ECLI:NL:RBROT:2018:10398

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
10/960303-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van 171 kilogram cocaïne

Op 27 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 171 kilogram cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 november 2017, in zijn bedrijf, opzettelijk deze grote hoeveelheid cocaïne aanwezig had. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een straf op van drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door de omstandigheden waaronder de cocaïne werd aangetroffen, op de hoogte moest zijn van de drugsoverdracht die plaatsvond in zijn bedrijf. De verdachte had geen geloofwaardige verklaring gegeven die zijn onschuld kon aantonen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen cocaïne onttrokken aan het verkeer, gezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met de wet. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960303-17
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [gebortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Doorn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest;
  • onttrekking aan het verkeer van de onder de verdachte inbeslaggenomen cocaïne als genoemd op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft - kort zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte geen wetenschap, dus geen opzet en/of feitelijke heerschappij heeft gehad met betrekking tot de in zijn loods door de politie aangetroffen hoeveelheid cocaïne.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank zal allereerst aangeven van welke feiten zij uitgaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in het dossier. Daarna zal zij aangeven wat dat betekent voor verdachte [naam verdachte] . Daarbij zal de rechtbank ook bijkomende feiten en omstandigheden betrekken en, daar waar dat gebeurt, zal de rechtbank aangeven waarom zij dat doet.
Verdachte was op 10 november 2017 aanvankelijk als enige persoon aanwezig in zijn bedrijf. Eerder die ochtend had verdachte [naam medeverdachte] een witte bestelbus opgehaald bij zijn collega’s, en had hij gereden op plaatsen op het ECT-terrein die niets te maken hebben met zijn werk of bezigheden waarover hij heeft verklaard. Verdachte [naam medeverdachte] heeft onder meer, zo blijkt uit de beschrijving van de beelden van het ECT-terrein, enige tijd stilgestaan tussen containers op een plaats buiten het zicht van de camera’s. Van die plaats had verdachte [naam medeverdachte] een foto in zijn telefoon. Een foto die een dag eerder was gemaakt. Nadat verdachte [naam medeverdachte] het ECT-terrein had verlaten, is hij naar het bedrijf van verdachte gereden. Toen verdachte [naam medeverdachte] daar aankwam, nagenoeg gelijktijdig met een taxi die werd bestuurd door de derde verdachte, werd door verdachte [naam verdachte] de toegangspoort tot het terrein van zijn bedrijf geopend. Aansluitend werden beide auto’s via een roldeur binnen gelaten door verdachte [naam verdachte] . Verdachte [naam verdachte] heeft hierover verklaard dat zijn loods die dag zou worden gebruikt om goederen over te laden. Verdachte [naam verdachte] heeft verklaard dat aan hem dat was gevraagd door een man genaamd “ [naam] ”. In het verdere onderzoek is deze persoon niet (verder) bekend geworden. Enkele minuten later verliet verdachte [naam medeverdachte] het pand en werd hij als bestuurder van de witte bestelbus aangehouden op het terrein van het bedrijf van verdachte [naam verdachte] . Nagenoeg gelijktijdig is door de politie in het bedrijf van verdachte [naam verdachte] betreden en is daarbij (netto) 171 kilogram cocaïne aangetroffen. Dat het gaat om cocaïne is gebaseerd op het onderzoek van de monsters die zijn genomen: alle monsters bevatten cocaïne. In een kantoorruimte van het pand van verdachte [naam verdachte] zijn verdachte [naam verdachte] en de derde verdachte aangehouden. Deze aanhouding vond plaats ruim 10 minuten nadat de taxi het pand van verdachte [naam verdachte] was binnengereden. De partij cocaïne werd aangetroffen op de vloer van het bedrijf. Dit is de situatie die is aangetroffen door de politie. Onder de hierboven beschreven omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte [naam medeverdachte] de persoon is die de aangetroffen hoeveelheid cocaïne heeft vervoerd, in elk geval van het ECT-terrein naar het bedrijf van verdachte [naam verdachte] en aldaar heeft afgeleverd. Van verdachte [naam verdachte] staat vast dat hij beide auto’s op zijn terrein en in zijn bedrijf heeft gelaten. Hij heeft beide chauffeurs met hun respectievelijke auto’s binnengelaten in zijn pand. De nagenoeg gelijktijdige aankomst van een taxi zonder passagier(s) en een bestelbus wekten klaarblijkelijk geen verbazing bij verdachte [naam verdachte] . De rechtbank leidt daar bovendien uit af dat verdachte - op zijn minst- wist dat beide auto’s naar zijn bedrijf kwamen op dat moment. Van enige telefonische afstemming kort voordien is niet gebleken, zodat klaarblijkelijk voor verdachte [naam verdachte] duidelijk was dat beide anderen kwamen ten behoeve van het overladen.
De waarde van een dergelijke partij van 171 kilogram cocaïne bedraagt enkele miljoenen euro’s. Verdachte [naam verdachte] moet hebben geweten waar de overdracht in zijn bedrijf betrekking op had. De rechtbank acht het uitgesloten dat een of meer derden, bijvoorbeeld de organisatoren van/overige betrokkenen bij dit drugstransport, alleen al gelet op de waarde van de drugs en de kans op aanzienlijke bestraffing bij ontdekking/betrapping van de overdracht, het risico hebben willen nemen. Een risico, dat er bijvoorbeeld uit had kunnen bestaan dat een (in die visie: niet betrokken) verdachte [naam verdachte] aan een (of meer) andere medeverdachte(n) de toegang tot zijn bedrijf zou ontzeggen, de politie zou waarschuwen of ter plaatse zou blijven bij de overdracht en aldus ooggetuige zou zijn van de overdracht van deze grote partij cocaïne. Conclusie is dat verdachte [naam verdachte] de partij drugs in zijn bedrijfspand heeft gelaten. Verdachte [naam verdachte] heeft aldus anderen de mogelijkheid geboden om op een veilige plaats deze partij drugs over te dragen en heeft andere betrokkenen bij die overdracht in zijn bedrijf gelaten. Ten tijde van het binnentreden van de politie lag de partij cocaïne onbewaakt op de vloer van het bedrijf, was de toegangsdeur afgesloten, en bevonden alleen verdachte [naam verdachte] en de derde verdachte zich in het pand. Onder die omstandigheden heeft verdachte [naam verdachte] deze partij cocaïne opzettelijk aanwezig gehad, zoals bedoeld in artikel 2 aanhef en onder C. van de Opiumwet.
De rechtbank acht dus op grond van die bewijsmiddelen en overige feiten en omstandigheden wettig bewezen dat hij dat feit heeft gepleegd. De overtuiging van de rechtbank dat dit oordeel juist is, wordt verder versterkt door de omstandigheid dat verdachte ten aanzien van bovenstaande feiten en omstandigheden geen toetsbare en geloofwaardige verklaring heeft willen geven die redelijkerwijs tot het oordeel kan leiden dat verdachte dit feit niet heeft gepleegd.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is het opzettelijk aanwezig hebben van 171 kilogram cocaïne.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 november 2017 te [plaats delict] , gemeente [naam gemeente] opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 171 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 171 kilogram cocaïne in zijn bedrijf.
Cocaïne is in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid van gebruikers en vormt een bedreiging voor de samenleving door de daarmee gepaarde gaande criminaliteit en overlast door verslaafden. De aangetroffen hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van deze negatieve effecten en heeft zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin zonder zich te bekommeren om de schadelijke gevolgen daarvan. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.2.2.
Rapportages
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten van Reclassering Nederland over de verdachte, gedateerd op 4 april 2018 en 6 juni 2017.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden en zijn opgelegd, op de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken bij een dergelijk feit en op de rol van verdachte.
Uit de onder 4.1.2 vastgestelde feiten en omstandigheden is niet gebleken dat verdachte eigenaar was van de onderhavige partij cocaïne dan wel dat hij georganiseerd had dat deze partij bij hem zou worden afgeleverd. Zijn rol is niettemin wezenlijk, omdat verdachte door mee te werken aan het verder kunnen verspreiden van cocaïne ervoor zorgt dat de eigenaren c.q. organisatoren met betrekking tot deze grote partij cocaïne buiten zicht van politie en justitie blijven. Tegelijkertijd leidt dit er wel toe dat bij het bepalen van de concrete strafmaat deze rol moet worden onderscheiden van de laatstgenoemde eigenaren/organisatoren. De rechtbank zal deze omstandigheid in strafmatigende zin meewegen en ziet hierin een aanleiding om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen 171 kilo cocaïne te onttrekken aan het verkeer.
8.2.
beoordeling
De in beslag genomen cocaïne zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang.

9.voorlopige hechtenis

Gelet op de hierna vermelde duur van de op te leggen straf, verlengt de rechtbank de eerdere schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte niet opnieuw, zodat de voorlopige hechtenis vanaf het moment van de uitspraak weer zal worden hervat.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: 171 kilogram cocaïne;
bepaalt dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte niet verder wordt verlengd, zodat de verdachte zich na het doen van deze uitspraak weer in voorlopige hechtenis bevindt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. M.V. Scheffers en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 november 2017 te [plaats delict] , gemeente [naam gemeente] , althans
in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(ongeveer) 171 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet