ECLI:NL:RBROT:2018:10375

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
10/166955-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een koevoet leidend tot schedelbreuk

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een koevoet op het hoofd geslagen, wat resulteerde in een schedelbreuk. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden en dat de omstandigheden het niet mogelijk maakten om met kracht te slaan. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte met opzet handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen en legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het geweldsdelict. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak om de verdachte te weerhouden van toekomstige strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/166955-18
Datum uitspraak: 14 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( Polen ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de heer [naam slachtoffer] en een locatieverbod voor de [naam straat] te Rotterdam.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde feit bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet het opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Door de beperkte hoogte en de krappe ruimte van de berging, was het voor de verdachte niet mogelijk om zijn arm volledig te heffen, waardoor het onmogelijk was om met kracht uit te halen met de koevoet. De verdachte kon het slachtoffer dus geen dodelijk letsel toebrengen. Daarnaast heeft de verdachte met de bolle kant van de koevoet tegen het hoofd van het slachtoffer geslagen. Die kant kan minder schade aanrichten dan de scherpe kant van de koevoet.
4.1.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van de poging tot doodslag moet vast staan dat het opzet van de verdachte gericht is op de dood van aangever.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte met de zware kant van een koevoet tegen de slaap van de aangever heeft geslagen. Uit de FARR-letselbeschrijving blijkt dat de aangever hierdoor een schedelbreuk heeft opgelopen. Dit letsel wijst er op dat de verdachte met aanzienlijke kracht moet hebben geslagen. Het verweer van de raadsman dat de afmetingen van de berging verhinderden dat met kracht werd geslagen, wordt daarom verworpen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd, waarin zich onder andere de hersenen bevinden, een zeer kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is. Door de aangever zo hard op het hoofd te slaan met een koevoet heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zou komen te overlijden. Hij heeft dan ook het voorwaardelijke opzet gehad om de aangever van het leven te beroven.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde geweldshandelingen heeft bekend. Op grond daarvan en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit op die wijze begaan dat:
hij
op 21 augustus 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een koevoet op/tegen de slaap van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
impliciet primair,
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn toenmalige buurman, met wie hij al langere tijd in onmin leefde, met kracht met een koevoet tegen zijn slaap geslagen. Hij is daartoe gewapend met de koevoet naar beneden gegaan, naar de berging waar de buurman zich bevond. De verdachte heeft bij het slachtoffer een schedelbreuk en een hoofdwond veroorzaakt.
Dit is een ernstig feit. Het is bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven nog lange tijd de lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Bovendien heeft een delict als het onderhavige, gepleegd in aanwezigheid van andere mensen, een voor de rechtsorde schokkend karakter en het brengt daarnaast gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit is het opleggen van een gevangenisstraf passend. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de straat waarin het slachtoffer woont. De bijzondere voorwaarden dienen ter bescherming van het slachtoffer tegen een ongewilde confrontatie met de verdachte. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij ter zake van het ten laste gelegde feit heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.799,45 aan materiële schade, een vergoeding van € 685,- aan proceskosten en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gederfde inkomsten wegens onvoldoende onderbouwing en tot toewijzing van de overige gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de proceskosten heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 675,-, waarbij het eigen risico conform de brief van DSW zorgverzekeraar wordt vastgesteld op een bedrag van € 375,-. De gevorderde immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden toegewezen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.794,45. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de materiële schade geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gederfde inkomsten wegens onvoldoende onderbouwing en tot toewijzing van de overige gevorderde materiële schade. Volgens de raadsman kan het gevorderde bedrag voor het eigen risico tot een bedrag van € 375,- worden toegewezen. De kosten voor de gemachtigde dienen niet te worden toegewezen, nu er in de factuur van de boekhouder geen verwijzing staat naar de ingediende vordering. Bij eventuele toewijzing van dit bedrag dient het bedrag aan BTW in mindering te worden gebracht. De gevorderde immateriële schade dient volgens de raadsman niet te worden toegewezen dan wel te worden gematigd.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in het deel van de vordering dat betrekking heeft op de gederfde inkomsten groot € 1.680,- niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit niet eenvoudig is vast te stellen en de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 794,45, bestaande uit het eigen risico voor de zorgverzekering ad € 375,-, conform de brief van DSW zorgverzekeraar, de door de gemachtigde bij de benadeelde partij in rekening gebrachte kosten ad € 300,-, kleding ad € 100,-, taxikosten ad € 15,45 en parkeerkosten ad € 4,- Dit deel van de vordering is genoegzaam onderbouwd en zal, ondanks gedeeltelijke betwisting door de verdediging, worden toegewezen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.794,45, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt dan wel tijdens die proeftijd de volgende bijzondere voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de heer [naam slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
2. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de [naam straat] te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 1.794,45(zegge:
zeventienhonderdvierennegentig euro en vijfenveertig eurocent), bestaande uit
€ 794,45 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.794,45(hoofdsom
zegge: zeventienhonderdvierennegentig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.794,45vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
27 (zevenentwintig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. G.A. Bouter-Rijksen en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 21 augustus 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans éénmaal, (met kracht) met een koevoet op/tegen de slaap, althans het hoofd, van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 21 augustus 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer]
heeft mishandeld door meermalen, althans éénmaal, (met kracht) met een koevoet
op/tegen de slaap, althans het hoofd van die [naam slachtoffer] , te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )