Op 13 december 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een alleenstaande moeder met drie minderjarige kinderen en een jongvolwassene met een verstandelijke beperking, had een voorlopige voorziening aangevraagd omdat zij en haar kinderen op het punt stonden om hun opvang te verliezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekster vrijwillig was teruggekeerd naar Nederland uit Groot-Brittannië en dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikte om zelf in huisvesting te voorzien. De voorzieningenrechter schorste het besluit op bezwaar van 10 december 2018 en bepaalde dat verzoekster en haar kinderen opvang moesten krijgen tot twee weken na de uitspraak op het beroep. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.002,-. De voorzieningenrechter benadrukte dat de kinderen, gezien hun kwetsbare positie, recht hebben op bescherming van hun privéleven en dat het onthouden van opvang ernstige gevolgen kan hebben voor hun psychische en fysieke integriteit. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.