In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2018, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Knecht, erkenning van een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van haar perceel en ten laste van het perceel van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E. Tip. De partijen zijn buren in Vlaardingen en de geschilpunten betroffen het gebruik van een overdekte steeg die op het perceel van gedaagde ligt. Eiseres stelde dat er een erfdienstbaarheid was gevestigd in 1898, terwijl gedaagde dit betwistte en aanvoerde dat het recht door non-usus was vervallen.
De rechtbank beoordeelde of er sprake was van een gevestigde erfdienstbaarheid. Uit het kadasteronderzoek bleek dat er in 1898 een erfdienstbaarheid van weg was gevestigd ten gunste van het perceel van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen in de akte duiden op een erfdienstbaarheid en niet op een persoonlijk recht. Gedaagde kon niet aantonen dat de erfdienstbaarheid door non-usus was vervallen, aangezien de bewijsvoering niet voldoende was om deze stelling te onderbouwen.
De rechtbank verklaarde voor recht dat er sprake was van een in 1898 gevestigde erfdienstbaarheid en veroordeelde gedaagde om de steeg vrij toegankelijk te maken voor eiseres, op straffe van een dwangsom. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.296,11 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.