4.2.Bewijswaardering feiten 1 t/m 5 en 8 t/m 15
Feit 1 (zaak [naam zaak 1] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair volledige vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat die verbalisant de verdachte nooit in het echt heeft gezien en slechts in algemene bewoordingen heeft beschreven waaraan de verdachte is herkend. Bovendien zijn de afbeeldingen waarop de herkenning is gebaseerd onscherp en onduidelijk. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van het ‘in vereniging plegen’ bepleit, omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Tot slot is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de aangever het geldbedrag dat in de tenlastelegging is vermeld daadwerkelijk in zijn bezit had.
Beoordeling
Op 1 december 2016 is [naam slachtoffer 1] , destijds 84 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 1] te Rotterdam bestolen van een kluis en een contant geldbedrag. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 1] over de hoogte van het gestolen geldbedrag, omdat hij deze verklaring vrij snel na de constatering van de diefstal heeft afgelegd en daarin een specifieke beschrijving heeft gegeven van de hoogte, de herkomst en de opbergplek van het geld.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van de thuiszorg en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 1] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 1] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit het feit dat [naam slachtoffer 1] de vrouw uit de woning heeft zien vertrekken, maar niet heeft verklaard dat zij op dat moment iets bij zich had, terwijl het voorwerp dat is weggenomen in het oog springt. De kenmerkende modus operandi, zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s uit de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 1] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met twee mannen in dat complex was. Hoewel hetgeen de verdediging over (de kwaliteit van) het beeldmateriaal heeft aangevoerd juist is, is de rechtbank van oordeel dat op het beeldmateriaal voldoende specifieke uiterlijke kenmerken van de vrouw zichtbaar zijn om een herkenning op te kunnen baseren. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op het beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met (één van) de mannen met wie zij samen in het complex was. Bij dit laatste heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat één van de mannen bij het verlaten van het complex in het gezelschap van de vrouw een gevulde plastic tas in zijn handen had, die hij binnenkomst (nog) niet had.
Feit 2 (zaak [naam zaak 2] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de conceptaangifte meer kenmerken van de vrouw die in de woning van de aangeefster is geweest bevat dan de uiteindelijke aangifte. De niet in de aangifte opgenomen kenmerken sluiten uit dat de verdachte de vrouw is die in de woning is geweest. Ten tweede is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte hebben herkend en niet alle verbalisanten de verdachte wel eens in het echt hebben gezien.
Beoordeling
Op 13 mei 2017 is [naam slachtoffer 2] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan het [adres delict 2] te Voorborg bestolen van een bedrag van € 80,-. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als een medewerkster van het ziekenhuis en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 2] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 2] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] die erop neerkomt dat haar slaapkamer was doorzocht, terwijl de vrouw niet in haar slaapkamer was geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 2] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man ten tijde van de diefstal in dat complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, de verdachte en haar partner [naam medeverdachte] zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte en [naam medeverdachte] op de zitting.
Het verweer over het verschil tussen de conceptaangifte en de definitieve aangifte leidt niet tot een ander oordeel, nu de in de conceptaangifte vermelde uiterlijke kenmerken niet uitsluiten dat de verdachte de vrouw is die op het beeldmateriaal te zien is.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] .
Feit 3 (zaak [naam zaak 3] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte hebben herkend. Ten tweede is aangevoerd dat de verdachte een alibi heeft. Ten derde is aangevoerd dat de verdachte niet voldoet aan het door de aangeefster opgegeven signalement, nu zij geen correct Nederlands spreekt.
Beoordeling
Op 2 juli 2018 is [naam slachtoffer 3] , destijds 85 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 3] te Rotterdam bestolen van haar rollator, een bruine sprei en een kluis met de inhoud vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de doktersassistente en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 3] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 3] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 3] die erop neerkomt dat er spullen zijn weggenomen uit de slaapkamer terwijl de vrouw daar niet is geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal dus voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 3] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw en de man die op het beeldmateriaal te zien zijn, de verdachte en haar partner [naam medeverdachte] zijn. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte en [naam medeverdachte] op de zitting.
Het verweer over het alibi van de verdachte leidt niet tot een ander oordeel. De verklaring van de glazenwasser dat hij de verdachte om 14.30 uur en 16.15 uur bij haar woning heeft gezien, sluit niet uit dat de verdachte omstreeks 15.20 uur – het tijdstip van de diefstal – in de woning van [naam slachtoffer 3] is geweest.
Het verweer inhoudende dat de verdachte niet in het signalement past omdat zij geen ‘beschaafd en correct Nederlands’ spreekt, zoals [naam slachtoffer 3] over de vrouw in haar woning heeft verklaard acht de rechtbank niet doorslaggevend. Deze enkele indruk bij het slachtoffer over het taalgebruik van de verdachte leidt in het licht van het overige bewijs niet tot een overtuigende contra-indicatie. Bovendien voldoet de verdachte wel aan de overige specifieke onderdelen van het door [naam slachtoffer 3] gegeven signalement.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . Bij dit laatste heeft de rechtbank mede betrokken dat uit het beeldmateriaal volgt dat [naam medeverdachte] de gestolen rollator, met daarop een groot voorwerp en daaroverheen de gestolen bruine sprei, voor zich uitduwt.
Feit 4 (zaak [naam zaak 4] )
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdachte en [naam medeverdachte] zijn op 3 juni 2018 in het complex aan de [adres delict 4] geweest, omdat zij op bezoek gingen bij een neef van [naam medeverdachte] die in dat complex woont. Het is volstrekt onaannemelijk dat zij in dat complex, waar zij vaker zijn geweest en nog zullen komen, een diefstal plegen. Hiervoor is ook geen bewijs. Verder is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 4] daadwerkelijk de sieraden en het geldbedrag zoals vermeld in haar aangifte in bezit had.
Beoordeling
Op 3 juni 2018 is [naam slachtoffer 4] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 4] te Rotterdam is bestolen. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaring van [naam slachtoffer 4] over de hoogte van het gestolen geldbedrag en over de gestolen sieraden. Hiertoe is redengevend dat [naam slachtoffer 4] een specifieke beschrijving heeft gegeven van de verscheidene geldbedragen waaruit het totaalbedrag is opgebouwd, de manieren waarop deze geldbedragen waren verpakt en de plek waar deze geldbedragen werden bewaard alsmede dat zij een taxatierapport aan de politie heeft overhandigd waarop zij heeft aangegeven welke sieraden zij (nog) in haar bezit had.
Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als de nieuwe buurvrouw van [naam slachtoffer 4] en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 4] . Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 4] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 4] die erop neerkomt dat de vrouw niet uit haar zicht is geweest en zij de vrouw niets heeft zien wegnemen. De zeer kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Uit de door de aangeefster beschreven omstandigheden concludeert de rechtbank dat voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 4] woont. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij en [naam medeverdachte] de vrouw en man zijn die tezamen te zien zijn op dat beeldmateriaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] . De door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van de verdachte en [naam medeverdachte] in dat complex leidt niet tot een ander oordeel . Voor zover deze verklaring waar is, sluit deze niet uit dat de verdachte en [naam medeverdachte] de tenlastegelegde diefstal hebben gepleegd.
Feit 5
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisant onvoldoende betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verbalisant de verdachte nooit in het echt heeft gezien en onvoldoende heeft onderbouwd waaraan de verdachte wordt herkend. Bovendien zijn de afbeeldingen onscherp en onduidelijk. Ten tweede is aangevoerd dat de aangeefster pas op 5 april 2018 aangifte heeft gedaan, terwijl ‘de vrouw’ op 14 maart 2018 in haar woning was. De aanwezigheid van ‘de vrouw’ in haar woning en de constatering van de diefstal zijn in tijd te ver van elkaar verwijderd om te concluderen dat de diefstal op 14 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
Beoordeling
Op 14 maart 2018 heeft een vrouw die zich voordeed als verpleegster zich binnengepraat in de woning van [naam slachtoffer 5] , destijds 92 jaar oud, aan het [adres delict 5] te Rotterdam. Gelet op de verklaring van [naam slachtoffer 5] over het gedrag dat deze vrouw in haar woning heeft vertoond heeft de rechtbank geen twijfel dat die vrouw op 14 maart 2018 het in de tenlastelegging vermelde geldbedrag uit de woning van [naam slachtoffer 5] heeft gestolen.
Bij het plegen van deze diefstal heeft de vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 5] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 5] die erop neerkomt dat zij de vrouw in haar woning tegen iemand heeft horen praten. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank af uit het voorgaande, bij deze diefstal voor.
Voormelde vrouw is gevat op beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstal is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin [naam slachtoffer 4] woont. Uit dit beeldmateriaal volgt dat de vrouw tezamen met een man in het complex was. De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op het beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting. Deze overtuiging wordt versterkt door het feit dat de man met wie de verdachte in het complex was, van de beelden is herkend als een bekende van [naam medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met voormelde man.
Feiten 8 en 9
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte herkennen en niet alle verbalisanten de verdachte weleens in het echt hebben gezien.
Beoordeling
Op 15 mei 2016 is [naam slachtoffer 6] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 6] te Rotterdam bestolen van twee armbanden. Eveneens op 15 mei 2016 is [naam slachtoffer 7] , destijds 97 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 7] te Rotterdam bestolen van twee gouden manchetknopen, een geldbedrag van € 600,- en een gouden tientje. Beide diefstallen zijn (mede)gepleegd door een vrouw die deed alsof ze met [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] wilde praten over papieren van de Sociale Verzekeringsbank.
Zowel [naam slachtoffer 6] als [naam slachtoffer 7] hebben het beeldmateriaal dat omstreeks het tijdstip van de diefstallen is gemaakt door camera’s in de centrale hal van het complex waarin zij wonen teruggekeken. Beiden hebben zij op die beelden dezelfde vrouw aangewezen als de vrouw die in hun woningen is geweest. Hieruit leidt de rechtbank af dat de beide diefstallen door een en dezelfde vrouw zijn (mede)gepleegd. Uit het beeldmateriaal volgt voorts dat deze vrouw tezamen met drie mannen in het complex was.
Bij het plegen van deze diefstallen heeft die vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 6] die erop neerkomt dat er kamers in haar woning waren doorzocht waarin de verdachte niet is geweest en uit de verklaring van [naam slachtoffer 7] die erop neerkomt dat hij een schim van iemand anders dan de verdachte in zijn woning heeft gezien. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op voormeld beeldmateriaal te zien is, de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting. Deze overtuiging wordt gesterkt door het feit dat twee van de drie mannen met wie de verdachte in het complex was, zijn herkend als [naam 1] , een neef van medeverdachte [naam medeverdachte] , en [naam 2] , een bekende van [naam medeverdachte] .
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met (een van de) voormelde drie mannen.
Feit 10
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de getapte telefoongesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] en [naam 2] en zijn moeder onvoldoende concrete informatie opleveren om de verdachte te kunnen verbinden aan de tenlastegelegde diefstal.
Beoordeling
Op 22 mei 2016 zijn [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] , destijds 95 jaar oud, in hun woning aan de [adres delict 8] te Rotterdam bestolen van de voorwerpen en geldbedragen als vermeld in de tenlastelegging. Deze diefstal is (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als maatschappelijk werkster en een man die zich voordeed als vertaler en die zich in die valse hoedanigheden naar binnen hebben gepraat in de woning van [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] . Bij het plegen van deze diefstal hebben de vrouw en de man hulp gekregen van een derde, die door [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 8] die erop neerkomt dat de voorwerpen zijn weggenomen uit de slaapkamers terwijl voormelde vrouw en man daar niet zijn geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal voor.
Omstreeks de periode van deze diefstal zijn de mobiele telefoons van [naam 1] en [naam 2] getapt. Uit de tapverslagen volgt dat [naam 1] op 12 mei 2016 bij een nummerinformatielijn het telefoonnummer heeft opgevraagd van [naam slachtoffer 8] . Verder blijkt uit die verslagen dat op 23 mei 2016, dus de dag na de diefstal, eerst een telefoongesprek tussen [naam 1] en [naam 2] heeft plaatsgevonden en daarna een telefoongesprek tussen [naam 2] en zijn moeder.
Gelet op de nummerinformatie die [naam 1] heeft opgevraagd, de inhoud van de gesprekken tussen eerst [naam 1] en [naam 2] en daarna [naam 2] en zijn moeder en de specifieke omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat voormelde telefoongesprekken betrekking hebben op de diefstal uit de woning van [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] . Uit beide telefoongesprekken blijkt verder dat een man genaamd ‘ [naam 3] ’, diens vrouw en een tweede man bij die diefstal betrokken zijn geweest.
Uit de politiesystemen is naar voren gekomen dat ‘ [naam 3] ’ een bijnaam is die vermoedelijk door [naam 1] wordt gebruik voor de medeverdachte [naam medeverdachte] . Gelet hierop staat voor de rechtbank voldoende vast dat in voormelde telefoongesprekken met ‘ [naam 3] ’ [naam medeverdachte] wordt bedoeld en met ‘diens vrouw’ de verdachte.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd en daarbij nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] en een andere man.
Feiten 11, 12 en 13
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet de vrouw is waarover de aangevers het in hun aangiftes hebben. Ook van belang is dat bij de aanhouding van de verdachte geen witte doktersjas is aangetroffen. Bovendien heeft de verdachte een goede verklaring voor haar aanwezigheid in Breskens die dag.
Beoordeling
Op 23 oktober 2014 is [naam slachtoffer 10] , destijds 89 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 9] te Breskens bestolen van zijn bankpas en een geldbedrag. Eveneens op 23 oktober 2014 is [naam slachtoffer 11] destijds 88 jaar oud, in zijn woning aan de [adres delict 10] te Breskens slachtoffer geworden van een poging tot oplichting. Tot slot is op 23 oktober 2014 [naam slachtoffer 12] , destijds 87 jaar oud, in haar woning aan de [adres delict 11] te Breskens slachtoffer geworden van een poging tot diefstal. Alle drie de feiten zijn (mede)gepleegd door een vrouw die zich voordeed als verzorgster en zich in die valse hoedanigheid had binnengepraat in de woningen van [naam slachtoffer 10] , [naam slachtoffer 11] en [naam slachtoffer 12] . Aangezien deze feiten vlak na elkaar in hetzelfde complex zijn gepleegd, er grote gelijkenissen bestaan tussen de uitvoeringswijzen van deze feiten en de signalementen die van de vrouw zijn gegeven aanzienlijke overeenkomsten vertonen, staat voor de rechtbank vast dat deze drie feiten door een en dezelfde vrouw zijn (mede)gepleegd.
Bij het plegen van de diefstal in de woning van [naam slachtoffer 10] en de poging tot diefstal in de woning van [naam slachtoffer 12] heeft die vrouw hulp gekregen van een ander, die door [naam slachtoffer 10] en [naam slachtoffer 12] niet is gezien. Dit leidt de rechtbank af uit de verklaring van [naam slachtoffer 10] die erop neerkomt dat zijn woonkamer was doorzocht terwijl de verdachte alleen in de badkamer is geweest en uit de verklaring van [naam slachtoffer 12] die erop neerkomt dat iemand in haar slaapkamer is geweest terwijl de verdachte niet in de slaapkamer kan zijn geweest. De kenmerkende modus operandi zoals beschreven in de inleiding deed zich, zo leidt de rechtbank uit het voorgaande af, bij deze diefstal en deze poging tot diefstal ook voor.
Vrij snel nadat voormelde incidenten hadden plaatsgevonden, heeft de politie de verdachte in het complex aangetroffen en even later aangehouden. Zij was daar op dat moment samen met twee mannen. De kleding die de verdachte aanhad ten tijde van de aanhouding vertoont zeer grote overeenkomsten met de door [naam slachtoffer 12] gegeven omschrijving van de kleding van de vermeende verzorgster. Gelet hierop is de rechtbank ervan overtuigd dat de verdachte degene is die zich heeft voorgedaan als die vermeende verzorgster en in de woningen van [naam slachtoffer 10] , [naam slachtoffer 11] en [naam slachtoffer 12] is geweest. Een aanwijzing hiervoor is voorts dat een verbalisant een van de mannen die de vrouw heeft vergezeld in het complex later van een foto herkent als de medeverdachte [naam medeverdachte] , de partner van de verdachte, die ook is weggerend. Dat er geen doktersjas bij de verdachte is aangetroffen op het moment van haar aanhouding leidt niet tot een ander oordeel, omdat de verdachte voldoende tijd heeft gehad die doktersjas weg te maken.
Op grond van het vorenstaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal, poging tot afpersing en poging tot diefstal heeft gepleegd en bij het plegen van de diefstal en poging tot diefstal nauw en bewust heeft samengewerkt met (een van) de mannen met wie zij samen in het complex is aangetroffen.
Feiten 14 en 15
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat de verbalisanten slechts in algemene bewoordingen hebben beschreven waaraan zij de verdachte herkennen en niet duidelijk of zij de verdachte ooit in het echt hebben gezien. Bovendien zijn de camerabeelden onscherp en onduidelijk.
Beoordeling
[naam slachtoffer 13] is op 12 september 2014 in haar woning in Zwijndrecht bestolen van haar pinpas. Op dezelfde dag is zij gebeld door een man die zei dat hij haar pinpas had gevonden en haar pincode nodig had. Die heeft [naam slachtoffer 13] de man gegeven. Korte tijd later is bij een pinautomaat in Krimpen aan den IJssel met de gestolen pinpas van [naam slachtoffer 13] een geldbedrag van € 1000,- opgenomen. Enkele minuten later is bij een andere pinautomaat in Krimpen aan den IJssel een poging gedaan om met die gestolen pinpas een geldbedrag van € 250,- op te nemen. Drie uur later is bij een pinautomaat in Nieuwerkerk aan den IJssel opnieuw een poging gedaan om met de gestolen pinpas een geldbedrag (€ 1.250,-) op te nemen.
Van alle voormelde pintransacties is beeldmateriaal beschikbaar. Op dit beeldmateriaal is steeds een kleine vrouw met een wit shirt, een lichte spijkerbroek en een donker pet te zien. Gelet hierop staat voor de rechtbank vast dat deze pintransacties zijn verricht door dezelfde vrouw.
De rechtbank is ervan overtuigd dat de vrouw die op dit beeldmateriaal te zien is de verdachte is. Deze overtuiging baseert de rechtbank, onder verwijzing naar hetgeen in de inleiding over herkenning op grond van het beeldmateriaal is overwogen, op het in bijlage II opgenomen herkenningsproces-verbaal, dat dus wordt gebruikt voor het bewijs, in combinatie met haar eigen waarnemingen van het beeldmateriaal en het uiterlijk van de verdachte op de zitting.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal en poging tot diefstal heeft begaan. In deze conclusie wordt de rechtbank gesterkt doordat bij de diefstal van de pinpas van [naam slachtoffer 13] de specifieke werkwijze is gehanteerd die is beschreven in de inleiding.