ECLI:NL:RBROT:2018:10812

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
10/135462-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging tegen kwetsbare slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging. De verdachte heeft zich door middel van een babbeltruc toegang verschaft tot de woning van een hoogbejaarde en dementerende vrouw, waarna hij haar portemonnee heeft gestolen. Daarnaast heeft hij samen met een mededader twee tieners bedreigd en mishandeld tijdens een inbraak in hun woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de portemonnee en de diefstal van diverse goederen, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. De verdachte is vrijgesproken van drie andere diefstallen. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de geleden materiële en immateriële schade. De verdachte is veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/135462-18
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.A. van Wijk heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Vrijspraak feit 4 zonder nadere motivering

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 4 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2 en feit 3
Standpunt officier van justitie ten aanzien van feit 2
Aangevoerd is dat, gelet op de verklaring van aangever, de herkenning van de verdachte aan zijn trainingspak door verbalisanten, de verklaringen van een buurman en een andere buurtbewoonster, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde.
Beoordeling ten aanzien van feit 2
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de verklaringen van aangever en de buurman onvoldoende betrouwbaar zijn, aangezien zowel deze buurman als een buurtbewoonster hebben verklaard dat aangever ten tijde van het tenlastegelegde feit erg warrig was. Ook heeft die bewuste buurtbewoonster verklaard dat zij niet gelooft dat hetgeen waarvan aangifte is gedaan, ook daadwerkelijk is gebeurd. Voorts menen uitsluitend verbalisanten de verdachte aan een trainingspak te herkennen op een door een buurtbewoner gemaakte foto. Wanneer die foto is gemaakt kan echter niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld. Gelet op deze omstandigheden dient de verdachte het voordeel van de twijfel te krijgen en dus - anders dan door de officier van justitie is gevorderd - van dit feit te worden vrijgesproken.
Standpunt officier van justitie ten aanzien van feit 3
Aangevoerd is dat, gelet op de twee door aangeefster gedane aangiften van diefstal van haar portemonnee zowel in januari 2018 als op 12 mei 2018 alsmede het feit dat aangeefster de verdachte op een door een verbalisant aan haar getoonde foto op zijn telefoon voor 100% heeft herkend als degene die tot tweemaal toe haar portemonnee heeft gestolen, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 3 tenlastegelegde.
Beoordeling ten aanzien van feit 3
Vaststaat dat de verdachte op 19 maart 2018 heeft vastgezeten voor de diefstal van de portemonnee van aangeefster in januari 2018, en dat hij de volgende dag in vrijheid is gesteld omdat er geen aanleiding was om hem nog langer vast te houden. Nadien zijn er geen voor de verdachte bezwarende omstandigheden bijgekomen inhoudend dat hij zich aan die diefstal zou hebben schuldig gemaakt. Daarbij komt dat er meerdere personen bij aangeefster werkzaam waren, zodat niet valt uit te sluiten dat zij (tweemaal) door een ander dan de verdachte is beroofd. Kortom, tegenover de stellige ontkenning van dit feit door de verdachte zijn uitsluitend de twee aangiften en de herkenning van de verdachte door aangeefster op een aan haar getoonde foto vanaf een mobiele telefoon voorhanden; verder steunbewijs ontbreekt. Nu het bewijs van hetgeen de verdachte wordt verweten slechts te herleiden is tot één bron wordt niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum zodat de verdachte van dit feit eveneens dient te worden vrijgesproken.
Bewijswaardering feit 1 en feit 5
Standpunt verdediging ten aanzien van feit 1
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat van dit feit geen aangifte is gedaan. De verklaring van de dochter dient als getuigenverklaring te worden aangemerkt. Voorts is de herkenning van de verdachte door de verbalisanten op de (screenshots van de) camerabeelden niet relevant, omdat de camerabeelden niet zijn voorzien van een datum. Bovendien is een herkenning op basis van de haardracht en het postuur onvoldoende onderscheidend. De verdachte ontkent in de woning aan de [adres 2] te zijn geweest en er zijn geen getuigen die hem daar hebben gezien.
Beoordeling ten aanzien van feit 1
Het dossier bevat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van aangifte waarin wordt vermeld dat aangeefster namens haar 96 jarige dementerende moeder is gerechtigd tot het doen van aangifte. Uit de aangifte volgt dat aangeefster camera’s in de woning van haar moeder heeft geplaatst, die zij thuis kan uitkijken en beluisteren, omdat haar moeder vaker slachtoffer is geworden van diefstal uit haar woning. Dat de camerabeelden niet van een datum zijn voorzien, maakt niet dat deze niet bruikbaar zijn voor het bewijs aangezien aangeefster heeft verklaard dat zij in de middag van 28 maart 2018 op de camerabeelden zag dat een man diverse kastdeuren opende, waaronder de kast waar haar moeders portemonnee lag, en dat haar moeder daarna haar portemonnee kwijt was. De verdachte is door twee verbalisanten, die de verdachte ambtshalve kennen, onafhankelijk van elkaar op deze camerabeelden herkend.
Gezien het vorenstaande kan het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Het verweer wordt verworpen.
Standpunt verdediging ten aanzien van feit 5
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder feit 5 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat de aan aangever [slachtoffer 2] getoonde screenshots van de camerabeelden niet aan de zogenoemde foslocriteria voldoen en de herkenning van de verdachte door deze aangever dus niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Bovendien zijn de camerabeelden gemaakt in een straat waar de verdachte vaak op de tram stapt. Gelet op het tijdstip van de overval kunnen de twee personen op de camerabeelden niet de overvallers zijn. Daarnaast is bij de verdachte geen buit aangetroffen en heeft het sporenonderzoek niets opgeleverd.
Beoordeling ten aanzien van feit 5
Op 2 maart 2018, iets na 19.00 uur, hebben twee mannen in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam een overval gepleegd.
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat één van de overvallers een baard had en een grijze muts droeg en dat de andere overvaller een rode pet met de letters NY droeg.
De camerabeelden, die afkomstig zijn van het pand gevestigd aan de [adres 3] , dateren van 2 maart 2018 tussen 18.30 uur en 21.00 uur. Op die camerabeelden zijn twee mannen te zien van wie er één een rode pet met letters draagt en de andere een baard en een grijze muts. Dit zijn zeer specifieke kenmerken waaraan genoemde aangever - toen hem deze beelden als screenshots werden getoond - de beide mannen als degenen die hem overvallen hebben heeft herkend. De rechtbank vermag niet in te zien waarom deze herkenning door aangever niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. Daarbij komt dat een verbalisant de verdachte op de camerabeelden als één van de overvallers heeft herkend en heeft verklaard dat de muts die de overvaller droeg overeenkomsten had met de muts welke de verdachte droeg tijdens de babbeltruc aan de [adres 2] (feit 1). Ook droeg de verdachte op de camerabeelden van de [adres 3] een zelfde jas met capuchon en zwarte schoenen met witte zool die overeenkwamen met de camerabeelden van de babbeltruc aan de [adres 2] , aldus deze verbalisant.
Op de camerabeelden van de [adres 3] was ook te zien dat een tweetal mannen uit de Overijselsestraat via de Zeeuwsestraat naar de [adres 3] liepen en ongeveer tien minuten later precies in tegenovergestelde richting liepen. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat dit gegeven niet alleen past bij de locatie van de overval, maar ook bij het tijdstip waarop en het tijdsbestek waarbinnen de overval heeft plaatsgevonden. Ten slotte komt uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens naar voren dat de telefoon van de verdachte op 2 maart 2018 rond 19.00 uur een zendmast heeft aangestraald op 300 meter afstand van de [adres delict] .
Gezien het vorenstaande kan het onder feit 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen worden geacht. Het verweer wordt in al haar onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 5 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 28 maart 2018 te Rotterdam
een portemonnee en de inhoud van die portemonnee
die toebehoorde aan [slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
5.
hij op 2 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander
drie telefoons en sieraden (te weten: ringen en oorbellen
en
een armband en
eenketting) en een (fiets)sleutel, toebehoorde,
aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld
en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- ( daarbij) betreden van de woning (gelegen aan de [adres delict] ) van die
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- ( vervolgens) (aldaar) dichttrekken van de gordijnen in voornoemde woning en
- ( vervolgens) gebieden/dwingen aan/van die [slachtoffer 2] en
[slachtoffer 3] om naar verscheidene kamers/ruimten in deze woning te
gaan en (aldaar) te zoeken naar geld en/of juwelen en/of een of meer
waardevolle goederen en
- ( daarbij) (dreigend) tonen en/of voorhouden van mes(sen) aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- duwen/drukken van een mes op/tegen de keel/hals van die [slachtoffer 3] en
- ( met kracht) slaan/stompen op tegen het hoofd/gezicht van die
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en
- dwingen/gebieden van/aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
om op de grond te gaan liggen en
- dwingen/gebieden van/aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] om
een of meer goederen in een tas te stoppen en
- ( daarbij) (dreigend) aan die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
toevoegen van de woorden: “Ik ben Surinaams, dus ik steek je zo neer”
en “We hebben pistolen bij ons en messen” en “Je moet je bek
houden, ik ga je moeder neuken, ik ga je dood maken” en”
Meewerken”,
“wil je dat ik mijn gun nu trek” en” Doorlopen” en “Waar zijn de
waardevolle spullen, ga ze halen” en “Ik wil dit niet hoeven
gebruiken” en “Blijven liggen, waar is de kluis, waar is het geld”
en “Zeg het” en “Blijven liggen, we gaan zoeken. Als je eruit komt,
steek ik je neer” en “Ik maak je dood” en “We weten je te vinden,
we wonen hier dichtbij, bel niet de politie, anders komen we terug”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 5:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een portemonnee door zich door middel van een babbeltruc toegang tot de woning van het slachtoffer te verschaffen.
Het wordt de verdachte zwaar aangerekend dat het slachtoffer een hoogbejaarde en dementerende vrouw betrof. Aan dit feit ligt een zekere vorm van gewetenloosheid ten grondslag door één van de minst weerbaren in de samenleving te bestelen. De babbeltruc die de verdachte heeft aangewend om van dit kwetsbare slachtoffer toegang te krijgen tot haar woning, bestempelt de rechtbank als uitermate laf. Immers, juist deze groep mensen is sterk afhankelijk van de hulp van anderen en moet zodoende vertrouwen kunnen stellen in personen die hen vertellen dat ze hen komen helpen. Door zijn handelen heeft de verdachte niet alleen het slachtoffer van haar portemonnee beroofd, maar ook van haar vertrouwen in de medemens.
Tevens heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van diverse goederen door zich op straat aan twee tiener jongens, die net thuis kwamen, op te dringen en met hen hun woning binnen te gaan. Binnen in de woning hebben de verdachte en de mededader de twee tieners zowel verbaal bedreigd als bedreigd met geweld door messen te tonen. Ook hebben zij geweld tegen hen gebruikt door een mes tegen de keel van één van de jongens te duwen en hen allebei tegen hun hoofd te slaan. Dit terwijl de twee slachtoffers zich in hun ouderlijk huis juist veilig en beschermd zouden moeten voelen. Ook dit handelen acht de rechtbank laf en boosaardig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de gevolgen daarvan, zoals psychische problemen en gevoelens van angst en onveiligheid, kunnen ondervinden. Dit volgt ook uit de aangiftes en de schriftelijke toelichtingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2018 reeds eerder is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten met en zonder geweld.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 oktober 2018. Dit rapport houdt - kort samengevat - het volgende in.
In juli 2018 heeft een NIFP consult uitgewezen dat de eerder gestelde diagnose in juni 2017, namelijk zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidsproblemen, nog actueel zijn. Het psychosociaal en maatschappelijk functioneren van de verdachte is zorgelijk. De reclassering ziet dat er op dit moment een aantal risico factoren zijn zoals geen (structurele) dagbesteding, geen inkomen en de aanwezigheid van schulden. Daarnaast zijn er vermoedens van problemen met zijn agressie-regulatie en is hij zwakbegaafd. Op basis van zijn psychosociaal functioneren, justitieel verleden en het feit dat hij na detentie geen structurele dagbesteding en inkomen heeft, wordt het recidive risico als hoog ingeschat. Indien de verdachte wordt veroordeeld, wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Straf
Gezien de ernst van de feiten, waarbij het zwaartepunt wordt gevormd door de diefstal met geweld tegen twee kinderen in hun eigen ouderlijke woning, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om in het geval van een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen conform de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Hiervoor bestaat, gelet op de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten, geen enkele aanleiding. Om die reden alsmede de omstandigheid dat sprake is van recidive, ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, op te leggen. Daarbij komt dat de verdachte ter terechtzitting in het geheel geen berouw heeft getoond over wat hij heeft misdaan. Integendeel, de verdachte heeft ontkend dat hij zich aan de bewezen verklaarde strafbare feiten schuldig heeft gemaakt en zich slechts beklaagd over wat hem zoal is, en wordt, aangedaan.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van enkele hem tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden bij de bepaling van de straf.
Slotsom
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf van hierna te melden duur passend en geboden geacht.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde 1]ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 64,00 aan materiële schade.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde 2]ter zake van het onder 5 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 217,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade. Tevens vordert de benadeelde partij een bedrag van € 461,00 aan kosten rechtsbijstand volgens het liquidatietarief.
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd
[benadeelde 3]ter zake van het onder 5 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 411,29 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade. Tevens vordert de benadeelde partij een bedrag van € 461,00 aan kosten rechtsbijstand volgens het liquidatietarief.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, omdat zij een integrale vrijspraak van de verdachte heeft bepleit. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering van [benadeelde 1] niet met stukken is onderbouwd.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[benadeelde 1]door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[benadeelde 2]door het onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze in zoverre worden toegewezen.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[benadeelde 3]door het onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze in zoverre worden toegewezen.
Tevens zullen de vorderingen van
[benadeelde 2]en
[benadeelde 3]worden toegewezen voor een bedrag van € 2.500,00 elk aan immateriële schade, er van uitgaande dat de uitkering van deze bedragen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is geschied onder voorwaarde van verrekening conform artikel 6 lid 3 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven.
De van de vorderingen deel uitmakende opgaven van kosten voor rechtsbijstand acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van de strafbare feiten.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van
€ 64,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde 2]een schadevergoeding betalen van
€ 2.717,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij
[benadeelde 3]een schadevergoeding betalen van
€ 2.911,29, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen: 47, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 64.00 (zegge: vierenzestig euro), bestaande uit € 64,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 2.717,00 (zegge: tweeduizend zevenhonderdzeventien euro), bestaande uit € 217,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 2.911,29 (zegge: tweeduizend negenhonderdelf euro en negenentwintig eurocent), bestaande uit € 411,29 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst af het door de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1]te betalen
€ 64,00(hoofdsom,
zegge: vierenzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 64,00
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2]te betalen
€ 2.717,00(hoofdsom,
zegge: tweeduizend zevenhonderdzeventien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.717,00
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
37 (zevenen dertig) dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 3]te betalen
€ 2.911,29(hoofdsom,
zegge: tweeduizend negenhonderdelf euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.911,29
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
39 (negenendertig) dagen;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. van Dijken, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 28 maart 2018 te Rotterdam
een portemonnee en de inhoud van die portemonnee, in elk geval enige
goederen, dat/die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 1] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september 2017 tot en met 3 januari 2018 te Rotterdam, in elk geval in
Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot afgifte van een of meerdere
geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5] , in elk geval
aan een ander dan aan verdachte, welke door geweld en/of bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat:
- hij die [slachtoffer 5] dreigende de woorden heeft toegevoegd: “Als je geen geld
geeft steek ik je huis in de brand”, althans woorden van gelijke aard en/of
strekking,
en/of
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september 2017 tot en met 3 januari 2018 te Rotterdam, in elk geval in
Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift of
openbaring van een geheim [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot afgifte van een
of meerdere geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 5]
in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welke bedreiging met
smaad, smaadschrift of openbaring van een geheim hierin bestond(en) dat:
- hij die [slachtoffer 5] dreigende de woorden heeft toegevoegd: “Als je geen geld
geeft, ga ik wat met die (naakt)foto’s doen die ik van je heb”, althans
woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art. 317 Wetboek van Strafrecht)
(art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1
september 2017 tot en met 21 mei 2018 te Rotterdam
een of meerdere portemonnees (en de inhouden daarvan), in elk geval enige
goederen, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten
aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september
2017 tot en met 21 mei 2018 te Rotterdam
een of meerdere geldbedragen, in elk geval enige goederen, die/dat geheel
of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een niet voor zijn gebruik bestemde pinpas (en
de daarbij behorende, valselijk verkregen, pincode), aldus zijnde een valse
sleutel;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
5
(onderzoek: [adres 3] )
hij
op of omstreeks 2 maart 2018 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
drie telefoons en/of een of meer sieraden (te weten: ringen en/of oorbellen
een armband en/of ketting) en/of een (fiets)sleutel, in elk geval enig(e)
goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde,
te weten aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan
zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( daarbij) betreden van de woning (gelegen aan de [adres delict] ) van die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) (aldaar) dichttrekken van de gordijnen in voornoemde
woning
en/of
- ( vervolgens) gebieden/dwingen aan/van die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] om naar verscheidene kamers/ruimten in deze woning te
gaan en/of (aldaar) te zoeken naar geld en/of juwelen en/of een of meer
waardevolle goederen en/of
- ( daarbij) (dreigend) tonen en/of voorhouden van (een) mes(sen) aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- duwen/drukken van een mes op/tegen de keel/hals en/of de buik, althans
het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of
- ( met kracht) slaan/stompen op tegen het hoofd/gezicht van die
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- dwingen/gebieden van/aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
om op de grond te gaan liggen en/of
- dwingen/gebieden van/aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] om
een of meer goederen in een tas te stoppen en/of
- ( daarbij) (dreigend) aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
toevoegen van de woorden: “Ik ben Surinaams, dus ik steek je zo neer”
en/of “We hebben pistolen bij ons en messen” en/of “Je moet je bek
houden, ik ga je moeder neuken, ik ga je dood maken” en/of”
Meewerken,
wil je dat ik mijn gun nu trek” en/of” Doorlopen” en/of “Waar zijn de
waardevolle spullen, ga ze halen” en/of “Ik wil dit niet hoeven
gebruiken” en/of “Blijven liggen, waar is de kluis, waar is het geld”
en/of “Zeg het” en/of “Blijven liggen, we gaan zoeken. Als je eruit komt,
steek ik je neer” en/of “Ik maak je dood” en/of “We weten je te vinden,
we wonen hier dichtbij, bel niet de politie, anders komen we terug”,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
(art. 312 Wetboek van Strafrecht)
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)