ECLI:NL:RBROT:2018:10300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
C/10/558411 / JE RK 18-2898 en C/10/562380 / JE RK 18-3571
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing en omgangsregeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 5 december 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen en de omgangsregeling met hun ouders. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, omdat uit een rapportage van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) bleek dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders ligt. De ouders verzetten zich tegen dit verzoek en vroegen om de schriftelijke aanwijzing, die de omgang met de kinderen beperkte, te laten vervallen. De rechtbank oordeelde dat de ouders niet in staat zijn om voor alle kinderen te zorgen, gezien hun hulpverleningsgeschiedenis en de rapportage van het KSCD. De rechtbank wees het verzoek van de GI toe en verlengde de machtiging tot uithuisplaatsing tot 21 maart 2019. De verzoeken van de ouders om de GI te vervangen en om de schriftelijke aanwijzing te laten vervallen werden afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de ouders onvoldoende samenwerking met de GI vertonen en dat een vervanging van de GI geen wezenlijke verandering zou brengen in de situatie. De omgangsregeling zoals vastgesteld door de GI werd als passend beoordeeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/558411 / JE RK 18-2898 & C/10/562380 / JE RK 18-3571
datum uitspraak: 5 december 2018
beschikking verlenging uithuisplaatsing, conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing en vervanging gecertificeerde instelling

in de zaken van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
en

[naam ouders] ,

hierna te noemen de ouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2017 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,

[naam minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De rechtbank merkt in de zaak met zaaknummer C/10/558411, waarin de GI verzoeker is, als belanghebbenden aan:

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt in de zaak met zaaknummer C/10/562380, waarin de ouders verzoekers zijn, als belanghebbende aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 2 oktober 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlagen van de GI van 31 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op 1 november 2018;
- het verzoekschrift van de ouders van 14 november 2018, ingekomen bij de griffie op 14 november 2018;
- het verweerschrift van de ouders, ingekomen bij de griffie op 16 november 2018.
Op 21 november 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. R.W. de Gruijl,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven in crisispleeggezinnen.
Bij beschikking van 20 februari 2018 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 21 maart 2019.
Bij beschikking van 10 april 2018 is [voornaam minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 10 april 2019.
Bij beschikking van 2 oktober 2018 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 december 2018. De kinderrechter heeft de behandeling van het overig verzochte aangehouden en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De GI heeft op 6 november 2018 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de omgangsregeling tussen de ouders en [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Hierin is het volgende opgenomen:
“De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond stelt de volgende omgangsregeling vast:
  • De bezoekfrequentie van [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] gaat naar eens per 4 weken.
  • De bezoekduur is anderhalf uur.
  • De bezoeken zijn begeleid door pleegzorg of JBRR.
  • Extra bezoeken rondom feestdagen is op verzoek mogelijk.

Komende bezoekdatums:

  • 31 oktober 2018 van 13.30 uur tot 15.00 uur, begeleiding nog onbekend
  • 28 november 2018 van 13.30 uur tot 15.00 uur, begeleiding mevrouw [naam vertegenwoordigster]
  • 2 januari 2019 van 13.30 uur tot 15.00 uur, begeleiding mevrouw [naam 1]
Locatie Dynamostraat 16 te Rotterdam.
[naam meerderjarig kind 1] en [naam meerderjarig kind 2] zijn welkom bij alle bezoeken.”

De verzoeken

De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer C/10/558411.
In het verweerschrift dat de ouders hebben ingediend naar aanleiding van het verzoek van de GI hebben de ouders verzocht de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door een andere GI, bijvoorbeeld de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.
De ouders hebben tevens verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel vervallen te verklaren en een bezoekregeling vast te stellen waarbij de ouders en [voornaam minderjarige 1] tweemaal per week voor de duur van een half uur per keer omgang hebben en een tweewekelijkse bezoekregeling vast te stellen met alle kinderen tegelijkertijd, dan wel een andere bezoekregeling met [voornaam minderjarige 1] die in ieder geval uitgebreider is dan de huidige bezoekregeling en de bezoekregeling met de andere kinderen van eenmaal per drie weken te handhaven. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer C/10/562380.

Het standpunt van de GI

De GI heeft haar aangehouden verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD) heeft uitgebreid onderzoek verricht. De GI herkent het gezin en de problematiek in de rapportage van het KSCD van 2 oktober 2018. De problematiek, die de GI al sinds 2015 ziet, is hetzelfde gebleven. De ouders hebben vanaf de start van de ondertoezichtstelling aangegeven niet te zullen meewerken aan de hulpverlening en de weerstand tegen de hulpverlening blijft merkbaar. De moeder is sterk polariserend. Zij is daarnaast verbaal zeer sterk, maar waar het haar inzicht en handelen betreft ontstaan er problemen, met ernstige gevolgen. De ouders hebben meerdere laatste kansen van de kinderrechter gekregen. Sinds die tijd hebben zij door middel van sociaal wenselijk gedrag de hulpverlening om de tuin weten te leiden. Er is een patroon zichtbaar waarbij de ouders schuld bekennen en beterschap beloven, maar vervolgens weerstand laten zien en niet transparant zijn ten opzichte van de hulpverlening. Zo is de jeugdbeschermer ongeveer een week voor de zitting onverwacht bij de ouders langsgegaan. Hoewel de jeugdbeschermer zeker weet dat de ouders thuis waren, deden zij niet open. Volgens de GI zijn de ouders niet in staat om voor alle kinderen te zorgen. De kinderen zijn zeer zwaar verwaarloosd. De GI is blij dat het wel mogelijk is gebleken om de oudste kinderen, [naam meerderjarig kind 1] en [naam meerderjarig kind 2] , weer thuis te plaatsen. De GI hoopt dat hun positieve ontwikkeling met de inzet van onder meer een jongerencoach wordt voortgezet.
Met betrekking tot het verzoek van de ouders tot wijziging van de GI is naar voren gebracht dat de GI geen zaken overdraagt aan de William Schrikker Stichting, aangezien beide instellingen samengevoegd zullen worden. De GI acht een wijziging van GI voorts niet nodig, omdat er hulpverlening is ingezet die is afgestemd op de problematiek van de ouders. Bovendien zal naar verwachting het wantrouwen blijven bestaan bij de ouders, waardoor een wijziging in GI geen verandering zal brengen, en zal een overdracht ervoor zorgen dat er informatie verloren gaat.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing heeft de GI aangegeven dat de GI en pleegzorg van mening zijn dat, gelet op de rapportage van het KSCD, een nieuwe omgangsregeling passend is. Hoewel de GI de wens van de ouders, om de kinderen vaker te zien, begrijpt, is een uitgebreidere omgangsregeling praktisch onhaalbaar en dienen de kinderen de mogelijkheid te krijgen om in te groeien in de perspectief biedende pleeggezinnen, waar zij geplaatst gaan worden.

Het standpunt van de ouders

Namens en door de ouders is ter zitting naar voren gebracht dat het met [naam meerderjarig kind 1] en [naam meerderjarig kind 2] goed gaat, hoewel zij duidelijk veel hebben meegekregen van de uithuisplaatsing en de periode die daaraan voorafging. Met betrekking tot [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] heeft de advocaat benadrukt dat het verzoek van de GI eigenlijk verder strekt dan een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Nu de rechtbank voor het eerst beschikt over de gehele rapportage van het KSCD, gaat het immers over het perspectief van de kinderen. Volgens de ouders bevat de rapportage van het KSCD tegenstrijdigheden. Het KSCD heeft op basis van twee observatiemomenten van elk 25 minuten geconcludeerd dat de ouders onvoldoende aansluiten bij [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] . Daartegenover staat dat informanten vanuit pleegzorg hebben aangegeven dat zij positief staan tegenover een (gefaseerde) thuisplaatsing van alle kinderen. De GI heeft twijfels geuit over de leerbaarheid van de ouders. De ouders hebben hierover aangegeven dat zij het bespreken bij het KSCD van de video-opname van de observatie van de interactie tussen hen en alle kinderen als positief hebben ervaren. Zij vonden dit leerzaam en zouden dit vaker willen doen.
Het KSCD heeft geconcludeerd dat de ouders de kinderen een stimulerend, sturend, gestructureerd en voorspelbaar opvoedklimaat moeten bieden. Hierover wordt opgemerkt dat de moeder meerdere malen aan de GI heeft gevraagd om hulp of handvatten om de kinderen te stimuleren in de opvoedsituatie, maar zij heeft hier niets op gehoord. Wat betreft de contra-indicatie voor terugplaatsing van de kinderen, dat de ouders beperkt en slechts onder druk hulp accepteren en niet eerlijk zijn tegenover de hulpverlening, zijn de ouders van mening dat zij wel openstaan voor hulpverlening, mits met de ouders wordt meegevoeld. De ouders hebben daarom verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 1 februari 2019 of 1 maart 2019, met de uitdrukkelijke opdracht aan de GI om in de tussentijd ervoor te zorgen dat de nodige hulpverlening in de thuissituatie wordt ingezet.
Met betrekking tot het verzoek van de ouders om de GI te vervangen, hebben zij gesteld dat zij het gevoel hebben dat er op hen wordt neergekeken. Zij zouden graag de samenwerking aangaan met een GI die hen als gelijkwaardig behandelt.
Ten aanzien van het verzoek om de schriftelijke aanwijzing van 6 november 2018 vervallen te verklaren, hebben de ouders – deels bij monde van hun advocaat – het volgende naar voren gebracht. Volgens de schriftelijke aanwijzing is het perspectief van de kinderen reeds bepaald en dient de omgangsregeling daarom te worden verminderd. De ouders hebben echter benadrukt dat het perspectief nog open ligt, en dat in ieder geval een uitgebreidere omgangsregeling dient te worden opgesteld, waarbij ook [naam meerderjarig kind 1] en [naam meerderjarig kind 2] worden betrokken.

De beoordeling

C/10/558411
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het volgende gebleken.
Al zeer geruime tijd is er hulpverlening betrokken bij het gezin. Reeds in maart 2007 heeft het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) verzocht om een onderzoek te verrichten naar de onhygiënische en chaotische woonomstandigheden van het gezin, dat destijds bestond uit de ouders en [naam meerderjarig kind 1] . Het vervolgens ingestelde kinderbeschermingsonderzoek van de Raad is afgesloten zonder een maatregel, omdat hulpverlening van Pameijer vanuit het vrijwillige kader nog geïndiceerd was en er op dat moment geen zorgen waren over de situatie bij de ouders.
Vanaf 2014 komen de ouders weer in beeld bij de instanties, omdat zij zorgmijdend bleken met betrekking tot medische problematiek van de kinderen, te weten de oogproblematiek van [voornaam minderjarige 3] en de zindelijkheidsproblematiek van [naam meerderjarig kind 1] . Voorts werd een melding gedaan bij Veilig Thuis over brandwonden bij [voornaam minderjarige 2] en haar vaccinatiestatus. Veilig Thuis heeft naar aanleiding daarvan een melding van zorgen over de veiligheidssituatie binnen het gezin bij het jeugdbeschermingsplein gedaan, waarop de Raad opnieuw onderzoek is gaan doen en hulpverlening vanuit de GI in het drangkader is gestart. Op 21 maart 2016 is de ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken.
Bij de start van de ondertoezichtstelling is de GI gebleken, dat er bij [voornaam minderjarige 3] sprake was van een forse oogafwijking. Het nalaten van de ouders de juiste zorg te betrekken bij [voornaam minderjarige 3] ’s problematiek heeft geresulteerd in een visus in het linkeroog van 10-15% en in het rechteroog van 50%. Bij [naam meerderjarig kind 1] was nog steeds sprake van zindelijkheidsproblematiek. Voorts bleken de kinderen achterstanden te hebben in hun vaccinaties en bleken hun gebitten onvoldoende verzorgd. Hulpverlening werd door de ouders vervolgens onvoldoende toegelaten.
Op 9 maart 2017 heeft de GI een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verzocht, nadat tijdens een onverwacht huisbezoek de woning en de kinderen zeer onverzorgd werden aangetroffen. Bij beschikking van 13 maart 2017 hebben de ouders een laatste kans gekregen en is de beslissing op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen aangehouden. Op 31 mei 2017 heeft de kinderrechter de ouders opnieuw een laatste kans gegeven en de beslissing op het verzoek aangehouden, aangezien de ouders volgens de GI en Multi Problem Gezinnen Plus (hierna: MPG+) stappen aan het zetten waren en er duidelijke voorwaarden waren gesteld, waaronder een blijvende gedragsverandering en het wijzigen van de defensieve en agressieve houding van de moeder.
In december 2017 verschenen de ouders en de kinderen niet op een tandartsafspraak en werden ook afspraken met Enver afgezegd. Op 22 januari 2018 werd de GI bij een onaangekondigd huisbezoek geconfronteerd met de aanwezigheid van [voornaam minderjarige 1] , die de maand daarvoor was geboren. De GI trof ook een ernstig vervuilde en verwaarloosde bovenverdieping aan. De kinderen sliepen in met urine doorweekte bedden, waarbij sprake was van ernstige stank. Op 24 januari 2018 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, waarna de ouders met de kinderen zijn gevlucht naar België. Op 26 januari 2018 zijn zij, na bemiddeling door de politie, teruggekomen en zijn de kinderen uit huis geplaatst.
[naam meerderjarig kind 1] en [naam meerderjarig kind 2] wonen sinds 5 respectievelijk 10 oktober 2018 weer thuis. De ouders worden - met de inzet van hulpverlening - in staat geacht om voor deze kinderen te zorgen. Volgens het KSCD zijn zij, gelet op hun problematiek, niet in staat om voor alle kinderen te zorgen. Het KSCD heeft daartoe onder meer gesteld dat het lijkt alsof de ouders in de loop der jaren steeds meer overvraagd zijn geraakt in hun pedagogische en affectieve mogelijkheden.
Uit de hierboven geschetste hulpverleningsgeschiedenis van het gezin is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat er een patroon zichtbaar is waarbij er ernstige zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen aan het licht komen, de ouders allerlei beloften doen en onder druk hulpverlening accepteren, waarna de ouders zich proberen te onttrekken aan de hulpverlening zodra de externe druk vermindert, waardoor het uiteindelijk opnieuw misgaat. Zo was er met de inzet van het zeer intensieve MPG+-traject in eerste instantie verbetering te zien - de woning werd opgeknapt - , maar is de situatie daarna opnieuw verslechterd, na de geboorte van [voornaam minderjarige 1] . De ouders zijn derhalve niet in staat gebleken de situatie blijvend te verbeteren. De rechtbank heeft niet de verwachting dat dit patroon doorbroken kan worden.
Bovendien heeft de moeder ter zitting te kennen gegeven niet lang meer door te zullen gaan met het zeggen van “ja en amen” tegen de hulpverlening. Vanwege de zorgmijdende houding van de ouders, verwacht de rechtbank niet dat het hen zal lukken de hulpverlening op de lange termijn te blijven accepteren. De ouders hebben inmiddels ruim de tijd gehad om te leren hoe zij de opvoeding en verzorging van hun kinderen moeten vormgeven. Dit blijkt ook uit de meerdere laatste kansen die zij van de kinderrechter hebben gekregen.
[voornaam minderjarige 1] was ten tijde van de uithuisplaatsing zeven weken oud. Zij heeft daarom onvoldoende een hechtingsrelatie met de ouders kunnen opbouwen. Tijdens observatie van de interactie tussen de ouders en alle kinderen bij het KSCD is gezien dat [voornaam minderjarige 1] weinig reageert op de ouders. [voornaam minderjarige 1] lijkt zich terug te trekken wanneer er voor haar geen vertrouwde figuren in de omgeving zijn. Zij heeft opvoeders nodig die (verhoogd) sensitief en responsief zijn. Uit het onderzoek van het KSCD is gebleken dat de ouders dit onvoldoende zijn.
Ten aanzien van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is sprake geweest van onderstimulatie door de ouders. In combinatie met hun hechtingsproblematiek maakt dit, dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] een achterstand hebben opgelopen in hun ontwikkeling. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] hebben een verhoogde behoefte aan structuur, voorspelbaarheid en stimulatie. Gelet op het hiervoor geschetste verleden van de ouders en de rapportage van het KSCD is de rechtbank van oordeel dat de ouders [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] als opvoeders een dergelijke opvoedomgeving onvoldoende kunnen geven: in het beste geval accepteren de ouders blijvend praktische hulp, maar het gebrek aan sensitiviteit bij de ouders baart de rechtbank ernstige zorgen. Mede gelet op de rapportage van het KSCD moet geconcludeerd worden dat de ouders [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] niet kunnen bieden wat zij nodig hebben.
Uit het voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal het verzoek van de GI daarom toewijzen. Opdat de termijnen van de machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen gelijklopen, zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] worden verlengd tot 21 maart 2019 en zal het verzoek voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek van de ouders om de GI te vervangen door een andere GI overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat de ouders onvoldoende kunnen samenwerken met de GI, omdat zij het gevoel hebben ongelijkwaardig te worden behandeld. Gelet op de hulpverleningsgeschiedenis van de ouders, waarin hun zorgmijdende en wantrouwende houding een grote rol heeft gespeeld, en de rapportage van het KSCD, verwacht de rechtbank niet dat een vervanging van de GI tot het resultaat zal leiden waar de ouders op hopen. Een vervanging van de GI zal geen wezenlijke verandering brengen in de situatie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken van de noodzaak de GI, die nu belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te vervangen door een andere GI. De rechtbank zal het verzoek van de ouders tot vervanging van de GI afwijzen.
C/10/562380
Inzake het verzoek van de ouders tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 6 november 2018 overweegt de rechtbank als volgt. Uit de rapportage van het KSCD blijkt dat het perspectief van [voornaam minderjarige 3] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 1] elders ligt dan bij de ouders. De GI is daarom van oordeel dat mede gelet op hun kindeigen problematiek het van belang is dat de kinderen de kans krijgen in te groeien in de perspectief biedende pleeggezinnen, waar zij geplaatst zullen gaan worden. De rechtbank acht hierbij een omgangsregeling zoals deze door de GI is vastgesteld bij de schriftelijke aanwijzing van 6 november 2018 passend. De rechtbank zal het verzoek van de ouders om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren daarom afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 maart 2019;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. Stalenberg, voorzitter, tevens kinderrechter en
mrs. J. van Driel en G.M. Paling, rechters tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van
mr. L.F. Verhaart als griffier en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking, waar het betreft de machtiging tot uithuisplaatsing, kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.