ECLI:NL:RBROT:2018:10407

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
C/10/543753 / HA ZA 18-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid van overpad tussen buren in Vlaardingen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2018, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Knecht, erkenning van een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van haar perceel en ten laste van het perceel van gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E. Tip. De partijen zijn buren in Vlaardingen en de geschilpunten betroffen het gebruik van een overdekte steeg die op het perceel van gedaagde ligt. Eiseres stelde dat er een erfdienstbaarheid was gevestigd in 1898, terwijl gedaagde dit betwistte en aanvoerde dat het recht door non-usus was vervallen.

De rechtbank beoordeelde of er sprake was van een gevestigde erfdienstbaarheid. Uit het kadasteronderzoek bleek dat er in 1898 een erfdienstbaarheid van weg was gevestigd ten gunste van het perceel van eiseres. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen in de akte duiden op een erfdienstbaarheid en niet op een persoonlijk recht. Gedaagde kon niet aantonen dat de erfdienstbaarheid door non-usus was vervallen, aangezien de bewijsvoering niet voldoende was om deze stelling te onderbouwen.

De rechtbank verklaarde voor recht dat er sprake was van een in 1898 gevestigde erfdienstbaarheid en veroordeelde gedaagde om de steeg vrij toegankelijk te maken voor eiseres, op straffe van een dwangsom. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.296,11 werden begroot. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543753 / HA ZA 18-94
Vonnis van 19 december 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Vlaardingen,
eiseres,
advocaat mr. D. Knecht te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. G.E. Tip te Roermond.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. december 2018 met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de brief van 4 april 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 juni 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is door erfpacht gerechtigd tot het perceel met woning aan de [adres 1] (kadastraal bekend als Vlaardingen [kadastraal nummer 1] ). [gedaagde] is door erfpacht gerechtigd tot het perceel met woning aan de [adres 2] (kadastraal bekend als Vlaardingen [kadastraal nummer 2] ). Partijen zijn buren van elkaar. Tussen beide woningen is een overdekte steeg, die op het perceel van [gedaagde] ligt.
2.2.
[gedaagde] wil niet dat [eiseres] de steeg gebruikt.
2.3.
Het kadaster heeft een onderzoek in de registers verricht over de periode 1898 tot en met 2017. In dat onderzoek staat het volgende vermeld:
Akte ingeschreven te Rotterdam op 22 juni 1898 in deel [deel] nr. [nummer] (verleden op 17 juni 1898 voor notaris A. Knottenbeld, ter standplaats Vlaardingen):
“Dat de westelijke strook grond van het verkochte en de oostelijke strook grond van het aan de verkoper verblijvende gedeelte van gemeld perceel nummer [perceelnummer] elk ter breedte van vier en veertig…. En beide aan de noordelijke grens elf ellen zuidwaarts zal dienen tot uitgang van het verkochte en onverkochte gedeelte van het gemelde kadastrale perceel”

3.Het geschil

3.1.
Sinderen vordert – kort samengevat - :
Primair
a. Voor recht te verklaren dat er sprake is van een in 1898 gevestigde erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagde] om gebruik te kunnen maken van de steeg tussen de twee percelen
Subsidiair
Een verklaring voor recht dat [eiseres] door verjaring rechthebbende is tot een erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel van [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagde] om gebruik te kunnen maken van de steeg tussen de twee percelen
Veroordeling van [gedaagde] om mee te werken dat de erfdienstbaarheid wordt ingeschreven bij het kadaster
Meer subsidiair
Een verklaring voor recht dat er sprake is van een buurweg ten gunste van het perceel van [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagde]
Veroordeling van [gedaagde] om mee te werken dat de buurweg wordt ingeschreven bij het kadaster
Meest subsidiair
a. De steeg aan te wijzen als noodweg, ten dienste van het perceel van [eiseres] en ten laste van het perceel van [gedaagde]
Primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair
[gedaagde] te veroordelen om binnen twee maanden de steeg vrij toegankelijk te maken op straffe van een dwangsom met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] de overdekte steeg van [gedaagde] mag gebruiken als doorgang. Allereerst zal beoordeeld worden of er sprake is van een gevestigde erfdienstbaarheid. [gedaagde] betwist dat er een erfdienstbaarheid is gevestigd.
4.2.
Uit voornoemd rapport van het kadaster en de daaraan aangehechte akte welke is ingeschreven in de openbare registers op 22 juni 1898 volgt dat destijds een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd ten laste van het huidige perceel van [gedaagde] en ten behoeve van het huidige perceel van [eiseres] .
Notariële akten tot vestiging van een beperkt recht op een registergoed dienen naar vaste rechtspraak aan de hand van de partijbedoeling worden uitgelegd die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen. In de akte staat een recht van overpad beschreven die gekoppeld is aan de percelen. Ten tijde van de inschrijving van de akte is het perceel gesplitst in twee percelen en hebben partijen blijkens de bewoordingen afgesproken dat er een deel van de onverkochte grond als uitgang zou blijven dienen. Nu dit gekoppeld is aan de gesplitste percelen leidt de rechtbank daaruit af dat er sprake is van een erfdienstbaarheid en geen persoonlijk recht.
Dat de desbetreffende erfdienstbaarheid in latere leveringsaktes niet (meer) met zoveel woorden is genoemd, betekent niet zonder meer dat de erfdienstbaarheid is geëindigd. Een erfdienstbaarheid eindigt immers slechts op de wijze zoals bepaald naar oud of nieuw recht.
4.3.
[gedaagde] stelt vervolgens dat het recht van erfdienstbaarheid door non usus teniet is gegaan. De erfdienstbaarheid zou, op grond van artikel 94 Overgangswet teniet zijn gegaan indien er 30 jaar voor 1 januari 1993 geen gebruik van de erfdienstbaarheid zou zijn gemaakt. Hij heeft die stelling verder niet onderbouwd. Hij heeft enkel verklaringen overgelegd van bewoners van de beide woningen in de periode 1999 tot en met 2016 waarin wordt aangegeven dat er van de steeg niet of nauwelijks gebruik werd gemaakt. Dat zegt echter niets over de periode voor 1 januari 2003.
[eiseres] heeft daartegenover een verklaring overgelegd van een voormalig bewoonster van haar woning, mevrouw [naam] . Mevrouw [naam] verklaart dat ze de steeg in de periode 1940-1946 gebruikte. Daarmee is in elk geval de stelling van [gedaagde] dat de steeg na de inschrijving in 1898 niet meer werd gebruikt door voormalige bewoners van de woning van [eiseres] niet komen vast te staan.
[gedaagde] heeft dan ook onvoldoende gesteld om tot bewijslevering te worden toegelaten dat de gevestigde erfdienstbaarheid door non usus teniet is gegaan. De primaire vordering van [eiseres] zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,31
- overige explootkosten 3,80
- griffierecht 291,00
- salaris advocaat
904,00452,00(2 punten× tarief € 452,00)
Totaal € 1.296,11

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat er sprake is van een in 1898 gevestigde erfdienstbaarheid ten gunste van het perceel dat kadastraal bekend is als VLAARDINGEN [kadastraal nummer 1] en ten laste van het perceel dat kadastraal bekend is als VLAARDINGEN [kadastraal nummer 2] , om te komen en te gaan vanaf het perceel van [eiseres] ( [adres 1] ) naar de openbare weg, meer specifiek over de steeg en via de deur die toegang geeft tot de steeg) welke steeg parallel loopt aan de erfgrens tussen de percelen van partijen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van dit vonnis ervoor te zorgen dat de steeg vrij toegankelijk is en dat [eiseres] de steeg vrij en probleemloos kan gebruiken, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of dagdeel dat in strijd hiermee wordt gehandeld, met een maximum van € 50.000,-,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde [eiseres] tot op heden begroot op € 1.296,11 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Boer en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018. [1]

Voetnoten

1.1629/2872