ECLI:NL:RBROT:2018:10765

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
10-125798-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in zaak van heroïnebezit in vereniging

In de zaak tegen de verdachte, die op 12 december 2018 voor de rechtbank Rotterdam stond, werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit van opzettelijk aanwezig hebben van heroïne in vereniging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en werd bijgestaan door raadsman mr. G.A.J. Purperhart. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van twee jaar geëist. Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waarbij de politie op 27 juni 2018 een woning betrad na een melding van geluidsoverlast. In de woning werden de verdachte en twee medeverdachten aangetroffen, evenals verschillende verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als degene die wetenschap had van de aanwezige drugs, omdat de goederen niet zodanig in het zicht stonden dat dit kon worden aangenomen. De verklaring van de verdachte over zijn aanwezigheid in de woning werd grotendeels bevestigd door bewijsstukken en de verklaring van een medeverdachte. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waarna de verdachte werd vrijgesproken en het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-125798-18
Datum uitspraak: 12 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. G.A.J. Purperhart, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Hiertoe is aangevoerd dat het de verdachte niet ontgaan kan zijn dat de woning waarin hij in de nacht van 26 juni 2018 op 27 juni 2018 verbleef, vol lag met drugs. Zodoende kan het niet anders zijn dan dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in de woning aanwezige goederen.
4.1.2.
Beoordeling
De politie belt op 27 juni 2018 aan bij de woning aan de [adres delict] te Rotterdam naar aanleiding van een melding van een buurtbewoner over geluidsoverlast. De politie wordt de woning binnen gelaten door medeverdachte [naam medeverdachte 1] en ziet dat de medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de verdachte in de woonkamer aanwezig zijn. Meteen bij binnenkomst in de woonkamer ziet de politie een drukpers links naast de deur, een metalen plaat met daarop een bruine substantie en daarnaast twee zakken met een bruine substantie. De politie merkt hierbij op dat deze goederen vrij in het zicht stonden. Hierop worden alle drie de verdachten aangehouden.
Tijdens de doorzoeking van de woning worden in de keuken ook drie paar latex handschoenen aangetroffen, met aan de buitenkant, volgens de politie, vermoedelijk verdovende middelen. De binnenkanten van de handschoenen zijn bemonsterd en door het NFI op DNA getest. Uit dit DNA-onderzoek kan geconcludeerd worden dat de handschoenen DNA bevatten van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , maar niet van de verdachte.
De verdachte heeft tijdens het vooronderzoek en ter terechtzitting verklaard dat hij slechts in de nacht van 26 juni 2018 op 27 juni 2018 op uitnodiging van [naam medeverdachte 1] in voornoemde woning is blijven slapen op de bank. Zijn verblijf zou te maken hebben met de voorgenomen samenwerking bij export van Adblue naar Irak. Deze verklaring van de verdachte is grotendeels verifieerbaar gebleken, doordat stukken zijn overgelegd waaruit onder meer blijkt dat hij - conform hetgeen hij eerder had verklaard - inderdaad in de nacht van 24 juni 2018 op 25 juni 2018 in het Bastion Hotel in Maastricht heeft overnacht en in de nacht van 25 juni 2018 op 26 juni 2018 in The Art Hotel in Rotterdam. De verklaring van de verdachte wordt op onderdelen ook bevestigd door [naam medeverdachte 1] .
Hier komt bij dat de door de politie genoemde goederen, waarvan geverbaliseerd is dat deze in de woonkamer in het zicht stonden, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig in het zicht stonden dat geconcludeerd moet worden dat de verdachte de wetenschap van en beschikkingsmacht had over verdovende middelen in de woning. Zo bevond de drukpers zich in een staande koffer waarvan de klep naar de muur toe was gedraaid en de bruine substantie bevond zich in zakken. Alleen de aanwezigheid van een plaat met daarop een bruine substantie is in de omstandigheden van dit geval, in het bijzonder de zeer kortdurende aanwezigheid van de verdachte in de woning, niet voldoende om te kunnen spreken van het opzettelijk aanwezig hebben van drugs.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29,59 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.