6.1.Eisers stellen zich verder op het standpunt dat de fundatie van de meest oostelijke windturbine niet zal worden verwijderd en vernieuwd, maar worden hergebruikt voor de fundering van een nieuw transformator- c.q. inkoopstation. De desbetreffende fundering is gelegen binnen de zonering van de waterkering. Het transformatorstation is een bouwwerk.
Eisers wijzen erop dat punt 3 van de toetsingscriteria Primaire waterkeringen van de Beleidsnota ten aanzien van bouwwerken bepaalt dat een bouwwerk niet in de kruin of het (toekomstige) talud van het waterstaatswerk mag worden aangebracht. Daarnaast moet het bouwwerk op minimaal 5,00 meter uit de (teen)lijn van het (toekomstig) binnen- en / of buitentalud worden aangebracht. Omdat uit de tekeningen bij de vergunning volgt dat aan dit vereiste niet wordt voldaan heeft verweerder de water en wegenvergunning niet mogen verlenen, aldus eisers.
Voorts wijzen eisers erop dat onder punt 6 van de voornoemde toetsingscriteria is bepaald dat bij kleinschalige her- en verbouw, waarbij minimale aanpassingen in het ontwerp en de constructie van het bouwwerk worden uitgevoerd, de huidige situatie als uitgangspunt wordt genomen. Met andere woorden, de bestaande situatie mag blijven bestaan. Hierbij geldt echter wel de voorwaarde, dat het om minimale aanpassingen dient te gaan. Naar de mening van eisers is in onderhavig geval echter geen sprake van minimale aanpassingen. Weliswaar blijft de huidige fundatie bestaan, echter de verbouwing van een windturbine naar een transformatorstation is geen minimale aanpassing. Uit voornoemd punt 6 van de Beleidsnota volgt dat in dat geval de toetsingscriteria van de punten 1 tot en met 3 van toepassing zijn. Dit zijn criteria voor de nieuwbouw van bouwwerken. Naar de mening van eisers is het zeer de vraag of het transformatorstation aan deze vereisten voldoet. In ieder geval voldoet het transformatorstation niet aan het bovengenoemde toetsingscriterium 3. Nu verweerder hieraan niet heeft getoetst is de wegen- en watervergunning in strijd met de Nota verleend, aldus eisers.
7. Vergunninghoudster stelt dat de gevolgen van de vernieuwing van het windpark voor het woon- en leefklimaat van eisers te beperkt zijn om te concluderen dat zij persoonlijke belangen hebben bij het bestreden besluit. Voorts meent vergunninghoudster dat de belangen van de Waterwet niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers.
Daarnaast is vergunninghoudster van mening dat de beroepsgronden van eisers niet kunnen slagen.
8. De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst gesteld ziet, is of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt dienen eisers een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben, dat hen in voldoende mate onderscheid van anderen, en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:737, volgt dat een persoon als belanghebbende kan worden aangemerkt als hij ter plaatse van zijn woning of perceel gevolgen van enige betekenis kan ondervinden. De rechtbank is, mede op basis van de door vergunninghoudster overgelegde fotosessie “Visualisatie windpark Westerse Polder”, van adviesbureau Green Trust Consultancy, van oordeel dat niet ontkend kan worden dat eisers enig zicht hebben op deze windmolens. Daarnaast acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat eisers in het kader van (hun water)veiligheid een objectief en persoonlijk belang hebben bij een toets of de onderhavige watervergunning voldoet aan de doelstellingen van de Waterwet. Zij krijgen immers, indien de onderhavige primaire waterkering als gevolg van de verleende omgevingsvergunning faalt, mogelijk te maken met negatieve effecten, waarbij het niet onaannemelijk is dat er bij eisers economische schade zou kunnen optreden. In het licht van het vorenstaande acht de rechtbank voldoende grond aanwezig om eisers als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan te merken. Dat de Molendijk wellicht kan dienen als een regionale waterkering doet hier niet aan af.
9. De rechtbank heeft op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat de windturbines buiten de beschermingszone van de primaire waterkering worden gerealiseerd. Echter omdat de draaicirkel van de wieken van de turbines over de zonering van de waterkering, de Westersedijk, valt is de vergunningplicht uit artikel 3.2 van de Keur van toepassing is.
Omdat artikel 3.2, eerste lid, van de Keur geen criteria voor verlening van de vergunning bevat heeft verweerder gebruik gemaakt van de bevoegdheid om beleidsregels op te stellen, als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb. Deze beleidsregels zijn vastgelegd in de Beleidsnota.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Beleidsnota niet van toepassing op de realisatie van de windturbines, aangezien de Beleidsnota ziet op bouwwerken binnen de zonering van de waterkering. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake, nu de (fundaties van) windturbines zich buiten de zonering van de waterkering bevinden. Voorts volgt uit de Beleidsnota dat deze niet van toepassing is op grootschalige bouwwerken (zoals windmolens/windturbines).
Aangezien in het onderhavige geval specifieke beleidskaders ten aanzien van de realisatie van windturbines in en nabij (primaire) waterkeringen ontbreken, is de vergunningaanvraag op basis van door de vergunninghoudster aangeleverde (maatwerk)berekeningen, getoetst aan de technische landelijke TAW en ENW leidraden. Hieruit is gebleken dat de kans op het falen van de waterkering als gevolg van een falende windturbine verwaarloosbaar klein is en de aanwezigheid van de windturbines zowel in de realisatiefase als in de exploitatiefase geen negatief effect op de primaire waterkering veroorzaakt. In het door ingenieursbureau Inpijn-Blokpoel opgestelde rapport “Windpark Westerse Polder Hoge Westerse Zomerpolderse Kade te Numansdorp” van 28 juli 2016 is onderbouwd aangegeven waarom onder meer de heiwerkzaamheden voor de fundering van de turbines (uitvoeringsfase) en trillingen door de windturbines tijdens de bedrijfsvoering (exploitatiefase) geen negatieve effecten zullen hebben voor de veiligheid van de waterkering. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, zijn geen aanknopingspunten te vinden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het verrichte onderzoek en de inzichtelijkheid van dit rapport. Evenmin is aangetoond noch aannemelijk gemaakt dat de daaruit getrokken conclusies niet juist zouden zijn.
Aangezien uit de (maatwerk)berekeningen blijkt dat de waterstaatkundige belangen voldoende blijven gewaarborgd en er voldaan wordt aan de doelstelling van de Waterwet, heeft verweerder de aanvraag, gelet op het specialiteitsbeginsel (artikel 6.21 van de Waterwet), niet kunnen weigeren. De melding in de toelichting bij de Beleidsnota dat er alleen in uitzonderlijke situaties grootschalige bouwwerken worden toegestaan, kan daaraan niet afdoen. Daarbij komt dat de windturbines niet in (de beschermingszone van) de primaire waterkering zijn voorzien en de Beleidsnota in zoverre niet van toepassing is. Eisers stellen dan ook ten onrechte dat in het bestreden besluit had moeten worden onderbouwd waarom in dit geval sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de Beleidsnota. Het betoog van eisers onder randnummer 6 faalt.
10. De rechtbank overweegt verder dat het transformatorstation is voorzien tussen de nieuwe windturbines 4 en 5. Dit bouwwerk bevindt zich binnen de beschermingszone van de waterkering, zodat verweerder terecht heeft gesteld dat de Beleidsnota hierop van toepassing is.
De toetsingscriteria zoals opgenomen onder de punten 1 t/m 3 van de Beleidsnota zien naar het oordeel van de rechtbank op nieuwbouw en zijn in het onderhavige geval niet van toepassing. Gelet op de doelstelling van de Beleidsnota heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om de vergunningaanvraag te toetsen aan punt 6 van de Beleidsnota, waarbij is bepaald dat bij kleinschalige her- en verbouw, waarbij minimale aanpassingen in het ontwerp en de constructie van het bouwwerk worden uitgevoerd, de huidige situatie als uitgangspunt dient te worden gehanteerd. De rechtbank overweegt dat er in dit geval van kan worden uitgegaan dat bij bouwen op een bestaand fundament er geen sprake is van een ruimtelijke inpassing (nieuwbouw) als bedoeld in de Beleidsnota. Voorts is er sprake van een minimale aanpassing in het ontwerp en de constructie van het bouwwerk ten aanzien van het dijklichaam. In dit kader acht de rechtbank van belang dat er niet wordt gegraven in de waterkering en het transformatorstation minder invloed heeft op de waterkering dan de huidige windturbine. Nu deze her- en verbouw van het bouwwerk een aanpassing betreft die een verlichting inhoudt ten opzichte van de bestaande situatie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er in het onderhavige geval sprake is van een minimale aanpassing en dus van een kleinschalige her- en verbouw als bedoeld in punt 6 van de Beleidsnota.
Nu door eisers niet is bestreden dat dat dit bouwwerk geen negatieve invloed zal hebben op de waterkering, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft geoordeeld dat de Beleidsnota niet in de weg staat aan het vergunnen van het transformatorstation op deze locatie. Het betoog van eisers onder randnummer 6.1. faalt.
11. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.