In de zaak tegen de verdachte, die op 12 december 2018 voor de rechtbank Rotterdam stond, werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van opzettelijk aanwezig hebben van heroïne in vereniging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en werd bijgestaan door raadsman mr. G.A.J. Purperhart. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van twee jaar geëist. Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waarbij de politie op 27 juni 2018 een woning betrad na een melding van geluidsoverlast. In de woning werden de verdachte en twee medeverdachten aangetroffen, evenals verschillende verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die wetenschap had van de aanwezige drugs, omdat de goederen niet zodanig in het zicht stonden dat dit kon worden aangenomen. De verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in de woning werd grotendeels bevestigd door bewijsstukken en de verklaring van een medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waarna de verdachte werd vrijgesproken en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.