Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
beschikking
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam grootmoeder] , de grootmoeder moederszijde, hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te Hellevoetsluis,
[naam stiefgrootvader] , de stiefgrootvader moederszijde, hierna te noemen de pleegvader, wonende te Hellevoetsluis.
Het procesverloop
- de pleegouders, bijgestaan door mr. C.E. van der Starre,
De feitenHet ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
De Raad heeft een ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] binnen het netwerk verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De contacten binnen het netwerk verlopen op dit moment positief, maar deze situatie is nog pril. De moeder heeft een ambivalente houding ten aanzien van de plaatsing van de kinderen bij de pleegouders. [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen reeds lange tijd bij de pleegouders in het vrijwillige kader. Het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder dat namens de pleegouders is ingediend, is naar het oordeel van de Raad terecht. De Raad wil echter eerst bezien of er, binnen het kader van een ondertoezichtstelling, mogelijkheden zijn voor een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De moeder wil hieraan meewerken. Bij de moeder bestaat de verwachting dat zij op termijn, met passende ondersteuning, weer voor de kinderen kan zorgen. De Raad heeft geen onderzoek verricht naar een gezagsbeëindigende maatregel en de vraag wie met de voogdij over de kinderen zou moeten worden belast. De pleegouders zijn in staat om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De kinderen verkeren in onzekerheid en het perspectief van de kinderen dient daarom op korte termijn duidelijk te worden. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen acht de Raad noodzakelijk om de situatie te monitoren en om de nodige ondersteuning te kunnen bieden.
De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en medegedeeld dat de plek bij de pleegouders het meest passend is voor de kinderen. De moeder is ambivalent in haar gedrag. Recent zijn de bezoeken tussen de moeder en de kinderen opgestart. Er zal binnenkort een evaluatie van de bezoekmomenten plaatsvinden. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer, als neutrale derde, is noodzakelijk om toezicht te houden. De mogelijkheid van een gezagsbeëindigende maatregel is niet met de jeugdbeschermer besproken. Er is een reële kans dat het die kant op gaat.
Namens de pleegouders is primair verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen, omdat de pleegouders van oordeel zijn dat een gezagsbeëindigende maatregel voor de moeder, in combinatie met het belasten van de pleegouders met de voogdij, de belangen van de kinderen het meeste dient. De pleegouders hebben de Raad verzocht tot het doen van een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder. De Raad is hiertoe niet overgegaan. Subsidiair is verzocht om, indien het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt toegewezen, ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] binnen het netwerk te verlenen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De beslissing
Den Haag.