ECLI:NL:RBROT:2018:10305

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
ROT_18-6278
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor alleenstaande moeder met minderjarige kinderen en jongvolwassene met verstandelijke beperking

Op 13 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder met drie minderjarige kinderen en een jongvolwassene met een verstandelijke beperking, had een voorlopige voorziening aangevraagd omdat zij en haar kinderen op het punt stonden om hun opvang te verliezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster vrijwillig was teruggekeerd naar Nederland uit Groot-Brittannië en dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikte om zelf in huisvesting te voorzien. De voorzieningenrechter schorste het besluit op bezwaar van 10 december 2018 en bepaalde dat verzoekster en haar kinderen opvang moesten krijgen tot twee weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-. De voorzieningenrechter benadrukte dat de kinderen, gezien hun kwetsbare positie, recht hebben op bescherming van hun privéleven en dat het onthouden van opvang ernstige gevolgen kan hebben voor hun psychische en fysieke integriteit. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 18/6278
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 december 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], mede namens haar kinderen
[kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4], verzoekster,
gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, verweerder,
gemachtigden: mr. P.J. Vlcek en I. van Buuren.
Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, en vergezeld van haar dochter [kind 2] . Tevens is een tolk Somalisch verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 13 december 2018 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit op bezwaar van 10 december 2018 en bepaalt dat aan verzoekster en haar kinderen opvang wordt geboden tot twee weken na de uitspraak op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.002,-.

Overwegingen

1. Op grond van de beslissing van de voorzieningenrechter van 13 november 2018 heeft verweerder aan verzoekster en haar kinderen opvang geboden. Die opvang moet verzoekster op grond van het besluit op bezwaar van 10 december 2018 uiterlijk op
14 december 2018 om 10.00 uur verlaten. Daarom heeft verzoekster een voorlopige voorziening gevraagd.
2. Het standpunt van verweerder ter zitting dat aan verzoekster geen opvang behoeft te worden geboden omdat zij uit vrije wil is teruggekeerd uit Groot-Brittannië, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoekster heeft herhaaldelijk verklaard dat zij wegens huiselijk geweld naar Nederland is teruggekeerd. Van tegenstrijdige verklaringen van verzoekster op dit punt, blijkt niet uit het dossier. Verweerder stelt weliswaar dat hij onderzoek heeft ingesteld in Groot-Brittannië, maar ook daarvan blijkt niet uit de stukken. Dat verzoekster, volgens verweerder, geen aangifte van huiselijk geweld heeft gedaan in Groot-Brittannië, betekent niet dat haar verklaringen ongeloofwaardig zijn. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor twijfel aan die verklaringen.
3. Er zijn geen concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoekster een netwerk heeft in Nederland waarbinnen zij en haar kinderen kunnen worden opgevangen. Daarbij is van belang dat verzoekster niet alleen is, maar de zorg heeft over drie minderjarige kinderen en een verstandelijk beperkte jongvolwassen zoon. Zelfs als verzoekster wel een uitgebreid netwerk in Nederland zou hebben moet worden betwijfeld of er daarbinnen redelijkerwijs bereidheid kan worden verwacht een gezin van dergelijke omvang opvang te bieden. Bovendien is bij de tijdelijke opvang in Hoofddorp gebleken dat de bereidheid tot opvang verdwijnt als die opvang negatieve gevolgen heeft voor de uitkering van een gastgezin.
4. Niet is gebleken van concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat verzoekster over voldoende financiële middelen beschikt. Het enkele vermoeden van verweerder dat verzoekster nog wel over geld moet beschikken, is daarvoor onvoldoende. Gelet daarop kan niet zonder meer worden volgehouden dat verzoekster voldoende zelfredzaam is om zelf, per direct, in huisvesting te voorzien. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat er in het kader van de bijstandsaanvraag nog een onderzoek loopt, via het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF), naar de financiële situatie van verzoekster in Groot-Brittannië. Verweerder heeft de uitkomst van dat onderzoek echter niet afgewacht.
5. De voorzieningenrechter gaat er in het licht van het voorgaande van uit dat verzoekster bij het uitblijven van een voorlopige voorziening met haar drie minderjarige kinderen en een 18-jarige zoon met een verstandelijke beperking, op straat komt te staan.
Vanwege hun leeftijd, dan wel handicap zijn de kinderen aan te merken als kwetsbare personen in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Zij hebben in het bijzonder recht op bescherming van hun privéleven. Zoals de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6438) overwoog, heeft het onthouden van opvang ernstige gevolgen voor de psychische en fysieke integriteit en de ontwikkeling van kwetsbare personen. Zij moeten daarom opvang krijgen. Ook als verzoekster zelf geen beroep op artikel 8 van het EVRM zou toekomen brengt, gelet op die uitspraak, een aanspraak van haar kinderen mee dat ook verzoekster dient te worden opgevangen.
Het feit dat in de wetsgeschiedenis bij de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 niet stil is gestaan bij een geval zoals dat van verzoekster, betekent op zichzelf niet dat het bieden van opvang buiten de reikwijdte van die wet valt. De tekst van de Wmo 2015 laat ruimte om in dit geval opvang te bieden zodat daartoe, in het licht van artikel 8 van het EVRM, over moet worden gegaan.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
7. De voorzieningenrechter wijst het beroep op betalingsonmacht wat betreft het voldoen van het griffierecht toe.
Deze uitspraak is op 13 december 2018 in het openbaar gedaan door mr. A.C. Rop, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.