ECLI:NL:RBROT:2018:10295

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
10/996608-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken tot het horen van getuigen bij zwijgende verdachte door rechter-commissaris

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 28 november 2018, wordt een verzoek tot het horen van getuigen behandeld dat is ingediend door de raadsman van de verdachte, mr. J.G. Kabalt. De verdachte, die zich op zijn zwijgrecht beroept, heeft verzocht om acht getuigen te horen en om in het bezit te worden gesteld van geluidsopnamen van zijn verhoren. De officier van justitie heeft gereageerd op het verzoek en is van mening dat er een verdedigingsbelang is voor het horen van enkele getuigen, maar niet voor alle aangevoerde getuigen.

De rechter-commissaris oordeelt dat een verzoek op basis van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering deugdelijk gemotiveerd moet zijn. De rechter-commissaris stelt vast dat de verdediging onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen om het verzoek tot het horen van de meeste getuigen te onderbouwen. De enkele wens om getuigen te ondervragen zonder concrete betwisting van hun verklaringen is niet voldoende. De rechter-commissaris wijst het verzoek tot het horen van de meeste getuigen af, maar staat het horen van drie getuigen toe, omdat er mogelijk druk op hen is uitgeoefend.

Daarnaast wordt het verzoek om in het bezit te worden gesteld van geluidsopnamen van de verhoren afgewezen, omdat dit verzoek onvoldoende gemotiveerd is. De rechter-commissaris benadrukt dat de verdachte bij alle verhoren is bijgestaan door een raadsman en dat er geen bezwaren zijn geuit tegen de werkwijze tijdens de verhoren. De beschikking eindigt met de beslissing van de rechter-commissaris om het verzoek tot het horen van de drie getuigen toe te wijzen en het verzoek voor de overige getuigen af te wijzen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Kabinet van de rechter-commissaris
BESCHIKKING EX ARTIKEL 182 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING
Parketnummer : 10/996608-15
RC-nummer : 16/2229
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Rotterdam heeft een verzoek tot het verrichten van handelingen van onderzoek ontvangen van mr. J.G. Kabalt, raadsman van de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortdatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende aan de [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
HET VERZOEK VAN DE VERDEDIGING
De raadsman van de verdachte heeft op 8 oktober 2018 verzocht om [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] , [naam getuige 5] , [naam getuige 6] , [naam getuige 7] en [naam getuige 8] als getuigen te horen. Voorts wenst verdachte in het bezit te worden gesteld van de geluidsopnamen die zijn gemaakt van zijn verhoren. Daarbij het verzoek van de raadsman om te worden toegelaten bij de getuigenverhoren in de zaken van de medeverdachten.
STANDPUNT OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek. De officier van justitie is van oordeel dat er een verdedigingsbelang is voor het horen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam getuige 3] , [naam getuige 4] en [naam getuige 6] . Wat betreft de overige verzoeken stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het verdedigingsbelang onvoldoende is gemotiveerd of gebleken.
BEOORDELING VAN HET VERZOEK
Een verzoek ex. artikel 182 Sv dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, wil het voor toewijzing in aanmerking komen. Daarin ligt besloten dat die motivering voldoende concrete aanknopingspunten moet bieden op basis waarvan het onderzoek verricht kan worden. De enkele constatering dat een persoon belastend heeft verklaard en dat de verdediging daarom de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van die persoon wenst te toetsen is daartoe in zijn algemeenheid niet voldoende. Hetzelfde geldt voor de enkele wens een getuige “te ondervragen omtrent diens redenen van wetenschap”.
Van de verdediging kan en mag worden gevergd dat wordt aangegeven op welke onderdelen een (belastende) verklaring wordt betwist, of waaróm de redenen van wetenschap onderzocht moeten worden, en dat een en ander (in elk geval enigszins) inhoudelijk wordt geconcretiseerd. Zonder dat is immers niet vast te stellen of, waarom en waaraan de verklaring van en bepaalde persoon zou moeten worden getoetst. Het verhoor van zo’n persoon zou dan een fishing expedition worden, waarbij de getuige gevraagd wordt zijn verhaal nogmaals te doen, in de hoop dat de getuige mogelijke op detailniveau anders verklaart, zodat daarná op basis dáárvan de betrouwbaarheid van de getuige aangevallen of in twijfel getrokken zou kunnen worden. Dat is echter een verkeerde volgorde der dingen.
Tenzij uit het dossier al direct (mogelijke) twijfel aan de verklaring van enige getuige voortvloeit, zoals bijvoorbeeld (doch zeker niet uitsluitend) denkbaar is als getuigen elkaar in belangrijke mate tegenspreken, zullen de handvatten om een verklaring te toetsen veelal door de verdachte aangeleverd moeten worden. Van een louter zwijgende verdachte kan niet worden gezegd dat deze enige verklaring (voldoende) concreet betwist. Ook van de verdachte die enkel zegt de verklaring van een getuige te betwisten, maar die betwisting op geen enkele wijze enige nadere invulling geeft, kan niet worden gezegd dat deze enige verklaring (voldoende) concreet betwist. Een dergelijke proceshouding is uiteraard het recht van de verdachte. De keerzijde van die proceshouding is echter dat geen aanknopingspunten worden geboden om de betrouwbaarheid en/of geloofwaardigheid van enige getuige(verklaring) in twijfel te trekken en dus geen grond geeft om die te toetsen. Dat is een van de risico’s waarmee een beroep op het zwijgrecht gepaard gaat.
Een veel geziene vorm van betwisting van een belastende verklaring is wat een “middellijke betwisting” genoemd zou kunnen worden. In dat geval zwijgt de verdachte zelf en komt de betwisting bij monde van de advocaat, die een en ander “concretiseert” door een of meer standpunten namens de cliënt naar voren te brengen; de “Mijn cliënt zegt zus of zo, of heeft dit of dat”-vorm. Hoewel de advocaat natuurlijk op zich op het woord geloofd moet worden, blijft het bovenstaande altijd een verklaring (de auditu) van de advocaat en is het géén verklaring van de verdachte zelf. Daarmee wordt de verklaring van de getuige dus nog steeds niet door de verdachte (of anderszins rechtstreeks uit het dossier volgende informatie) in twijfel getrokken of betwist, maar “slechts” door de advocaat. Dit verschil is van belang omdat een verdachte áls hij verklaart weliswaar niet verplicht is de waarheid te spreken, maar bij aantoonbaar liegen wel daar de gevolgen van te dragen kan krijgen, middels de figuur van de kennelijk leugenachtige verklaring. Met behulp van de middellijke betwisting door de advocaat zou het risico van de kennelijk leugenachtige verklaring voor de verdachte geheel uitgebannen kunnen worden, doordat de verdachte niet op de verklaringen die de advocaat namens hem heeft gedaan kan worden aangesproken. Op die manier zou een verdachte met niet meer dan verzinsels of, meer cru uitgedrukt, regelrechte leugens, allerhande onderzoek kunnen afdwingen, zonder daarbij zelf enig risico te lopen. Een dergelijke situatie zou in strijd zijn met alle andere gerechtvaardigde belangen dan het enkele belang van de verdachte, die de rechter-commissaris evenzeer in zijn beoordeling dient te betrekken; het belang van de waarheidsvinding voorop. Om die reden kan een middellijke betwisting door de advocaat niet volstaan om onderzoekswensen van de verdachte te onderbouwen.
Het verzoek van verdachte [naam verdachte] lijkt op het eerste gezicht uitgebreid gemotiveerd te zijn. Bij nadere beschouwing blijkt echter de onderbouwing geen inhoudelijke betwisting door de verdachte zelf van de verklaringen van de gevraagde getuigen te zijn, doch vooral uit citaten uit de verklaringen van die reeds bij de politie gehoorde getuigen te bestaan.
De verdachte zelf heeft zich vooralsnog inhoudelijk steeds op zijn zwijgrecht beroepen en geen feitelijke en concrete betwisting gedaan.
Voor wat betreft de gewenste getuige [naam getuige 4] en diens verklaring over het opstellen van valse facturen, wordt in dit verband opgemerkt dat de verdachte op verschillende momenten door de politie uitdrukkelijk met de verklaringen van getuige [naam getuige 4] is geconfronteerd en gevraagd om daarop te reageren. De verdachte heeft zich daarop steeds uitdrukkelijk op zijn zwijgrecht beroepen, zodat van een voldoende feitelijke en concrete betwisting geen sprake is.
Het verzoek ten aanzien van getuige [naam getuige 6] lijkt uitgebreider gemotiveerd te zijn dan ten aanzien van de overige getuigen, doch hier is sprake van de hierboven beschreven “middellijke betwisting” bij monde van de advocaat. Wat de advocaat naar voren brengt is nergens in het dossier terug te vinden als een door de verdachte zelf ingenomen standpunt of afgelegde verklaring.
Enkel ten aanzien van de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] is het verzoek ten dele toewijsbaar, op grond van wat in het verzoek is aangevoerd over mogelijk op de getuigen uitgeoefende druk. Dit maakt dat er een verdedigingsbelang bestaat bij het horen van deze getuigen. Vooralsnog echter enkel op het punt of, en zo ja in welke mate en op wat voor wijze, in de beleving van de getuigen in het interne onderzoek druk op hen is uitgeoefend, en of dit tot het afleggen van onjuiste verklaringen heeft geleid. Pas indien de laatste vraag door de getuigen bevestigend wordt beantwoord kan, afhankelijke van de mate en reikwijdte van die onjuistheid worden bezien in hoeverre er een gerechtvaardigd verdedigingsrecht bestaat bij verdergaand verhoor van deze drie getuigen.
Onverminderd het voorgaande is van het geval dat ten aanzien van (een van) de (overige) aangedragen getuigen enige noodzaak tot onderzoek (zoals bedoeld in artikel 182 lid 7 Sv.) direct uit de inhoud van het dossier zou voortvloeien geen sprake. Er is daarom geen aanleiding ambtshalve tot het horen van (een van) de aangedragen getuigen over te gaan.
Het verzoek zal ten aanzien van de getuigen [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] worden toegewezen met de in het voorgaande bedoelde restrictie.
Het verzoek zal ten aanzien van de overige getuigen worden afgewezen bij gebreke van een voldoende deugdelijke en concrete onderbouwing.
Het verzoek om in het bezit gesteld te worden van de geluidsopnamen van de verhoren wordt eveneens afgewezen. Dit verzoek is onvoldoende gemotiveerd gelet op het feit dat verdachte bij alle verhoren is bijgestaan door een raadsman. Nergens blijkt van enig bezwaar van de bij de verhoren aanwezige raadsman tegen de werkwijze tijdens verhoor, noch is daar anderszins zijdens de verdediging in de geruime tijd die inmiddels sedert de verhoren verstreken is melding van gemaakt.
De rechter-commissaris heeft gelet op het bepaalde in artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING
De rechter-commissaris:

wijst toe het verzoek tot het horen van:

  • [naam getuige 1] , geboren op [geboortedatum getuige 1] te [geboorteplaats getuige 1] ,
  • [naam getuige 2] , geboren op [geboortedatum getuige 2] te [geboorteplaats getuige 2] , woonachtig aan de
  • [naam getuige 3] , geboren op [geboortedatum getuige 3] te [geboorteplaats getuige 3] ,

wijst af voor het overige.

Aldus gedaan te Rotterdam op 28 november 2018.
mr. J.B. Smits,
rechter-commissaris
Tegen deze beschikking kan de verdachte binnen veertien dagen een bezwaarschrift kan
indienen bij de rechtbank.