ECLI:NL:RBROT:2018:1075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
14 februari 2018
Zaaknummer
10/960282-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot MDMA

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan de IJssel. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een CoVa-training en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waarbij de verdachte ontkende betrokken te zijn geweest bij het delict. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een postpakket met daarin 514,6 gram MDMA, verstopt in een verpakking kattenvoer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans had aanvaard dat in het postpakket verdovende middelen waren verborgen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de impact van de verspreiding van MDMA op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960282-17
Datum uitspraak: 8 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan de IJssel,
raadsvrouw mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. Chr. Nij Bijvank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, een meldplicht, dat de verdachte wordt verplicht deel te nemen aan een cognitieve vaardigheidstraining (hierna: CoVa-training) en om een betaalde baan of andere door de reclassering goedgekeurde vorm van dagbesteding te behouden en/of te verkrijgen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, in verband met het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte heeft alle betrokkenheid bij het ten laste gelegde feit ontkend. De verdachte heeft de medeverdachte met zijn scooter naar het servicepunt van de DHL gebracht. De plastic tas waarin het kattenvoer zat, was van de medeverdachte. De verdachte had geen kennis van de inhoud. Ook wanneer de verdachte in de tas had gekeken, had het pak kattenvoer geen argwaan behoeven op te wekken. Het is voor de verdachte gissen waarom de medeverdachte het telefoonnummer van de verdachte heeft genoteerd op het postpakket. De verdachte heeft niet met de medeverdachte gesproken over het postpakket en de verdachte was ook niet aanwezig bij het aanbieden van het postpakket. De verdachte was niet op de hoogte van de bedoeling van de medeverdachte. De verdachte heeft dan ook geen opzet gehad op het buiten het grondgebied brengen van de verdovende middelen, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Daarnaast kan het ten laste gelegde medeplegen evenmin wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, nu de verdachte geen intellectuele en of materiële bijdrage aan het delict heeft geleverd die van voldoende gewicht is.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft verklaard dat hij op 7 september 2017 samen met de medeverdachte op zijn scooter naar het winkelcentrum Overvecht te Utrecht is gereden, dat hij in zijn buddyseat een plastic tas vervoerde en dat hij deze plastic tas bij aankomst bij het winkelcentrum aan de medeverdachte heeft gegeven. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij samen met de medeverdachte later weer is vertrokken uit het winkelcentrum. De verdachte heeft verdere betrokkenheid bij het ten laste feit ontkend en ter terechtzitting een alternatief scenario naar voren gebracht.
De rechtbank is echter van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank wijst in dit verband op de volgende feiten en omstandigheden. Bij het aanbieden van het postpakket heeft de medeverdachte het telefoonnummer van de verdachte als zijnde het telefoonnummer van de ontvanger genoteerd op het pakket. De medeverdachte heeft dit gedaan, nadat hij zou hebben gebeld met ‘zijn baas’, zo volgt uit de verklaring van getuige [naam getuige] . De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat het genoteerde telefoonnummer, zijn telefoonnummer is en dat hij op dat moment is gebeld door de medeverdachte. Kort nadat de verdachten het winkelcentrum verlaten worden zij gezien door een wijkagent. De wijkagent agent heeft in het proces-verbaal van bevindingen van 17 september 2017 vermeld, dat zij heeft gezien dat de medeverdachte de verdachte een stapel briefgeld heeft overhandigd en dat de verdachte dit geld in zijn jas stopte. In dit proces-verbaal heeft zij verder vermeld dat zij heeft gezien dat de verdachte een papiertje met tekst daarop geschreven of gedrukt, op het zadel van de scooter legde.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat de verdachte zich in het winkelcentrum bevond om bij een andere winkel een trainingspak te passen en (zo mogelijk) aan te schaffen, is gelet op de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden. De rechtbank merkt hierbij op dat de verdachte dit scenario eerst op de terechtzitting aan de orde heeft gesteld, zodat het op dat moment ook niet meer kon worden gecontroleerd. Bovendien biedt het scenario geen verklaring voor het handelen van de medeverdachte die bij het aanbieden van het postpakket ‘zijn baas’ belt, en vervolgens het telefoonnummer van de verdachte op het postpakket noteert. Voorts merkt de rechtbank nog op dat het scenario zoals dat door de verdachte is geschetst, gelet op het zeer beperkte tijdsverloop van ongeveer 12 minuten tussen de aankomst van de verdachten bij het winkelcentrum en het vertrek van beide verdachten van het winkelcentrum, niet past.
Uit voorgaande feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte betrokken is bij het ten laste gelegde feit. Uit zijn handelen volgt naar het oordeel van de rechtbank ook dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Immers zijn de verdachten tezamen op de scooter van de verdachte naar het winkelcentrum gereden, is het de verdachte die de plastic tas uit de buddyseat pakt en aan de medeverdachte overhandigt, gaan zij tezamen het winkelcentrum in, biedt de medeverdachte het postpakket aan en noteert daarop het telefoonnummer van de verdachte - het nummer waarop hij zojuist ‘zijn baas’ heeft gebeld - en vertrekken zij daarna ook samen op de scooter van de verdachte. Tot slot wordt gezien dat de medeverdachte een geldbedrag overhandigt aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze handelingen naar de uiterlijke verschijningsvorm, in onderlinge samenhang bezien, maken dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in het postpakket verdovende middelen waren verborgen. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid MDMA en van medeplegen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 7 september 2017 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een postpakket met daarin 514,6 gram MDMA, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
-de drugs verstopt in een verpakking kattenvoer, en
-het pakket ten vervoer naar een ontvanger in Australië aangeboden bij een servicepoint van DHL;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, eerste lid, van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een of meer anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van een hoeveelheid MDMA. De verdachte heeft een medeverdachte een postpakket gegeven ter verzending naar een adres in Australië. De medeverdachte heeft het postpakket daarop ter verzending aangeboden bij het DHL-servicepunt. In dit postpakket zat een pak kattenvoer, waarin een hoeveelheid MDMA, te weten 514,6 gram, was verpakt.
Dit is een ernstig feit. MDMA is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in MDMA gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Handelingen die tot doel hebben die stof op de markt te brengen dienen streng te worden bestraft. Het is ernstig dat verdachte zich geen rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van zijn handelen. Daarbij komt nog dat Nederland internationaal bekend staat als productieland van verdovende middelen en door onderhavig strafbaar feit te plegen, heeft verdachte aan de op dit vlak slechte internationale reputatie van Nederland bijgedragen. Ook rekent de rechtbank de verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van een ander, door deze persoon in te zetten om de verzending naar Australië te realiseren door het pakket af te geven en zijn gegevens te verstrekken zodat het risico om gepakt te worden bij deze persoon lag, met (waarschijnlijk) als doel om verdachtes eigen aandeel in het bewezenverklaarde feit te verdoezelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 29 november 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht, een gedragsinterventie bestaande uit verplichte deelname aan een CoVa-training en andere voorwaarden het gedrag betreffende, inhoudende dat de verdachte een betaalde baan of een andere door de reclassering goedgekeurde vorm van dagbesteding dient te behouden en/of te verkrijgen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Hoewel de verdachte heeft aangegeven niet gemotiveerd te zijn voor begeleiding en hulpverlening (op praktisch gebied), acht de reclassering ondersteuning en begeleiding aangewezen. De verdachte heeft geen dagbesteding, geen inkomen en lijkt de nodige vaardigheden te ontberen om een stabiel sociaal maatschappelijk bestaan op te bouwen. Het ontbreekt verdachte aan structuur in zijn leven, waardoor de kans dat hij opnieuw in de problemen met justitie komt niet uit te sluiten is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft bepleit een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat daarvoor gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de initiërende rol van de verdachte daarin, zoals hiervoor is overwogen, geen aanleiding bestaat.
De rechtbank is in navolging van de vordering van de officier van justitie en het advies van de reclassering van oordeel dat de verdachte gelet op zijn persoonlijke omstandigheden gebaat is bij begeleiding en ondersteuning door de reclassering.
De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslaggenomen wapens en drugs, zoals opgenomen onder de punten 1. tot en met 8. op de beslaglijst, te onttrekken aan het verkeer.
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslaggenomen telefoon, opgenomen onder punt 9. op de beslaglijst, verbeurd te verklaren, nu deze telefoon is gebruikt bij het bewezenverklaarde strafbare feit.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen wapens en drugs. Ten aanzien van de in beslaggenomen telefoon van de verdachte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden geretourneerd aan de rechthebbende, te weten de verdachte. De telefoon is weliswaar door de verdachte in onderhavige strafzaak gebruikt, maar de verdachte heeft een andere lezing over het gebruik daarvan.
8.3.
Beoordeling
De volgende in beslag genomen goederen zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang:
1. STK Wapen
HE011.03.0l.00l alarm pistool zwart [serie/modelnummer]
2. 1.00 STK Munitie
HEO11.03 .01.002 munitie patroonhouder
3. 1.00 STK Wapen
HEO11. 03.01.003 goudkleurige boksbeugel doodshoofd
4. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 .01.004 koper kleurige boksbeugel
5. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 . 01. 005 ploertendoder zwart zilver onderk
6. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 .01.006 ploertendoder zwart soft grip
7. 1.00 STK Wapen
HEO11.03.01.007 patroonhouder alarmpistool
8. 1.00 STK Drugs
HEO11.03.02.00l 420441 hasj in AH tas
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon, genoemd onder punt 9. op de beslaglijst, zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde degene bij wie dit goed in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een CoVa-training;
3. de veroordeelde zal worden verplicht om een betaalde baan of andere door de reclassering goedgekeurde vorm van dagbesteding te behouden en/of te verkrijgen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Wapen
HE011.03.0l.00l alarm pistool zwart [serie/modelnummer]
2. 1.00 STK Munitie
HEO11.03 .01.002 munitie patroonhouder
3. 1.00 STK Wapen
HEO11. 03.01.003 goudkleurige boksbeugel doodshoofd
4. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 .01.004 koper kleurige boksbeugel
5. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 . 01. 005 ploertendoder zwart zilver onderk
6. 1.00 STK Wapen
HEO11.03 .01.006 ploertendoder zwart soft grip
7. 1.00 STK Wapen
HEO11.03.01.007 patroonhouder alarmpistool
8. 1.00 STK Drugs
HEO11.03.02.00l 420441 hasj in AH tas
- gelast de teruggave aan verdachte van:
9. 1.00 STK Telefoontoestel
HEO11.05.0l.003 1 Apple iphone 7 plus
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Feraaune, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op of omstreeks 7 september 2017 te Utrecht, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd en/of heeft verstrekt, een postpakket met daarin 514,6 gram MDMA, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
-de drugs verstopt in een verpakking kattenvoer, en/of
-het pakket ten vervoer naar een ontvanger in Australië aangeboden bij een servicepoint van DHL
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet