In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers tegen mr. T.M.J. Smits, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek volgde op een comparitie van partijen die op 23 oktober 2018 had plaatsgevonden in een civiele procedure tussen [naam vennootschap] B.V. als eiseres en verzoekers als gedaagden. Verzoekers voerden aan dat de rechter zich onvoldoende had voorbereid en hen niet de gelegenheid had gegeven om hun standpunt naar voren te brengen. Ze voelden zich onder druk gezet door de vragen van de rechter die buiten het partijdebat lagen.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek betwist dat er sprake was van vooringenomenheid. Ze stelde dat ze de comparitie goed had voorbereid en dat partijen voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun standpunten te verhelderen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er objectieve aanwijzingen waren voor de vrees van verzoekers dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was.
De beslissing van de wrakingskamer benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs dat de rechter niet onpartijdig was, en het verzoek tot wraking werd afgewezen.