5.1.3.Beoordeling
Op grond van de inhoud van bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 29 mei 2018 in de woning van aangeefster [slachtoffer 1] in Spijkenisse, gemeente Nissewaard, aangeefster meermalen met een mes heeft gestoken in het gezicht, in de hals/nek, de armen en de handen. Volgens de medische verklaringen zijn 16 hechtingen geplaatst en is onder andere sprake geweest van een wond aan de rechterborst, hetgeen levensbedreigend letsel kan veroorzaken, en een beschadiging van de halsspier en stolling in de halsslagader over een lengte van 5 centimeter, wat potentieel dodelijk letsel is. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de overige bewijsvragen.
De beide scenario’s
Aangeefster [slachtoffer 1] en de verdachte hebben ieder een andere lezing gegeven over de feitelijke gang van zaken vóór en tijdens het steekincident.
Aangeefster heeft verklaard (kort samengevat):
- dat de relatie tussen de verdachte en haar al ongeveer een jaar voorbij was;
- dat de verdachte niet meer bij haar woonde en niet bij haar sliep;
- dat er nog wel onderling contact was in verband met voetbal-coaching en de gezamenlijke hond, waarbij zij normaal tegen de verdachte deed om de rust te bewaren;
- dat ze bang was voor de verdachte en dat hij haar in het verleden vaker heeft geslagen en haar tijdens en na de relatie heeft bedreigd;
- dat zij de verdachte op 28 mei 2018 niet in haar woning heeft binnengelaten;
- dat het niet zo is dat de verdachte met haar medeweten en toestemming de nacht van 28 op 29 mei 2018 in haar woning heeft doorgebracht;
- dat zij op 29 mei 2018, nadat de kinderen naar school waren vertrokken, onder de douche stond toen zij de verdachte vanuit de slaapkamer van haar zoon [naam 1] de douche binnen zag komen rennen;
- dat de verdachte toen al een mes bij zich had;
- dat de verdachte haar direct bij de keel greep en dat zij is gevallen in de douche;
- dat de verdachte op haar begon in te steken met een mes en dat hij daarbij haar nek zocht en daar specifiek op mikte;
- dat zij heeft gegild en op enig moment heeft geroepen dat haar oudste zoon nog thuis kon terugkomen;
- dat zij de hond, die op haar kwam liggen, zo veel mogelijk voor haar nek heeft gehouden;
- dat de verdachte op een gegeven moment is weggegaan;
- dat zij vervolgens het badkamerraam heeft geopend en om hulp is gaan roepen, en dat zij op dat moment de buurvrouw buiten zag aankomen en de verdachte zag wegrennen;
- dat de verdachte tijdens het hele incident niets heeft gezegd en haar alleen maar heeft aangekeken met een woeste blik in zijn ogen;
- dat zij in totaal 13 keer door hem is gestoken;
- dat hij haar ook nog heeft geschopt en gestompt, waardoor haar voortanden los zitten;
- dat het mes, een vleesmes, vermoedelijk uit de keukenlade in haar woning afkomstig was.
De verdachte heeft verklaard (kort samengevat):
- dat de relatie met aangeefster weliswaar een knipperlicht-relatie was, maar dat de relatie helemaal niet over was; aangeefster wilde echter niet dat anderen (behalve haar jongste kinderen) dat wisten;
- dat hij op maandagavond 28 mei 2018 rond 22:15 uur naar de woning van
aangeefster is gegaan, op het raam heeft geklopt, en dat aangeefster hem heeft binnengelaten;
- dat hij nog wat heeft gegeten en dat zij vervolgens op 29 mei 2018 rond 00:30 uur naar bed zijn gegaan, waarbij ze lepeltje-lepeltje hebben gelegen;
- dat hij de volgende ochtend 29 mei 2018 tussen 05:30 en 06:00 uur op verzoek van aangeefster en voordat de kinderen wakker werden, achter het knieschot in de slaapkamer van haar kind [naam 1] is gaan liggen omdat aangeefster wilde dat hij bleef;
- dat aangeefster toen heeft geholpen om een aantal van zijn spullen achter het schot neer te
leggen, ook dit om te voorkomen dat de kinderen zouden weten dat hij er was;
- dat aangeefster hem ’s morgens 29 mei 2018 om 08:20 uur - toen haar kinderen naar school waren gegaan - heeft geroepen, waarna hij achter het schot vandaan is gekomen;
- dat zij toen samen hebben gedoucht, waarbij aangeefster op een gegeven moment - toen hij zijn vermoeden dat zij vreemdging ter sprake bracht - begon te schreeuwen en te duwen en dat hij daarna de woning heeft verlaten;
- dat hij zich niets meer kan herinneren van de periode tussen het schreeuwen van aangeefster en het verlaten van de woning, omdat hij in een soort waas kwam;
- dat hij geen enkele herinnering heeft aan geweld;
- dat het hem getoonde mes, waarmee aangeefster zou zijn gestoken, hoort bij de messenset in de keukenlade van de woning van aangeefster en dat hij vermoedt dat het mes al op de wastafel in de douche lag;
- dat dit hetzelfde mes is als het mes in het filmpje dat de verdachte een paar weken voor het incident in de auto heeft opgenomen, en waarin de verdachte dreigt zichzelf wat aan te doen;
- dat hij dit mes een aantal dagen voor het incident heeft teruggebracht in de woning door het in de brievenbus te doen.
De beoordeling van de verklaring van de verdachte
Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat het scenario dat de verdachte heeft geschetst op zichzelf staat en niet wordt ondersteund door enig bewijsmiddel.
Verdachtes standpunt over zijn relatie met aangeefster wordt weersproken door de inhoud van een groot aantal Whatsapp-berichten en e-mails van hemzelf. Deze laten zien dat de verdachte zeer grote moeite had met het mislukken van de relatie met aangeefster, onder andere uitmondend in afscheidsberichten en een filmpje in de auto waarin de verdachte dreigt zichzelf wat aan te doen met een mes. Dit heeft er in geresulteerd dat de verdachte een aantal dagen voor het incident een viertal dagen opgenomen is geweest bij Antes. Er zijn geen berichten die duiden op een hervatting van de relatie.
Daarnaast blijkt (ook) uit de verklaring van [naam 2] , de zus van aangeefster, dat de relatie tussen aangeefster en de verdachte problematisch is geweest en al geruime tijd over was, dat de verdachte niet meer in de woning verbleef, dat hij op straat of in de auto sliep en dat er slechts incidenteel onderling contact was, zoals ook aangeefster heeft verklaard. Blijkens een door de politie in de auto gevonden huurcontract, huurde de verdachte vanaf 1 januari 2018 woonruimte in Leiden. Op de zitting heeft de verdachte verklaard daar zelf nooit te komen. Over wie dan wel gebruik maakte van de woonruimte heeft de verdachte niet willen verklaren. De rechtbank houdt het er voor dat de verdachte de huurovereenkomst in elk geval mede voor zichzelf is aangegaan.
Ten aanzien van de gang van zaken op 28 mei 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de auto voor het huis van aangeefster heeft geparkeerd en de sleutel in de brievenbus heeft gegooid. Kort daarop, rond 13:00 uur in de middag, zouden de verdachte en aangeefster telefonisch contact hebben gehad, waarbij aangeefster hem zou hebben gevraagd om die avond langs te komen. Tussen dat gesprek en het moment waarop de verdachte ’s avonds bij aangeefster aankwam, zou er geen contact meer zijn geweest.
Deze verklaring wordt echter weersproken door de e-mails die de verdachte in de tussenliggende periode heeft gestuurd, waarin hij allereerst aangeefster verzoekt niet bij hem weg te gaan en iets later haar verwijt dat zij hem alleen maar negeert. De verdachte heeft voor de inhoud van deze e-mails, te bezien in het licht van zijn verklaring over de gang van zaken die dag, ook geen verklaring kunnen geven.
De verdachte heeft verklaard dat hij op maandagavond 28 mei 2018 door iemand is afgezet bij de woning van aangeefster en dat hij op dinsdagmorgen 29 mei 2018 door iemand zou worden opgehaald bij de woning om van daaruit naar zijn werk te gaan. Deze personen zouden de verklaring van de verdachte mogelijk deels kunnen bevestigen. De verdachte heeft er echter voor gekozen om de namen van die personen niet te noemen, waardoor zij niet konden worden gehoord. De verklaring van de verdachte is in zoverre niet verifieerbaar.
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de telefoon van de verdachte en de daaruit voortvloeiende telefoongegevens (proces-verbaal onderzoek inbeslaggenomen goed, dossierpagina’s 283-289). Uit dat proces-verbaal blijkt dat de telefoon van de verdachte op 28 mei 2018 ’s ochtends in de woning dan wel in de buurt van de woning van aangeefster is geweest, maar niet dat deze daar ’s avonds is geweest, zoals de verdachte heeft verklaard.
Uit voornoemd proces-verbaal blijkt verder dat de telefoon van de verdachte die dag voor het laatst contact heeft gehad met de router in de woning op 28 mei 2018 om 12:15 uur en dat de telefoon vervolgens weer contact heeft gemaakt met de router op 29 mei 2018 om 01:03 uur, 05:10 uur, 06:15 uur, 06:20 uur, 07:36 uur, 07:54 uur, 09:10 uur en 12:19 uur. Tijdens de doorzoeking van de woning van aangeefster op 29 mei 2018 tussen 10:54 en 14:20 uur heeft de politie de telefoon van de verdachte aangetroffen achter het knieschot in de woning van aangeefster. De ter zitting geuite stelling van de verdediging dat het vaker voorkomt dat routers geen contact maken, acht de rechtbank bij gebreke van een onderbouwde toelichting te speculatief van aard om daaraan de conclusie te verbinden dat aan genoemd onderzoek geen betekenis mag worden toegekend.
Over het tijdsverloop op de ochtend van het steekincident heeft de verdachte met stelligheid verklaard, in het bijzonder ook omtrent het tijdstip, dat hij om 08:20 uur - nadat de kinderen van aangeefster de woning hadden verlaten - vanachter het schot in de slaapkamer is gekomen, dat hij naar de badkamer is gelopen, dat hij en aangeefster toen samen hebben gedoucht, dat aangeefster op een gegeven moment begon te schreeuwen en te duwen, dat hij zich heeft afgedroogd en heeft aangekleed, dat hij daarna de woning heeft verlaten en in de auto is gestapt en daarmee is weggereden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 11-12) en het proces-verbaal buurtonderzoek (dossierpagina’s 92-94) in combinatie met de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] blijkt het volgende.
De getuige [getuige 2] , die twee huizen verwijderd woont van aangeefster, heeft verklaard dat zij, kort ("nog geen twee tellen") nadat zij het jongste zoontje van aangeefster voorbij had zien lopen, omstreeks 08:10 uur vanuit de woning van aangeefster een harde knal heeft gehoord gevolgd door gegil, dat zij daarop naar de woning is gelopen, dat zij vlak voor de ingang van de woning de verdachte is gepasseerd en dat de verdachte daarop naar zijn auto is gerend, waarna hij met piepende banden is weggereden. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks 08:10 uur op straat voor haar woning een ijzig gegil heeft gehoord en dat zij omstreeks 08.12 uur het telefoonnummer 112 heeft gebeld. Verder heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat zij omstreeks 8:10 uur voor haar woning stond toen de verdachte vanuit de woning van aangeefster kwam lopen en dat zij zag dat de verdachte begon te rennen toen hij voornoemde [getuige 2] tegenkwam, waarna de verdachte in zijn auto stapte en heel hard en met piepende banden wegreed.
Voornoemde tijdsindicaties worden ondersteund door het feit dat de 112-melding omstreeks 08:19 uur door de meldkamer van de politie is doorgegeven aan de politieagenten die als eerste ter plaatse zijn gegaan en omstreeks 08:24 uur bij de woning van aangeefster zijn gearriveerd.
Uit het voorgaande volgt dat het tijdsverloop zoals dat door de verdachte is geschetst niet klopt. Dat betreft niet slechts het tijdstip waarop het steekincident zich heeft afgespeeld, maar ook het zeer geringe tijdsverloop tussen het moment waarop de jongste zoon de woning heeft verlaten en het moment van het steekincident. De door de verdachte geschetste handelingen, waaronder ook het douchen en weer aankleden, kunnen niet in die tijdspanne hebben plaatsgevonden.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de gevolgtrekking dat de verdachte - na kennisneming van een deel van het dossier - een alternatief scenario heeft bedacht om de waarheid te verhullen. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dus in haar geheel ongeloofwaardig en legt deze terzijde. Dat de verdachte aan geheugenverlies zou lijden, acht de rechtbank op grond van het vorenstaande en gelet op het desbetreffende rapport van de rechtspsycholoog Van Orsouw ook niet geloofwaardig. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het veinzen van geheugenverlies door de verdachte.
Het scenario volgens de rechtbank
Uit de verklaringen van aangeefster - die de rechtbank consistent en betrouwbaar vindt - en de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen, leidt de rechtbank af dat de verdachte op enig moment, maar in ieder geval vóór 01:03 uur in de nacht van 28 op 29 mei 2018, ongevraagd - en mogelijk met gebruikmaking van een nog in zijn bezit zijnde, achter het knieschot aangetroffen, huissleutel - in de woning van aangeefster is binnengedrongen en dat hij zich toen heeft geïnstalleerd (verscholen) achter het knieschot in de slaapkamer van haar zoon [naam 1] . Dat de hond toen niet zou zijn aangeslagen, wijst niet op onjuistheid van deze conclusie, nu de hond ook van de verdachte was en hij daarmee vertrouwd was.
Verder is aannemelijk dat de verdachte het mes al bij zich had op het moment dat hij zich installeerde achter het knieschot. In elk geval had hij het bij zich toen hij naar de douche ging. Ongeloofwaardig is dat dit (keuken)mes - zoals de verdachte bij de politie als zijn vermoeden heeft geuit - op de wastafel in de douche moet hebben gelegen. De rechtbank volgt ook op dit punt de verklaring van aangeefster dat de verdachte dit mes al bij zich had op het moment dat hij naar de douche rende.
’s Morgens omstreeks 08:10 uur - nadat de kinderen van aangeefster de woning hadden verlaten - is de verdachte achter het knieschot in de slaapkamer vandaan gekomen en is hij met het mes naar de douche gerend, waar hij aangeefster direct naar de keel is gevlogen en haar op diverse plaatsen met een mes in haar lichaam heeft gestoken. Daarbij heeft de verdachte gebruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin aangeefster zich op dat moment bevond: zij was aan het douchen en bevond zich in een krappe doucheruimte. Zij kon niet vluchten.
Opzet op de dood
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangeefster onverwachts heeft aangevallen met een mes, op een kwetsbaar moment, namelijk terwijl zij stond te douchen in de krappe doucheruimte. Aangeefster kon geen kant op en kon zich slechts beperkt verweren. De verdachte heeft aangeefster 13 maal raak gestoken, onder meer in het gezicht en in de hals/nek.
Uit de omstandigheden dat de verdachte aangeefster op deze wijze, direct heeft aangevallen met een mes, zonder daarbij een woord te zeggen, terwijl aangeefster zich in een zeer kwetsbare positie bevond en zij 13 steekwonden heeft opgelopen, volgt dat de gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zodanig op de dood van aangeefster waren gericht, dat naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Voorbedachten rade
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade, stelt de rechtbank voorop dat de verdachte - inherent aan zijn geveinsde geheugenverlies - geen informatie heeft willen geven over hetgeen hem voor en tijdens het plegen van het delict heeft bewogen.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Daarbij moet de rechtbank de aanwijzingen wegen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachten rade is gehandeld, maar hoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Contra-indicaties kunnen, in het algemeen gesproken, worden gevormd door bijvoorbeeld de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in een plotselinge hevige driftbui hebben plaatsgevonden, dat sprake is van slechts een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, of de omstandigheid dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Uit het hiervoor door de rechtbank vastgestelde scenario volgt dat de verdachte op enig moment voorafgaande aan 1 uur ’s nachts op 29 mei 2018 is binnengedrongen in de woning van aangeefster en zich, met een mes tot zijn beschikking, heeft verscholen. Deze toedracht wijst er op dat de verdachte dit heeft gedaan ter uitvoering van een plan. Vanaf ongeveer middagnacht tot ongeveer 08:00 uur ’s ochtends heeft hij dan ook de gelegenheid gehad om zich te beraden, en over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Deze omstandigheden wegen zwaar en pleiten dan ook sterk voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde voorbedachten rade.
Van enige contra-indicatie die zou pleiten tegen een bewezenverklaring is geen sprake. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat de verdachte voorafgaand aan en tijdens het steekincident niets heeft gezegd, maar dat hij haar direct en doelgericht met een mes heeft aangevallen. Hieruit blijkt dat er geen sprake was een plotselinge hevige gemoedsopwelling bij de verdachte of dat er slechts een korte tijdsspanne was tussen besluit en uitvoering. Ook van andere contra-indicaties is niet gebleken.
Dit alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de verdachte er op was gericht om aangeefster met voorbedachten rade opzettelijk te doden.