ECLI:NL:RBROT:2018:10371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
10/652052-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke gevangenisstraf voor poging zware mishandeling en toewijzing immateriële schadevergoeding

Op 27 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van een ambtenaar. De verdachte heeft op 19 mei 2017 in Rotterdam met een lege fles op het hoofd van haar ex-partner geslagen, wat leidde tot pijn en letsel. Daarnaast heeft zij een agent gebeten tijdens haar aanhouding. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van drie maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaarde de poging tot zware mishandeling en de mishandeling van de agent wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van één jaar. Tevens werd een schadevergoeding van €200 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het moment van de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/652052-17
Datum uitspraak: 27 november 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. L.A.R. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 november 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling;
  • veroordeling van de verdachte tot geldboete van € 1.000, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder
1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard. Het beroep op noodweer zal hieronder worden besproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, op die wijze begaan, dat:
1.
zij op 19 mei 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een glazen fles op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] kapot heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 19 mei 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld, immers heeft zij, verdachte die [naam slachtoffer 2] in een arm gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot zware mishandeling
2.
mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Namens de verdachte is bepleit dat zij ter zake van feit 1 ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op noodweer toekomt. Het verweer is gebaseerd op de stelling dat de verdachte door de aangever eerst met een wandelstok is geslagen en dat zij zich tegen deze vorm van aanranding heeft moeten verdedigen.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen mist dit noodweerverweer feitelijke grondslag. De verklaring van de verdachte vindt geen steun in het dossier. Zo heeft de aangever verklaard dat hij plotseling werd geslagen door de verdachte. Verder wordt de verklaring van de verdachte niet ondersteund door de verklaring van de eveneens in de woning aanwezige getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Beiden hebben verklaard niet te hebben gezien dat de verdachte werd aangevallen door de aangever. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
De raadsman heeft ook met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte uit noodweer heeft gehandeld en dat zij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de agente haar terwijl zij geboeid was, in haar gezicht heeft geslagen, waardoor zij ter verdediging heeft gebeten.
Op grond van de uit de bewijsmiddelen vastgestelde feitelijke toedracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat er op enig moment sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging door de verdachte geboden was. Voor zover de verdachte het slaan in het gezicht als zodanig heeft beschouwd, geldt dat het slaan volgde nadat zij de agente had gebeten.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten in een zodanig psychische toestand verkeerde dat zij moet worden ontslagen van rechtsvervolging.
De rechtbank ziet geen reden de feiten niet volledig aan de verdachte toe te rekenen, omdat niet is gebleken van een stoornis.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in haar eigen woning een aantal keren met een lege fles op het hoofd van haar ex-partner geslagen. Als gevolg daarvan heeft het slachtoffer pijn ondervonden en een wond op zijn hoofd opgelopen.
De verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is niet aan de verdachte te danken geweest dat het slachtoffer, dat geraakt is op zijn hoofd, een kwetsbare plek van het lichaam, geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Nadat de verdachte voor het bovenstaande feit werd aangehouden, heeft zij één van de betrokken agenten, in haar rechterbovenarm gebeten. Ook hierdoor heeft zij ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van de agente en zich niets aan te trekken van de mogelijke (beroepsmatige) gevolgen van haar handelen voor de politieambtenaar.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 november 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater J. van der Meer heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 maart 2018.
Volgens dit rapport heeft de verdachte niet willen meewerken aan het onderzoek, waardoor geen conclusies kunnen worden getrokken over de aan- of afwezigheid van een psychiatrische ziekte. Evenmin kunnen hierdoor uitspraken worden gedaan over het risico op recidive en een behandeladvies gegeven worden.
Ook psycholoog M.A.B. van Vlimmeren, GZ-psycholoog heeft een rapport van 13 maart 2018 over de verdachte opgemaakt gedateerd.
Ook aan dit onderzoek heeft de verdachte haar medewerking geweigerd. Het dossier bevat evenwel enkele aanwijzingen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde niet stabiel was. Zelf heeft zij aangegeven depressief te zijn. De verdachte bleek tijdens de aanhouding erg wisselend en agressief in haar gedrag en zij is kort na haar aanhouding opgenomen in het kader van de wet BOPZ. Deze aanwijzingen zijn echter te summier om een onderbouwde uitspraak te doen over haar exacte toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde, aldus de psycholoog.
Verder heeft Reclassering Nederland, afdeling reclassering, een tweetal rapporten over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 juli 2018 en 23 november 2018.
Volgens de reclassering is een adequaat advies over een strafrechtelijke afdoening niet mogelijk zo lang er geen uitsluitsel is over de relatie tussen het psychisch functioneren en het delictgedrag. De verdachte wordt evenwel niet in staat geacht tot het verrichten van een werkstraf en een financiële sanctie zou ook tot problemen kunnen leiden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bovenstaande rapporten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van de psychiater en psycholoog kan niet worden vastgesteld of er bij de verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen of de verdachte tijdens het begaan van de feiten (deels) ontoerekeningsvatbaar was, zodat zij volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. In dit kader is onder meer van belang dat de verdachte geen eerdere veroordelingen op haar naam heeft, de feiten dateren van ongeveer anderhalf jaar geleden en de verdachte haar leven inmiddels weer wat beter op de rit lijkt te hebben.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich, via haar gemachtigde mevrouw [naam gemachtigde] , in het geding gevoegd [naam benadeelde] , ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 200 aan immateriële schade als gevolg van de mishandeling.
8.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft gelet op het beroep op noodweer primair de afwijzing van vordering van de benadeelde bepleit, subsidiair heeft de raadsman zich ter zake gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Beoordeling
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Gelet op door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, wijst de rechtbank de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding van € 200 (tweehonderd euro) toe.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 mei 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt de oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 200, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair (poging tot zware mishandeling), en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden,
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
1 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte ter zake van feit 2 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 200(
zegge: tweehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
19 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 200(hoofdsom,
zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 200 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
4 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 19 mei 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een glazen fles op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] kapot heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair.
zij op of omstreeks 19 mei 2017, te Rotterdam, een persoon, te weten [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem, met een glazen fles op/tegen het hoofd te slaan, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
zij op of omstreeks 19 mei 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, te weten [naam slachtoffer 2] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld, immers heeft zij, verdachte die [naam slachtoffer 2] in een arm gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.