3.1[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde 1] te ontbinden en:
[gedaagde 1] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen 5 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een door [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 1.500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) daarmee in gebreke mocht(en) blijven;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van € 58.897,58 aan huurachterstand berekend tot en met de maand mei 2018, vermeerderd met de contractuele boeterente;
[gedaagde 1] c.s hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van de reeds vervallen en nog te vervallen huurpenningen vanaf juni 2018 tot aan de dag waarop de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de contractuele boeterente over iedere niet tijdig betaalde huurtermijn;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 8.476,79 per maand of gedeelte van een maand vanaf de dag dat de huurovereenkomst zal zijn geëindigd tot aan de dag waarop het gehuurde voor minimaal dezelfde huurprijs aan een derde zal zijn verhuurd, althans - subsidiair - tot aan de dag van ontruiming te vermeerderen met de wettelijke vanaf telkens vanaf de eerste dag van de maand waarop de schadevergoeding betrekking heeft;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 25.430,37 (schadevergoeding, gelijk aan drie maanden huur, onder voorbehoud van de rechten van [eiseres] op het meerderen), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van ontbinding tot aan die der algehele voldoening;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.