/bewoonster afleidt en/of immobiliseert betreden een (of meer) ander(en) heimelijk de woning en zoeken naar geld en/of kostbare voorwerpen zoals sieraden. Na enige tijd vertrekt deze vrouw weer even plotseling als zij is verschenen. Korte tijd daarna ontdekt het slachtoffer dat er geld en/of kostbare goederen, veelal sieraden, zijn ontvreemd uit de woning.
Zijn deze strafbare feiten gepleegd door dezelfde dader(s)?
Indien de gebruikte methode wordt gecombineerd met het signalement van de vrouw en, waar aanwezig, (ook) de mannelijke dader(s) ontstaat een zeer specifiek totaalbeeld, met andere woorden: een zeer kenmerkend en daarmee sterk onderscheidende wijze waarop deze diefstallen zijn gepleegd (hierna:
modus operandi). De mannelijke begeleider(s)/mededader(s) van de vrouw is/zijn niet steeds dezelfde perso(o)n(en). Wel valt daarbij op dat de herkenningen door de politie steeds leiden naar [naam medeverdachte] en/of mannelijke verwanten van [naam medeverdachte] .
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank zeer sterke aanwijzingen aanwezig dat de in de tenlastelegging opgenomen diefstallen bij bejaarde slachtoffers alle zijn gepleegd door dezelfde personen. In de zaken waarin [naam verdachte] en [naam medeverdachte] beiden als verdachte zijn aangemerkt vormt deze samenwerking nog een aanwijzing temeer.
Zijn deze verdachten zijn de daders?
Uit de verdere bewijsmiddelen volgt dat de verdachte en, waar van toepassing, [naam medeverdachte] de dader(s) is/zijn van de diefstallen bij de bejaarde bewoners. De rechtbank heeft daarbij niet alleen waarde toegekend aan de bewijsmiddelen in het dossier, maar heeft daarbij tevens haar eigen waarneming betrokken. Van de beelden bij een van de feiten hebben beide verdachten toegegeven dat zij de twee personen zijn die in de lift staan met de latere aangeefster. De andere beelden vertonen echter onderling - en ten opzichte van eerstgenoemde beelden - een dusdanig grote mate van gelijkenis dat dit gegeven, samen met de gebruikte criminele werkwijze de bewezenverklaring van die feiten al draagt.
Hieronder zal de rechtbank per delict aanvullend aangeven op welke bewijsmiddelen de bewezenverklaring van dát concrete feit is gebaseerd. Het gaat daarbij steeds over de bewijsmiddelen naast in en aanvulling op de hierboven gegeven algemene (bewijs)overweging.
4.2.
Bewijswaardering feiten 1 t/m 5 en 8 t/m 15
Feit 1 (zaak [naam zaak 1] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair volledige vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat die verbalisant de verdachte nooit in het echt heeft gezien en slechts in algemene bewoordingen heeft beschreven waaraan de verdachte is herkend. Bovendien zijn de afbeeldingen waarop de herkenning is gebaseerd onscherp en onduidelijk. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van het ‘in vereniging plegen’ bepleit, omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Tot slot is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de aangever het geldbedrag dat in de tenlastelegging is vermeld daadwerkelijk in zijn bezit had.
Beoordeling
Op 1 december 2016 is [naam slachtoffer 1] , destijds 84 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam bestolen van een kluis en een contant geldbedrag. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] over de hoogte van het gestolen geldbedrag, omdat hij deze verklaring vrij snel na de constatering van de diefstal heeft afgelegd en daarin een specifieke beschrijving heeft gegeven van de hoogte, de herkomst en de opbergplek van het geld.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van de thuiszorg en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 1] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 1] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat [naam slachtoffer 1] de vrouw uit de woning heeft zien vertrekken, maar niet heeft verklaard dat zij op dat moment iets bij zich had, terwijl het voorwerp dat is weggenomen in het oog springt. De kenmerkende modus operandi, zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s uit de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 1] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met twee mannen in dat complex was. Hoewel hetgeen de verdediging over (de kwaliteit van) het beeldmateriaal heeft aangevoerd juist is, is de rechtbank van oordeel dat op het beeldmateriaal voldoende specifieke uiterlijke kenmerken van de vrouw zichtbaar zijn om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op het beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met (één van) de mannen met wie zij samen in het complex was. Bij dit laatste heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat één van de mannen bij het verlaten van het complex in het gezelschap van de vrouw een gevulde plastic tas in zijn handen had, die hij binnenkomst (nog) niet had.
Feit 2 (zaak [naam zaak 2] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de conceptaangifte meer kenmerken van de vrouw die in de woning van de aangeefster is geweest bevat dan de uiteindelijke aangifte. De niet in de aangifte opgenomen kenmerken sluiten uit dat de verdachte de vrouw is die in de woning is geweest. Ten tweede is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte hebben herkend en niet alle verbalisanten de verdachte wel eens in het echt hebben gezien.
Beoordeling
Op 13 mei 2017 is [naam slachtoffer 2] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan het [adres delict 2] te Voorborg bestolen van een bedrag van € 80,-. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van het ziekenhuis en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 2] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 2] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] die erop neerkomt dat haar slaapkamer was doorzocht, terwijl de vrouw niet in haar slaapkamer was geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 2] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man ten tijde van de diefstal in dat complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, de verdachte en haar partner [naam medeverdachte] zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte en [naam medeverdachte] op de zitting.
Het verweer over het verschil tussen de conceptaangifte en de definitieve aangifte leidt niet tot een ander oordeel, nu de in de conceptaangifte vermelde uiterlijke kenmerken niet uitsluiten dat de verdachte de vrouw is die op het beeldmateriaal te zien is.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] .
Feit 3 (zaak [naam zaak 3] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte hebben herkend. Ten tweede is aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft. Ten derde is aangevoerd dat de verdachte niet voldoet aan het door de aangeefster opgegeven signalement, nu zij geen correct Nederlands spreekt.
Beoordeling
Op 2 juli 2018 is [naam slachtoffer 3] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 3] te Rotterdam bestolen van haar rollator, een bruine sprei en een kluis met de inhoud vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de doktersassistente en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 3] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 3] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 3] die erop neerkomt dat er spullen zijn weggenomen uit de slaapkamer terwijl de vrouw daar niet is geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal dus voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 3] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, de verdachte en haar partner [naam medeverdachte] zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte en [naam medeverdachte] op de zitting.
Het verweer over het alibi van de verdachte leidt niet tot een ander oordeel. De verklaring van de glazenwasser dat hij de verdachte om 14.30 uur en 16.15 uur bij haar woning heeft gezien, sluit niet uit dat de verdachte omstreeks 15.20 uur – het tijdstip van de diefstal – in de woning van [naam slachtoffer 3] is geweest.
Het verweer inhoudende dat de verdachte niet in het signalement past omdat zij geen ‘beschaafd en correct Nederlands’ spreekt, zoals [naam slachtoffer 3] over de vrouw in haar woning heeft verklaard acht de rechtbank niet doorslaggevend. Deze enkele indruk bij het slachtoffer over het taalgebruik van de verdachte leidt in het licht van het overige bewijs niet tot een overtuigende contra-indicatie. Bovendien voldoet de verdachte wel aan de overige specifieke onderdelen van het door [naam slachtoffer 3] gegeven signalement.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . Bij dit laatste heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat [naam medeverdachte] de gestolen rollator, met daarop een groot voorwerp en daaroverheen de gestolen bruine sprei, voor zich uitduwt.
Feit 4 (zaak [naam zaak 4] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte en [naam medeverdachte] zijn op 3 juni 2018 in het complex aan de [adres delict 4] geweest, omdat zij op bezoek gingen bij een neef van [naam medeverdachte] die in dat complex woont. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij in dat complex, waar zij vaker zijn geweest en nog zullen komen, een diefstal plegen. Hiervoor is ook geen bewijs. Verder is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 4] daadwerkelijk de sieraden en het geldbedrag zoals vermeld in haar aangifte in bezit had.
Beoordeling
Op 3 juni 2018 is [naam slachtoffer 4] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 4] te Rotterdam is bestolen. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 4] over de hoogte van het gestolen geldbedrag en over de gestolen sieraden. Hiertoe is redengevend dat [naam slachtoffer 4] een specifieke beschrijving heeft gegeven van de verscheidene geldbedragen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, de manieren waarop deze geldbedragen waren verpakt en de plek waar deze geldbedragen werden bewaard alsmede dat zij een taxatierapport aan de politie heeft overhandigd waarop zij heeft aangegeven welke sieraden zij (nog) in haar bezit had.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de nieuwe buurvrouw van [naam slachtoffer 4] en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 4] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 4] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 4] die erop neerkomt dat de vrouw niet uit haar zicht is geweest en zij de vrouw niets heeft zien wegnemen. De zeer kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Uit de door de aangeefster beschreven omstandigheden concludeert de rechtbank dat voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 4] woont. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij en [naam medeverdachte] de vrouw en man zijn die tezamen te zien zijn op dat beeldmateriaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . De door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de verdachte en [naam medeverdachte] in dat complex leidt niet tot een ander oordeel . Voor zover deze verklaring waar is, sluit deze niet uit dat de verdachte en [naam medeverdachte] de tenlastegelegde diefstal hebben gepleegd.
Feit 5
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verbalisant de verdachte nooit in het echt heeft gezien en onvoldoende heeft onderbouwd waaraan de verdachte wordt herkend. Bovendien zijn de afbeeldingen onscherp en onduidelijk. Ten tweede is aangevoerd dat de aangeefster pas op 5 april 2018 aangifte heeft gedaan, terwijl ‘de vrouw’ op 14 maart 2018 in haar woning was. De aanwezigheid van ‘de vrouw’ in haar woning en de constatering van de diefstal zijn in tijd te ver van elkaar verwijderd om te concluderen dat de diefstal op 14 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
Beoordeling
Op 14 maart 2018 heeft een vrouw die zich voordeed als verpleegster zich binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 5] , destijds 92 jaar oud, aan het [adres delict 5] te Rotterdam. Gelet op de verklaring van [naam slachtoffer 5] over het gedrag dat deze vrouw in haar woning heeft vertoond heeft de rechtbank geen twijfel dat die vrouw op 14 maart 2018 het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag uit de woning van [naam slachtoffer 5] heeft gestolen.
Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 5] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 5] die erop neerkomt dat zij de vrouw in haar woning tegen iemand heeft horen praten. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank af uit het voorgaande, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 4] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op het beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting. Deze overtuiging wordt versterkt door het feit dat de man met wie de verdachte in het complex was, van de beelden is herkend als een bekende van [naam medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met voormelde man.
Feiten 8 en 9
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte herkennen en niet alle verbalisanten de verdachte weleens in het echt hebben gezien.
Beoordeling
Op 15 mei 2016 is [naam slachtoffer 6] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 6] te Rotterdam bestolen van twee armbanden. Eveneens op 15 mei 2016 is [naam slachtoffer 7] , destijds 97 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 7] te Rotterdam bestolen van twee gouden manchetknopen, een geldbedrag van € 600,- en een gouden tientje. Beide diefstallen zijn (mede)gepleegd door een vrouw die deed alsof ze met [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] wilde praten over papieren van de Sociale Verzekeringsbank.
Zowel [naam slachtoffer 6] als [naam slachtoffer 7] hebben het beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstallen is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin zij wonen teruggekeken. Beiden hebben zij op die beelden dezelfde vrouw aangewezen als de vrouw die in hun woningen is geweest. Hieruit leidt de rechtbank af dat de beide diefstallen door een en dezelfde vrouw zijn (mede)gepleegd. Uit het beeldmateriaal volgt voorts dat deze vrouw tezamen met drie mannen in het complex was.
Bij het plegen van deze diefstallen heeft die vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 6] die erop neerkomt dat er kamers in haar woning waren doorzocht waarin de verdachte niet is geweest en uit de verklaring van [naam slachtoffer 7] die erop neerkomt dat hij een schim van iemand anders dan de verdachte in zijn woning heeft gezien. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op voormeld beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting. Deze overtuiging wordt gesterkt door het feit dat twee van de drie mannen met wie de verdachte in het complex was, zijn herkend als [naam 1] , een neef van medeverdachte [naam medeverdachte] , en [naam 2] , een bekende van [naam medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met (een van de) voormelde drie mannen.
Feit 10
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de getapte telefoongesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] en [naam 2] en zijn moeder onvoldoende concrete informatie opleveren om de verdachte te kunnen verbinden aan de tenlastegelegde diefstal.
Beoordeling
Op 22 mei 2016 zijn [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] , destijds 95 jaar oud, in hun woning aan de [adres delict 8] te Rotterdam bestolen van de voorwerpen en geldbedragen als vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als maatschappelijk werkster en een man die zich voordeed als vertaler en die zich in die valse hoedanigheden naar binnen hebben gepraat in de woning van [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] . Bij het plegen van deze diefstal hebben de vrouw en de man hulp gekregen van een derde, die door [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 8] die erop neerkomt dat de voorwerpen zijn weggenomen uit de slaapkamers terwijl voormelde vrouw en man daar niet zijn geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Omstreeks de periode van deze diefstal zijn de mobiele telefoons van [naam 1] en [naam 2] getapt. Uit de tapverslagen volgt dat [naam 1] op 12 mei 2016 bij een nummerinformatielijn het telefoonnummer heeft opgevraagd van [naam slachtoffer 8] . Verder blijkt uit die verslagen dat op 23 mei 2016, dus de dag na de diefstal, eerst een telefoongesprek tussen [naam 1] en [naam 2] heeft plaatsgevonden en daarna een telefoongesprek tussen [naam 2] en zijn moeder.
Gelet op de nummerinformatie die [naam 1] heeft opgevraagd, de inhoud van de gesprekken tussen eerst [naam 1] en [naam 2] en daarna [naam 2] en zijn moeder en de specifieke omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat voormelde telefoongesprekken betrekking hebben op de diefstal uit de woning van [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] . Uit beide telefoongesprekken blijkt verder dat een man genaamd ‘ [naam 3] ’, diens vrouw en een tweede man bij die diefstal betrokken zijn geweest.
Uit de politiesystemen is naar voren gekomen dat ‘ [naam 3] ’ een bijnaam is die vermoedelijk door [naam 1] wordt gebruik voor de medeverdachte [naam medeverdachte] . Gelet hierop staat voor de rechtbank voldoende vast dat in voormelde telefoongesprekken met ‘ [naam 3] ’ [naam medeverdachte] wordt bedoeld en met ‘diens vrouw’ de verdachte.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] en een andere man.
Feiten 11, 12 en 13
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet de vrouw is waarover de aangevers het in hun aangiftes hebben. Ook van belang is dat bij de aanhouding van de verdachte geen witte doktersjas is aangetroffen. Bovendien heeft de verdachte een goede verklaring voor haar aanwezigheid in Breskens die dag.
Beoordeling
Op 23 oktober 2014 is [naam slachtoffer 10] , destijds 89 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 9] te Breskens bestolen van zijn bankpas en een geldbedrag. Eveneens op 23 oktober 2014 is [naam slachtoffer 11] destijds 88 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 10] te Breskens slachtoffer geworden van een poging tot oplichting. Tot slot is op 23 oktober 2014 [naam slachtoffer 12] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 11] te Breskens slachtoffer geworden van een poging tot diefstal. Alle drie de feiten zijn (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als verzorgster en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woningen van [naam slachtoffer 10] , [naam slachtoffer 11] en [naam slachtoffer 12] . Aangezien deze feiten vlak na elkaar in hetzelfde complex zijn gepleegd, er grote gelijkenissen bestaan tussen de uitvoeringswijzen van deze feiten en de signalementen die van de vrouw zijn gegeven aanzienlijke overeenkomsten vertonen, staat voor de rechtbank vast dat deze drie feiten door een en dezelfde vrouw zijn (mede)gepleegd.
Bij het plegen van de diefstal in de woning van [naam slachtoffer 10] en de poging tot diefstal in de woning van [naam slachtoffer 12] heeft die vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 10] en [naam slachtoffer 12] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 10] die erop neerkomt dat zijn woonkamer was doorzocht terwijl de verdachte alleen in de badkamer is geweest en uit de verklaring van [naam slachtoffer 12] die erop neerkomt dat iemand in haar slaapkamer is geweest terwijl de verdachte niet in de slaapkamer kan zijn geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal en deze poging tot diefstal ook voor.
Vrij snel nadat voormelde incidenten hadden plaatsgevonden, heeft de politie de verdachte in het complex aangetroffen en even later aangehouden. Zij was daar op dat moment samen met twee mannen. De kleding die de verdachte aanhad ten tijde van de aanhouding vertoont zeer grote overeenkomsten met de door [naam slachtoffer 12] gegeven omschrijving van de kleding van de vermeende verzorgster. Gelet hierop is de rechtbank ervan overtuigd dat de verdachte degene is die zich heeft voorgedaan als die vermeende verzorgster en in de woningen van [naam slachtoffer 10] , [naam slachtoffer 11] en [naam slachtoffer 12] is geweest. Een aanwijzing hiervoor is voorts dat een verbalisant een van de mannen die de vrouw heeft vergezeld in het complex later van een foto herkent als de medeverdachte [naam medeverdachte] , de partner van de verdachte, die ook is weggerend. Dat er geen doktersjas bij de verdachte is aangetroffen op het moment van haar aanhouding leidt niet tot een ander oordeel, omdat de verdachte voldoende tijd heeft gehad die doktersjas weg te maken.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal, poging tot afpersing en poging tot diefstal heeft gepleegd en bij het plegen van de diefstal en poging tot diefstal nauw en bewust heeft samengewerkt met (een van) de mannen met wie zij samen in het complex is aangetroffen.
Feiten 14 en 15
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte herkennen en niet duidelijk of zij de verdachte ooit in het echt hebben gezien. Bovendien zijn de camerabeelden onscherp en onduidelijk.
Beoordeling
[naam slachtoffer 13] is op 12 september 2014 in haar woning in Zwijndrecht bestolen van haar pinpas. Op dezelfde dag is zij gebeld door een man die zei dat hij haar pinpas had gevonden en haar pincode nodig had. Die heeft [naam slachtoffer 13] de man gegeven. Korte tijd later is bij een pinautomaat in Krimpen aan den IJssel met de gestolen pinpas van [naam slachtoffer 13] een geldbedrag van € 1000,- opgenomen. Enkele minuten later is bij een andere pinautomaat in Krimpen aan den IJssel een poging gedaan om met die gestolen pinpas een geldbedrag van € 250,- op te nemen. Drie uur later is bij een pinautomaat in Nieuwerkerk aan den IJssel opnieuw een poging gedaan om met de gestolen pinpas een geldbedrag (€ 1.250,-) op te nemen.
Van alle voormelde pintransacties is beeldmateriaal beschikbaar. Op dit beeldmateriaal is steeds een kleine vrouw met een wit shirt, een lichte spijkerbroek en een donker pet te zien. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat deze pintransacties zijn verricht door dezelfde vrouw.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op dit beeldmateriaal te zien is de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal en poging tot diefstal heeft begaan. In deze conclusie wordt de rechtbank gesterkt doordat bij de diefstal van de pinpas van [naam slachtoffer 13] de specifieke werkwijze is gehanteerd die is beschreven in de inleiding.
4.3.
Vrijspraak feiten 6 en 7
Standpunt officier van justitie
De feiten kunnen bewezen worden verklaard omdat twee verbalisanten de verdachte herkennen op screenshots die zijn gemaakt toen er werd gepind met een bankpas die kort daarvoor gestolen was.
4.3.1.
Beoordeling
Het onder 6 ten laste gelegde feit, de diefstal van een portemonnee in een winkel in Axel kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdachte ontkent en er is geen ander bewijs dat haar aan deze diefstal linkt.
Het onder 7 ten laste gelegde feit kan evenmin bewezen worden verklaard.
Even na de diefstal wordt er in Axel bij twee verschillende automaten gepind met een bankpas uit de gestolen portemonnee.
In het dossier zitten screenshots van een vrouw die op die momenten pinde. Twee verbalisanten hebben deze vrouw herkend als de verdachte. De verdachte ontkent dat zij dat is.
De rechtbank ziet op de screenhots van beide voorvallen, dat het telkens gaat om dezelfde vrouw, close-up, met een bontkraag om haar hoofd waardoor maar een deel van haar gezicht zichtbaar is.
De rechtbank heeft de screenshots van de andere zaken in het dossier bestudeerd en de verdachte gedurende langere tijd op zitting gezien. In tegenstelling tot de verbalisanten die hebben gerelateerd dat zij de verdachte herkennen, heeft de rechtbank ten aanzien van deze screenshots gerede twijfel. Ook verder kan de verdachte niet aan de diefstal van de bankpas kan worden gelinkt en het feit dat de wijze van uitvoering anders is dan in de overige zaken. De verdachte zal ook van het onder 7 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
4.3.2.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 ten laste gelegde.
Dit betekent dat niet bewezen is het onder 6 en 7 ten laste gelegde.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op 1 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 1] heeft weggenomen een kluis met daarin een bedrag van 5.000 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] ;
2.
zij op 13 mei 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan het [adres delict 2] heeft weggenomen een geldbedrag (80 euro ),
toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ;
3.
zij
op2 juli 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 3] , heeft weggenomen een rollator en een sprei en een kluis met inhoud (waaronder diploma's en verzekeringspapieren en oorbellen en oude munten), toebehorende aan [naam slachtoffer 3] ;
4.
zij op 3 juni 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 4] heeft weggenomen geldbedragen (totaal 8250,00 euro ) en een geldkistje en juwelen/sieraden,
toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , waarbij verdachte en/of haar mededader de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak ;
5.
zij op 14 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
in een woning gelegen aan de [adres delict 5] , een portefeuille en geld (250 euro of daaromtrent), toebehoorde aan [naam slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
8.
zij op 15 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de
' [adres delict 6] heeft weggenomen twee, gouden armbanden, toebehorende aan [naam slachtoffer 6] (87 jaar);
9.
zij op 15 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de
' [adres delict 7] heeft weggenomen twee gouden manchetknopen en 600 euro en een gouden tientje, toebehorende aan [naam slachtoffer 7] (97 jaar);
10.
zij op 22 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres delict 8] heeft weggenomen vijf tassen en sieraden en geldbedragen van 6000 euro en 250 Turkse liras, toebehorende aan [naam slachtoffer 8] en/of [naam slachtoffer 9] (95 jaar);
11.
zij op 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres delict 9] heeft weggenomen een bankpas en 810 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 10] (88 jaar);
12.
zij op 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 11] (88 jaar) te bewegen tot de afgifte van een bankpas en/of een
geldbedrag, met voren omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als arts/verpleegster en/of vervolgens onderzoekshandelingen heeft verricht en/of vervolgens die [naam slachtoffer 11] heeft medegedeeld dat hij voor de betreffende handelingen moest betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
13.
zij op 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning weg te nemen geld en/of goederen van haar/hun gading, toebehorende aan [naam slachtoffer 12] (87 jaar), als volgt heeft gehandeld: hebbende zij, verdachte, zich voorgedaan als verpleegster en vervolgens in de badkamer de voeten van die [naam slachtoffer 12] gezalfd, terwijl haar mededader(s) één of meer kasten in de woon- en/of slaapkamer heeft/hebben geopend en de gordijnen in de woonkamer heeft/hebben gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
14.
zij op 12 september 2014 te Krimpen aan den IJssel
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf een bankrekening (door te pinnen) heeft weggenomen 1000 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 13] (63 jaar), waarbij verdachte het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 13] (met bijbehorende pincode), tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was;
15.
zij op tijdstippen in de periode van 12 tot en met 13 september 2014 te Krimpen aan den IJssel en te Nieuwerkerk aan den IJssel telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bankrekening (door te pinnen) weg te nemen geldbedragen, toebehorende aan [naam slachtoffer 13] , en zich daarbij telkens de toegang tot die bankrekening te verschaffen en die weg te nemen geldbedrag onder haar bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 13] (met bijbehorende pincode), tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

2. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

3. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

5. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

8. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

9. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

10. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

11. diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

12.poging tot oplichting;

13. poging tot diefstal, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

14. diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;

15. poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
In het dossier worden de bewezen verklaarde diefstallen ook wel als een “babbeltruc” aangemerkt. De rechtbank merkt hierbij nadrukkelijk op dat deze term een volstrekt verkeerd beeld geeft en geen recht doet aan de ernst van de feiten. De slachtoffers zijn niet ergens ingetuind, maar zijn slachtoffer geworden van het doortrapte handelen van de verdachten. De slachtoffers valt hierbij niets te verwijten, omdat zij in de waan werden gebracht dat zij te maken hadden met een hulpverlener of een toekomstige buurvrouw, in elk geval steeds met iemand die zij onder normale omstandigheden moeten kunnen vertrouwen.
De verdachte heeft samen met een ander of anderen gedurende een lange periode hoogbejaarde mensen bestolen van geld, juwelen en andere waardevolle voorwerpen. Zij deed zich daarbij voor als verpleegster, thuishulp of doktersassistente en verschafte zich op deze brutale wijze de toegang tot hun woning, serviceflat of kamer in een appartement voor ouderen of hulpbehoevenden. De verdachte leidde de slachtoffers af door hen naar de slaapkamer of badkamer te leiden en daar zogenaamd medische handelingen te verrichten, terwijl een ander of anderen de woning doorzocht(en) en de spullen wegnam(en). Op deze wijze zijn ook bankpassen weggenomen, waarmee later geldbedragen werden opgenomen. Het kan niet anders dan dat de verdachte en haar mannelijke mededaders tevoren nauwkeurig hebben afgestemd waar en wanneer de mannen bij een bepaalde woning aanwezig moesten zijn om binnen te sluipen en deze te doorzoeken.
Uit de spreiding naar tijd en plaats(en) volgt dat er sterke aanwijzingen zijn dat er bij de verdachte en haar partner [naam medeverdachte] sprake is van een hardnekkige criminele levenswijze waarbij zij hun inkomen aanvullen door het plegen van diefstallen, waarbij zij bewust (hoog) bejaarden als slachtoffers kiezen. Deze personen zijn bijna steeds in toenemende mate afhankelijk van de zorg en hulp van anderen en moeten daarbij op anderen (kunnen) vertrouwen. Deze diefstallen zijn door de omstandigheden waaronder ze worden gepleegd ernstige feiten. Allereerst door de (financiële) schade die een gevolg is van een diefstal. Daarnaast blijkt uit de aangiften dat de diefstallen de slachtoffers erg hebben aangegrepen door de wijze waarop deze zijn uitgevoerd. De rechtbank neemt in strafverzwarende zin mee dat de diefstallen bij de slachtoffers thuis hebben plaatsgevonden, waarbij de verdachte de slachtoffers op opdringende wijze “medische onderzoeken” heeft laten ondergaan en zij hen soms daarbij deels ontkleedde of zich liet ontkleden. De eigen woonomgeving is voor mensen in deze fase van hun leven een vast punt waar ze zich te allen tijde veilig en geborgen moeten voelen. De verdachte heeft hierdoor bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in hun eigen huis ernstig aangetast.
De verdachte heeft zich bij dit alles enkel laten leiden door geldelijk gewin en er geen blijk van gegeven maar een moment te hebben stilgestaan bij wat zij haar slachtoffers fysiek en mentaal aandeed.
Behalve aan de bewezen feiten heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de diefstal die ‘ad informandum’ in de tenlastelegging is vermeld. Zij heeft dit feit bekend. De officier van justitie heeft te kennen gegeven dat dit feit niet afzonderlijk (verder) zal worden vervolgd. Met dit strafbare feit wordt bij de strafoplegging rekening gehouden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft in het nadeel van de verdachte vastgesteld dat uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 november 2018, blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensmisdrijven.
Rapportages
Psycholoog R. Zwaan heeft op 9 oktober 2018 een rapport over de verdachte opgemaakt.
De psycholoog heeft zijn onderzoek enkel op de verdenking van de feiten 1 en 2 gebaseerd. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en van een depressief toestandsbeeld met een sterke neiging tot somatiseren, waardoor zij momenteel forse lichamelijke problemen ervaart. Qua persoonlijkheid is er bij haar sprake van afhankelijke trekken. Het depressieve toestandsbeeld is vermoedelijk voor een groot deel het gevolg van de huidige detentie en het feit dat zij hierdoor geen contact met haar kind kan hebben. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde geen sprake, zodat vermoed kan worden dat zij op dat moment niet depressief was. De eventuele ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens hebben haar gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde niet beïnvloed. Omdat de verdachte de feiten ontkent, kan de psycholoog geen strafadvies geven.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juni 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. worden opgelegd, maar voor deze feiten worden de navolgende strafverzwarende omstandigheden meegewogen. Gelet op de hiervoor genoemde bijzondere strafverzwarende omstandigheden heeft de rechtbank in deze zaak per voltooide diefstal een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden als uitgangspunt genomen.
Vijf van de bewezenverklaarde feiten heeft de verdachte begaan in 2014. Ten aanzien van die feiten is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in aanzienlijke mate overschreden. De rechtbank zal met deze omstandigheid in strafmatigende zin rekening houden. In totaal zal de rechtbank de straf die in beginsel passend is voor de bewezenverklaarde feiten met 6 maanden verlagen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Verzoek schorsing van de voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen onder voorwaarden, zodat zij de zorg voor haar zoon op zich kan nemen.
De rechtbank begrijpt dat de verdachte de zorg voor haar zoon op zich wil nemen, maar stelt tegelijkertijd vast dat zij telkens een afweging heeft gemaakt om tot het plegen van strafbare feiten over te gaan. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen op grond van de inhoud van dit strafvonnis.

8.Vorderingen benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van de benadeelde [naam benadeelde 1] (feit 1)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade, waarvan een bedrag van € 1.250,- is vergoed door de verzekering, en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 3.750,- aan materiele schade en € 400,- aan immateriële schade kan worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen c.q. de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe is primair aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering een te grote belasting vormt voor het strafproces, mede nu een voldoende onderbouwing ontbreekt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering in zoverre worden toegewezen.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Het in dit verband verzocht bedrag van € 400,= komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat de vordering ook in zoverre zal worden toegewezen.
De rechtbank bepaalt, overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 december 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 4.250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde [naam benadeelde 2] (feit 3)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.647,- aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 1.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 400,- aan immateriële schade kan worden toegewezen.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen c.q. de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe is primair aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair is aangevoerd dat een onderbouwing van de vordering ontbreekt. Subsidiair is verzocht de vordering te matigen.
8.7.
Beoordeling
Als materiële schade is gevorderd € 1.000,- voor de weggenomen kluis met inhoud, € 207,- voor de weggenomen rollator, € 200,- voor de weggenomen sprei en € 240,- voor twee weggenomen jasjes van kapstok.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht.
De gevorderde schadevergoeding voor de weggenomen kluis met inhoud is niet nader onderbouwd en wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld op € 500,-. In dit verband wordt opgemerkt dat onduidelijk is of dit deel van de vordering ziet op de waarde van de kluis zelf of de waarde van de inhoud van de kluis. De gevraagde vergoeding voor de rollator en de sprei komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen worden toegewezen.
De gevraagde vergoeding voor de twee jasjes wordt afgewezen nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Nu de verdachte dit strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De rechtbank bepaalt, overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 mei 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 1.907,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde [naam benadeelde 3] (feit 4)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 3] , via haar gemachtigde mevrouw [naam 4] werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn, ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.953,- aan weggenomen sieraden, een bedrag van € 7.750,- aan weggenomen geld en een vergoeding van € 400,- aan immateriële schade.
8.9.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 7.750,- aan weggenomen geld, een bedrag van € 7.993,33 aan weggenomen sieraden en een bedrag van € 400,- aan immateriële schade kan worden toegewezen.
8.10.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen c.q. de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Hiertoe is ten eerste aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Ten tweede is aangevoerd dat de vordering ten aanzien van het weggenomen geld onvoldoende is onderbouwd en dat vordering ten aanzien van de sieraden een te grote belasting voor het strafproces vormt. Subsidiair is verzocht de vordering fors te matigen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.11.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal de vordering, ondanks de gedeeltelijke betwisting hiervan door de verdachte, toewijzen zoals door de officier van justitie is berekend; ten aanzien van het geldbedrag een toewijzing tot een bedrag van € 7.750,- en ten aanzien van de sieraden een toewijzing tot een bedrag van € 7.993,33, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Hierbij is betrokken dat de waarde van de sieraden met een taxatierapport is onderbouwd. De raadvrouw heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor haar stelling dat sieraden in de loop der jaren minder waard worden.
Voorts is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op het gevorderde bedrag van € 400,-.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De rechtbank bepaalt, overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 juni 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.12.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van € 16.143,33, vermeerderd met wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van de benadeelde [naam benadeelde 4] (feiten 14 en 15)
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd mevrouw [naam benadeelde 4] ter zake van de onder 14 en 15 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.280,- aan materiële schade.
8.13.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering kan worden toegewezen.
8.14.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzing c.q. de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair is verzocht de vordering te verlagen tot € 1.000,-. Het bedrag van € 280,- dat zou zijn weggenomen is niet in de tenlastelegging vermeld.
8.15.
Beoordeling
Vast is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 14 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding van € 1.000,- komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. Door de verzekering is een bedrag van € 250,- vergoed, zodat in totaal een bedrag van
€ 750,- zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor weggenomen contanten, een bedrag van
€ 280,-, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt, overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij, dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 12 september 2014.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.16.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van
€ 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vier (4) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde 1], wonende te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 4.250,- (zegge: vierduizend tweehonderdenvijftig euro), bestaande uit € 3.750,- aan materiële schade en
€ 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan
de verdachte de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 4.250,- (zegge: vierduizend tweehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.250,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
52 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, aldus dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde 2], wonende te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 1.907,- (zegge: éénduizendnegenhonderdenzeven euro), bestaande uit € 907,- aan materiële schade en
€ 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 juli 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 1.907,-(hoofdsom,
zegge: negentienhonderd en zeven euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.907,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
29 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door haar mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, aldus dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde 3] ,via haar gemachtigde mevrouw [naam 4] werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn, te betalen een bedrag van
€ 16.143,33(zegge:
zestienduizend éénhonderddrieenveertig euro en drieendertig cent), bestaande uit € 15.743,33 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 16.143,33 (zegge: zestienduizend éénhonderddrieenveertig euro en drieendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 24.105,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
115 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door haar mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
de benadeelde partij [naam benadeelde 4], wonende te Krimpen aan den IJssel te betalen een bedrag van
€ 750,- (zegge: zevenhonderdenvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 september 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 750,- (zegge: zevenhonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 september 20114 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 750,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en F.A. Groeneveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat te tekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Parketnummer 660099-18 - Zaak [naam zaak 1] )
zij op of omstreeks 01 december 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 1] heeft weggenomen een kluis (met daarin een bedrag van 5.000 euro of daaromtrent),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
2.
(Parketnummer 660099-18 - Zaak [naam zaak 2] )
zij op of omstreeks 13 mei 2017 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning, gelegen aan het [adres delict 2] heeft weggenomen een geldbedrag (80 euro of daaromtrent),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
3.
(Parketnummer 660099-18 - Zaak [naam zaak 3] )
zij of omstreeks 02 juli 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 3] , heeft weggenomen een rollator en/of een sprei en/of een kluis met inhoud (waaronder diploma's en/of verzekeringspapieren en/of oorbellen en/of oude
munten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
4.
(Parketnummer 660099-18 - Zaak [naam zaak 4] )
zij op of omstreeks 03 juni 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 4]
heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (totaal 8250,00 euro of
daaromtrent) en/of een geldkistje en/of één of meer juwelen/siera(a)den,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
5.
(Parketnummer: 662077-18)
zij op of omstreeks 14 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 5] , een portefeuille en/of (daarin) geld (250 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
6.
(Parketnummer: 732037-18)
zij op of omstreeks 20 januari 2018 te Axel, gemeente Terneuzen,
een portemonnee, met daarin (onder meer) een rijbewijs en/of één of meer bankpas(sen), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 14] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
7.
(Parketnummer: 732037-18)
zij op of omstreeks 20 januari 2018 te Axel, gemeente Terneuzen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening meermalen, althans éénmaal, (telkens)
in/uit (een) geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en) (totaal 1200 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 14] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, zulks nadat zij, verdachte, die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder haar bereik had gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met behulp van een (gestolen) bankpas en de bijbehorende pincode, toebehorende aan die [naam slachtoffer 14] , zijnde een sleutel tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was, (meermalen) geld uit die geldautoma(a)t(en) te halen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
8.
(Parketnummer 662052-18)
zij op of omstreeks 15 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 6] heeft weggenomen twee, althans één of meer, gouden armband(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 6] (87 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
9.
(Parketnummer: 662052-18)
zij op of omstreeks 15 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 7] heeft weggenomen twee, althans één of meer, gouden manchetkno(o)p(en) en/of 600 euro, althans een geldbedrag, en/of een gouden tientje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 7] (97 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
10.
(Parketnummer: 662052-18)
zij op of omstreeks 22 mei 2016 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 8] heeft weggenomen vijf, althans één of meer tas(sen) en/of één of meer siera(a)d(en) en/of (een) geldbedrag(en) van 6000 euro en/of 250 Turkse liras, in elk geval enig goed/geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 8] en/of [naam slachtoffer 9] (95 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
11.
(Parketnummer: 662062-18)
zij op of omstreeks 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres delict 9] heeft weggenomen een bankpas en/of 810 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 10] (88 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
12.
(Parketnummer: 662062-18)
zij op of omstreeks 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis, althans in
Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam slachtoffer 11] (88 jaar) te bewegen tot de afgifte van een bankpas en/of een
geldbedrag, in elk geval van enig goed, met vorenomschreven oogmerk –zakelijk weergegeven- valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, zich heeft voorgedaan als arts/verpleegster en/of (vervolgens) onderzoekshandelingen heeft verricht en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer 11] heeft medegedeeld dat hij voor de betreffende handelingen moest betalen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
13.
(Parketnummer: 662062-18)
zij op of omstreeks 23 oktober 2014 te Breskens, gemeente Sluis,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning weg te nemen geld en/of goederen van haar/hun gading, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 12] (87 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), als volgt heeft gehandeld:
hebbende zij, verdachte, zich voorgedaan als verpleegster en/of (vervolgens) in de badkamer de voeten van die [naam slachtoffer 12] gezalfd, terwijl haar mededader(s) één of meer kast(en) in de woon- en/of slaapkamer heeft/hebben geopend en/of de gordijnen in de woonkamer heeft/hebben gesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
14.
(Parketnummer: 662062-18)
zij op of omstreeks 12 september 2014 te Krimpen aan den IJssel
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening vanaf een bankrekening (door te pinnen) heeft weggenomen 1000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 13] (63 jaar), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 13] (met bijbehorende
pincode), in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan zij, verdachte, niet gerechtigd was;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
15.
(Parketnummer: 662062-18)
zij op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 12 tot en met 13 september 2014 te Krimpen aan den IJssel en/of te Nieuwerkerk aan den IJssel (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een bankrekening (door te pinnen) weg te nemen één of meer geldbedrag(en), geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer 13] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij (telkens) de toegang tot die bankrekening te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder haar bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 13] (met bijbehorende pincode), in elk geval een sleutel tot het gebruik waarvan zij niet gerechtigd was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht,
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)