ECLI:NL:RBROT:2018:10763

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
10-125661-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van het aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne in vereniging met veroordeling tot gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 27 juni 2018 te Rotterdam samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte slechts een kleinere hoeveelheid heroïne had, namelijk bijna 12 kilogram. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van betrokkenheid, wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woning, gezien de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het bewezen feit, medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, strafbaar is. De rechtbank heeft de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 500,00 aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-125661-18
Datum uitspraak: 12 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. D.C.E. Timmermans, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het aanwezig hebben van 29,59 kilogram heroïne wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe is aangevoerd dat de drugs die zich in de meterkast bevonden ook meetellen, omdat in het slot van de deur van die kast een sleutel zit, zoals is te zien op pagina 30 van het dossier.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte iedere betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit ontkent en hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De verdachte huurde hier een kamer en geeft als verklaring voor het aantreffen van zijn DNA op de latex handschoen dat hij deze heeft aangehad om een lek in de badkamervloer te onderzoeken. Er is geen relatie tussen de handschoen en verdovende middelen; daar is geen onderzoek naar gedaan. Er kan bovendien niet worden geconcludeerd dat de verdachte beschikkingsmacht zou hebben gehad op basis van alleen zijn kortdurende aanwezigheid in de woning, waar hij niet de enige huurder was.
Subsidiair is aangevoerd dat de tenlastegelegde hoeveelheid niet kan worden bewezen.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten
De rechtbank gaat op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde op de zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De politie belde op 27 juni 2018 aan bij de woning aan de [adres delict] te Rotterdam naar aanleiding van een melding van een buurtbewoner over geluidsoverlast. De politie wordt de woning binnen gelaten door de verdachte en ziet dat twee andere personen, de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , in de woonkamer aanwezig zijn. Meteen bij binnenkomst in de woonkamer ziet de politie een drukpers links naast de deur, een metalen plaat met daarin een bruine substantie en daarnaast twee zakken met een bruine substantie. De politie merkt hierbij op dat deze goederen vrij in het zicht stonden. Hierop worden alle drie de verdachten aangehouden.
De aangetroffen goederen, die volgens de politie vermoedelijk verdovende middelen betreffen/bevatten, zijn gewogen en bemonsterd. De monsters zijn door het NFI onderzocht, met als conclusie dat het steeds om heroïne gaat.
Tijdens de doorzoeking van de woning worden in de keuken ook drie paar latex handschoenen aangetroffen met aan de buitenkant, volgens de politie, vermoedelijk verdovende middelen. De binnenkanten van de handschoenen zijn bemonsterd en door het NFI op DNA getest. Uit dit DNA-onderzoek kan geconcludeerd worden dat op één van de handschoenen DNA-materiaal is aangetroffen van de verdachte en op twee handschoenen van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] .
Opzettelijk aanwezig hebben
Gelet op de omstandigheid dat er in de woning op diverse plaatsen drugs en daaraan te relateren productiemiddelen in het zicht lagen, in combinatie met de aangetroffen latex handschoenen, waarop DNA van zowel de verdachte als de medeverdachte [naam medeverdachte 1] is aangetroffen en waarvoor de verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven, terwijl deze bovendien zijn aangetroffen op zeer korte afstand van een bakplaat, die vol lag met heroïne, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de wetenschap had van de aanwezigheid van in de woning aangetroffen drugs en dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden. Hierbij is in aanmerking genomen dat - gelet op de door de politie aangetroffen en beschreven situatie in de woning - voldoende aannemelijk is dat de latex handschoenen duiden op gebruik daarvan voor - en dus betrokkenheid bij - het verpakken en/of anderszins hanteren van de verdovende middelen.
De rechtbank gaat niet mee in de verklaring van de verdachte dat hij een kamer huurde in de woning en daar maar af en toe verbleef voor bouwwerkzaamheden in Rotterdam, nu deze verklaring van de verdachte onvoldoende specifiek en evenmin verifieerbaar is, nu de verdachte onder andere niets heeft verklaard over de persoon van de eigenaar/verhuurder. Ook overigens is in het geheel niet gebleken dat de kamers in de woning aan derden werden verhuurd. Bovendien acht de rechtbank het in dat verband onaannemelijk - vanuit het scenario van de verdachte dat hij niet wist van de aanwezige drugs - dat de verdachte door de eigenaar van de woning in de woning zou worden gelaten om daar te verblijven; de eigenaar zou alsdan immers het (gelet op de feitelijke situatie onvermijdbare) risico lopen dat de verdachte de drugs met een zeer hoge handelswaarde zou ontdekken.
Met de verdediging is de rechtbank het evenwel eens dat de bewezenverklaring geen betrekking dient te hebben op de aanzienlijke hoeveelheid drugs die te zeer buiten het zicht zijn aangetroffen, te weten in de afgesloten meterkast, in de la van de salontafel en onder de zitting van één van de eetkamerstoelen. Wat betreft de meterkast is de aangetroffen situatie onvoldoende specifiek beschreven en vastgelegd om op basis daarvan en van de foto in het dossier van de deur van die kast te kunnen concluderen dat de verdachte (ook) wetenschap moet hebben gehad van de zich daarin bevindende drugs. De door de officier van justitie aangewezen foto is onvoldoende duidelijk om vast te kunnen stellen of er een sleutel in de deur zat, laat staan of sprake was van een sleutel die daar(in) al aanwezig was voordat de politie was gearriveerd en de deur aldus door de verdachte eenvoudig kon worden geopend. De rechtbank gaat hier dan ook niet van uit.
De tenlastegelegde hoeveelheid kan dan ook niet (geheel) bewezen worden geacht, doch wel dat de verdachte een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat "een hoeveelheid" bewezen wordt geacht.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid heroïne. De rechtbank gaat - anders dan de officier van justitie - uit van een kleinere hoeveelheid heroïne, namelijk bijna 12 kilogram.
Wanneer deze grote hoeveelheid heroïne niet door de politie zou zijn onderschept, zou deze op de markt zijn gebracht, met alle schadelijke gevolgen van dien. Harddrugs vormen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevorderen verschillende vormen van criminaliteit, die te maken hebben met de handel en het gebruik van verdovende middelen.
Het voorhanden hebben hiervan is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Daarom wordt hier streng tegen opgetreden door middel van het opleggen van gevangenisstraffen die qua duur als doel een afdoende afschrikwekkend en normbevestigend effect hebben.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
9 augustus 2018, waaruit niet blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De duur van de opgelegde gevangenisstraf is korter dan door de officier van justitie geëist, gelet op het feit dat de rechtbank bij de bewezenverklaring uit gaat van een geringere hoeveelheid drugs.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voorwerp, te weten een geldbedrag van € 500,00, terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich eveneens op het standpunt dat het in beslag genomen geldbedrag dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
-
gelast de teruggaveaan verdachte van het geldbedrag van € 500,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Brand, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 29,59 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.