ECLI:NL:RBROT:2018:10293

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
C/10/557451 / JE RK 18-2736 en C/10/559993 / JE RK 18-3161
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 november 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De moeder, vader en pleegouders zijn betrokken bij de procedure, waarbij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) een belangrijke rol speelt. De minderjarige verblijft momenteel in een pleegzorgvoorziening en is onder toezicht gesteld tot 28 augustus 2019. De kinderrechter heeft eerder een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 27 november 2018, maar de GI heeft verzocht om verlenging van deze machtiging vanwege wachtlijstproblematiek in de jeugdhulp en de noodzaak voor een perspectiefzoekend onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD). Tijdens de zitting is verweer gevoerd door de moeder en vader, waarbij de moeder haar medewerking aan het KSCD-onderzoek heeft toegezegd en de vader heeft aangegeven dat hij een zelfstandige woonruimte heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige in het huidige pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaakt, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden van de moeder om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 1 april 2019, met de nadrukkelijke verzoek aan de GI om zorg te dragen voor het KSCD-onderzoek. De behandeling van het verzoek voor het resterende deel is aangehouden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/557451 / JE RK 18-2736
C/10/559993 / JE RK 18-3161
datum uitspraak: 23 november 2018

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2016 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Rotterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te Rotterdam,

[naam pleegouders] ,

hierna te noemen de pleegouders, wonende te Ridderkerk.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 27 augustus 2018 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 8 oktober 2018, ingekomen bij de griffie op
9 oktober 2018.
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.P. Kloppenburg,
- de vader,
- de pleegvader,
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] en dhr. [naam vertegenwoordiger] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de pleegmoeder.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang tot de zitting verleend mw. [naam] van het ASVZ en aan mw. [naam medewerker 1] en mw. [naam medewerker 2] , medewerkers van pleegzorg.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 27 augustus 2018 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 28 augustus 2019. De kinderrechter heeft bij deze beschikking ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 27 november 2018. De behandeling van het verzoek voor het overige is aangehouden.

Het aangehouden verzoek

C/10/557451
De GI heeft destijds een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van zes maanden, te weten tot 27 februari 2019.

Het verzoek

C/10/55993
De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] verzocht in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van ondertoezichtstelling, te weten tot 28 augustus 2019.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er zijn pogingen ondernomen om een moederkind-traject te vinden waar de moeder en [voornaam minderjarige] zouden kunnen worden geplaatst. Dat is echter niet gelukt, ook omdat financiering vanuit de gemeente voor een in Arnhem gevonden project van Pluryn niet werd verleend. In andere projecten past de moeder, gezien haar leeftijd of beperkingen, weer niet bij de doelgroep. De aanvaardbare termijn voor de moeder om de zorg voor [voornaam minderjarige] op zich te nemen is bijna verstreken. Daarom is er ingezet op een onderzoek door het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (hierna: KSCD). Dit is een perspectiefzoekend onderzoek. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk, nu er sprake is van wachtlijsten, zodat er voldoende tijd beschikbaar is om het KSCD-onderzoek te verrichten. In de tussentijd wordt een terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder niet wenselijk geacht, daar de moeder niet beschikt over een zelfstandige woonruimte. Het gebrek aan een zelfstandige woonruimte is ook de reden waardoor de hulpverlening niet van de grond komt.

Het standpunt van belanghebbenden

Door en namens de moeder is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzochte. De terugplaatsing van [voornaam minderjarige] bij de moeder laat te lang op zich wachten. Door de GI is ingezet op een moederkind-traject, maar er kan kennelijk geen plek worden gevonden. Niet zichtbaar is of daadwerkelijk is gezocht naar zo een plek. De moeder heeft ter zitting voor het eerst vernomen dat de GI een perspectiefzoekend KSCD-onderzoek wil afnemen. Desalniettemin zal de moeder haar medewerking hieraan verlenen. Ook heeft de moeder een zelfstandige woonruimte gevonden bij de vader. Bij een terugplaatsing van [voornaam minderjarige] zullen de ouders gaan samenwonen en trouwen.
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader wil graag dat [voornaam minderjarige] zo spoedig mogelijk wordt teruggeplaatst. Daarnaast beschikt de vader over een zelfstandige woonruimte, in die zin dat sprake is van een tweekamerappartement.
De pleegvader heeft ter zitting het volgende aangegeven. [voornaam minderjarige] maakt een positieve ontwikkeling door. Voorheen vond [voornaam minderjarige] het moeilijk om haar emoties te tonen en te uiten, hiervan is geen sprake meer. Ook is [voornaam minderjarige] erg gehecht aan de andere kinderen van de pleegouders. Met de ouders is een goede communicatie.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] in het huidige pleeggezin een positieve ontwikkeling doormaakt. Voorheen was [voornaam minderjarige] niet in staat om emoties te uiten en te tonen. Ook was er sprake van hechtingsproblematiek. [voornaam minderjarige] is momenteel gehecht aan de pleegouders en de andere kinderen van de pleegouders.
Het blijft de vraag of de moeder, gezien haar mogelijkheden en hetgeen eerder is voorgevallen, in staat is – al dan niet met begeleiding – de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] op zich te nemen.
Duidelijk is dat de GI om het perspectief van [voornaam minderjarige] te bepalen nu inzet op een KSCD-onderzoek. Echter, ook is zichtbaar dat duidelijkheid omtrent het perspectief van [voornaam minderjarige] al een lange tijd op zich laat wachten. In de beschikking van 9 november 2017 is al door de GI aangegeven dat de moeder en de kinderen op de wachtlijst staan voor een plaatsing bij Humanitas en dat door de GI zou worden onderzocht of voor de moeder en [voornaam minderjarige] een moederkind-project kan worden ingezet. In de beschikking van 23 januari 2018 was eveneens sprake van plaatsing in een moederkind-huis, ook omdat onduidelijk was of de moeder de opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich zou kunnen nemen, zelfs bij intensieve zorg. In die beschikking stelt de kinderrechter dat plaatsing in zo’n voorziening binnen twee maanden moet plaatsvinden. In de beschikking van 6 april 2018 is wederom aangegeven dat een plaatsing in een moederkind-huis een goede optie zou zijn voor de moeder en [voornaam minderjarige] en dat als plaatsing niet voor 29 juni 2018 zou zijn bewerkstelligd, onderzoek zou moeten worden gedaan naar de mogelijkheden van thuisplaatsing met begeleiding. In de beschikking van 4 juli 2018 wordt geconstateerd dat Humanitas haar project DMH zal opheffen. In de beschikking van 27 augustus 2018 tenslotte geeft de GI aan dat de moeder op de wachtlijst staat voor een begeleide woonvorm van het ASVZ en dat een KSCD-onderzoek is aangevraagd.
Er zijn dus al veel voornemens tot uitvoering geweest, maar geen van die voornemens kon tot op heden worden gerealiseerd. Om deze reden is de kinderrechter dan ook van oordeel dat het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing slechts zal worden toegewezen voor de duur van vijf maanden, namelijk tot 1 april 2019. De kinderrechter verzoekt de GI met klem zorg te dragen dat in deze periode het KSCD-onderzoek zal plaats te vinden. De behandeling van het verzoek voor het resterende deel zal worden aangehouden
(C/10/55993).
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).

De beslissing

De kinderrechter:
C/10/55993
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 april 2019;
C/10/557451
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

houdt het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing
C/10/55993aan en bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden tot
1 maart 2019 pro forma;
bepaalt dat de GI, de belanghebbenden en mr. M.P. Kloppenburg op de genoemde pro forma-datum niet ter zitting behoeven te verschijnen;
verzoekt de GI om uiterlijk twee weken vóór de hiervoor genoemde pro forma-datum aan de rechtbank mee te delen of het verzoek al dan niet wordt gehandhaafd.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2018 door mr. J. van Driel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van M.J.A. Batenburg als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.