2.6.Onderhoudsbijdragen
2.6.1.De vrouw verzoekt met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 613,- per maand per kind, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen en, na wijziging van haar verzoek, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 5.660,- per maand vast te stellen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
2.6.2.De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt een kinderbijdrage van € 512,- per maand voor de minderjarigen vast te stellen, althans een bijdrage die de rechtbank in goede justitie juist acht.
2.6.3.Tussen partijen zijn (de hoogtes) van de vast te stellen onderhoudsbijdragen in geschil. De rechtbank zal de onderhoudsbijdragen berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
Het netto besteedbaar inkomen ter bepaling van de behoefte van de minderjarigen en de vrouw
2.6.4.Ter bepaling van de behoefte van de minderjarigen dient eerst aan de hand van het netto besteedbaar gezinsinkomen op het moment van het feitelijk uiteengaan van partijen, het eigen aandeel van partijen in de kosten van de minderjarigen te worden bepaald. Partijen hebben tot 2017 in gezinsverband samengeleefd, zodat uitgegaan zal worden van de inkomensgegevens over het jaar 2016.
2.6.5.Ook ter bepaling van de behoefte van de vrouw is het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van partijen over het jaar 2016 leidend. Partijen hebben er tijdens de mondelinge behandeling mee ingestemd dat de behoefte van de vrouw aan een partnerbijdrage berekend wordt aan de hand van de zogenaamde ‘Hofnorm’. Hierbij wordt de behoefte van de vrouw bepaald op 60% van het voor partijen beschikbare NBI tijdens het huwelijk na aftrek van de kosten van de kinderen, aangezien een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder is dan samenwoners/gehuwden.
2.6.6.Hieronder zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, eerst het NBI over 2016 worden berekend.
2.6.7.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de vrouw over het jaar 2016 aan de hand van de jaaropgave over het jaar 2016, waarop een jaarloon staat vermeld van € 10.821,-, op € 902,- per maand.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting
2.6.8.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2016 op € 7.519,- per maand. Hierbij is uitgegaan van een bruto loon van € 90.000,- per jaar. De man is uitgegaan van een bruto loon van € 85.000,-. De man ontvangt salaris van de onderneming [naam onderneming] (hierna: de onderneming), waarvan hij 100% aandeelhouder is. Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2016 blijkt dat de man in dat jaar een loon genoot van
€ 100.741,-. Indien een correctie voor de leaseauto wordt toegepast, resteert een bruto loon van afgerond € 90.000,-. Dit wordt onderschreven in het door de man overgelegde rapport van [naam bedrijf] op pagina 5.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
Ook wordt rekening gehouden met een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 50.260,- conform de aangifte IB 2016 van de man. Uit het rapport van [naam bedrijf] en het overzicht van de uitgaven in rekening-courant blijkt dat partijen tijdens het huwelijk structureel gelden van de rekening-courant hebben aangewend voor de kosten van de huishouding. De vrouw heeft het door de man overgelegde overzicht met uitgaven van de rekening-courant niet gemotiveerd weersproken. Partijen hadden de bedragen die zij hebben opgenomen van de rekening-courant beschikbaar voor hun levensonderhoud. Deze bedragen hebben om die reden de welstand van partijen tijdens het huwelijk mede bepaald. Daarom dient hiermee rekening te worden gehouden bij het bepalen van het NBI van de man.
2.6.9.De rechtbank becijfert het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen aldus op
€ 8.421,- per maand.
2.6.10.Voormeld netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen, gevoegd bij het ten aanzien van de minderjarigen toepasselijke aantal kinderbijslagpunten (4), levert op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, die is opgenomen als bijlage bij het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen, een bedrag op van € 1.440,- per maand. Geïndexeerd naar 2018 levert dat op een bedrag van € 1.492,- per maand, zodat de behoefte van de minderjarigen wordt vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
2.6.11.Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de minderjarigen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van beider draagkracht.
2.6.12.Hiertoe dient eerst het huidige NBI van partijen vastgesteld te worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2018-2.
2.6.13.De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het NBI van de man over het jaar 2018 op € 4.224,- per maand op basis van de meest recente salarisspecificaties. De rechtbank ziet, gelet op de dividendklem, geen aanleiding uit te gaan van een hoger salaris van de man dan wel rekening te houden met een fictieve dividenduitkering zoals de vrouw stelt. De man heeft voldoende onderbouwd dat het niet mogelijk is om naast zijn salaris meer gelden aan de onderneming te onttrekken. Bij de berekening van het NBI is gehouden met de volgende gegevens (op basis van de meest recente salarisspecificaties):
- basisloon € 6.559,-
- vakantiegeld 8% op jaarbasis
Geen rekening is gehouden met de bijtelling vanwege een auto van de zaak.
De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting
- de arbeidskorting
2.6.14.De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.600,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920)] en bedraagt € 1.425,- per maand.
Volledigheidshalve wordt overwogen dat de man ondubbelzinnig heeft verklaard dat bij het bepalen van zijn draagkracht voor de kinderbijdrage geen rekening hoeft te worden gehouden met de (aflossing op de) rekening-courant.
2.6.15.Uit de stukken blijkt dat de vrouw op dit moment een WW-uitkering ontvangt van netto € 699,- per maand. Haar werkzaamheden als zelfstandig ondernemer zijn gestaakt aangezien de enige opdrachtgever van de vrouw de samenwerking heeft beëindigd. Het voornemen van de vrouw om een opleiding als wiskundedocent te gaan volgen, wat in de praktijk betekent dat de vrouw haar verdiencapaciteit gedurende een aantal jaren beperkt, dient naar het oordeel van de rechtbank voor haar rekening en risico te komen. De vrouw is universitair geschoold; zij heeft bedrijfskunde gestudeerd. De stelling van de man dat zij in staat moet worden geacht een netto inkomen van € 2.000,- per maand te kunnen genereren heeft zij -in het licht van alle omstandigheden- onvoldoende betwist. Hoewel de vrouw een opsomming van sollicitaties en afwijzingsbrieven heeft overgelegd heeft zij, gelet op de onderbouwde stellingen van de man, onvoldoende inzicht verschaft welke inspanningen zij daadwerkelijk (heeft) verricht om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de opleiding van de vrouw, haar werkervaring, het feit dat zij gewend was vier dagen per week te werken en haar leeftijd. Dat haar verdiencapaciteit wordt beperkt door haar gezondheidssituatie heeft de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting hiervan door de man, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank bepaalt het huidige NBI van de vrouw gelet op het voorgaande op € 2.000,- per maand.
2.6.16.De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.600,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 920)] en bedraagt € 336,- per maand.
2.6.17.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen dient de behoefte over partijen te worden verdeeld. Ieders aandeel wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het deel van de man bedraagt: € 1.425,- / € 1.761,- x € 1.492,- = € 1.207,-
het deel van de vrouw bedraagt: € 336,- / € 1.761,- x € 1.492,- = € 285,- +
samen € 1.492,-
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarigen een gedeelte van € 1.207,- per maand ofwel € 604,- per maand per kind voor rekening van de man en een gedeelte van
€ 285,- per maand ofwel € 142,- per maand per kind voor rekening van de vrouw.
2.6.18.Gezien de vast te stellen zorgregeling stelt de rechtbank vast dat de man gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor de minderjarigen. Hierbij hoort een zorgkorting van 25%.
2.6.19.Omdat de behoefte van de minderjarigen € 1.492,- per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 372,- per maand.
2.6.20.Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen hoger is dan de behoefte van de minderjarigen, wordt de eerder berekende bijdrage van de man verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 835,- per maand.
2.6.21.Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 418,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
2.6.22.Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
2.6.23.De man verweert zich niet tegen de verzochte ingangsdatum, zodat de kinderbijdrage met ingang van die datum, te weten de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal worden vastgesteld.
2.6.24.De behoefte van de vrouw wordt, rekening houdend met wat in de overwegingen 2.6.5. tot en met 2.6.9. is vermeld, bepaald op (€ 8.421,- - € 1.440,-) x 60% = € 4.189,- per maand. Geïndexeerd naar 2018 bedraagt de behoefte € 4.341,- netto per maand.
Behoeftigheid
2.6.25. Gelet op wat is overwogen in overweging 2.6.15 wordt de vrouw in staat geacht een inkomen te verwerven van € 2.000,- netto per maand. Haar aanvullende behoefte bedraagt daarom € 4.341,- -/- € 2.000,- = € 2.341,- netto per maand.
2.6.26.De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
2.6.27.De rechtbank bepaalt het huidige NBI van de man over het jaar 2018 op € 4.224,- per maand, waarbij verwezen wordt naar de uitgangspunten zoals genoemd in overweging 2.6.13.
2.6.28.De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man het op de Participatiewet (tot 1 januari 2015: Wet werk en bijstand) gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 997,- in mindering op het hiervoor berekende NBI.
2.6.29.Ten aanzien van de betwiste lasten worden de volgende lasten in mindering gebracht op het NBI. De rechtbank overweegt hierna per post als volgt:
- De woonlasten van € 1.028,-, bestaande uit de huur van € 1.250,-, verminderd met de gemiddelde basishuur van € 222,-. De man heeft deze last onderbouwd. De stelling van de vrouw dat de man samenwoont en dat zijn woonlasten bij helfte gedeeld dienen te worden, heeft de man gemotiveerd betwist. Deze stelling wordt gepasseerd.
- De ziektekosten van € 143,- per maand, bestaande uit de premie voor een zorgverzekering inclusief aanvullende verzekeringen van € 146-, verminderd met het reeds in de bijstandsnorm begrepen deel van de ziektekosten van € 35,- en vermeerderd met het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden van € 32,- per maand. De man heeft deze last onderbouwd.
- De aflossing op de rekening-courant van € 1.667,- per maand. Vast staat dat de man een behoorlijke schuld heeft aan de onderneming. Dat hier nog niet verplicht op wordt afgelost, doet daaraan niet af. Volgens vaste jurisprudentie dient met alle schulden rekening te worden gehouden bij het bepalen van de draagkracht. Daarbij geldt dat de schuld tijdens het huwelijk is ontstaan als gevolg van het bestedingspatroon van partijen. Dat de schuld uiteindelijk (deels) moet worden afgelost staat vast. De rechtbank acht het redelijk om het standpunt van de man te volgen en rekening te houden met een aflossing van € 200.000,-. Dat de aflossing in vijf jaar dient te geschieden, is niet voldoende onderbouwd. Daarom wordt in redelijkheid rekening gehouden met een periode van 10 jaar.
- De door de man betaalde rente voor de schuld in rekening-courant van € 106,- per maand. De vrouw heeft de door de man gemaakte berekening van de door hem te betalen rente waarbij rekening is gehouden met het resultaat in de vennootschap wat hieruit voortvloeit, niet gemotiveerd betwist.
2.6.30.Uit het voorgaande volgt dat het draagkrachtloos inkomen van de man in totaal
€ 3.941,- per maand bedraagt, zodat een draagkrachtruimte van € 283,- per maand resteert, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Van deze draagkrachtruimte is 60% beschikbaar voor de partnerbijdrage, zijnde een bedrag van
€ 170,- per maand.
2.6.31.Na aftrek van de kinderbijdrage verhoogd met de zorgkorting van in totaal
€ 1.207,- per maand resteert geen draagkracht voor een partnerbijdrage. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.