ECLI:NL:RBROT:2018:10127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
10/690041-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige voor dubbele moord met onbedoeld slachtoffer en toepassing van jeugdstrafrecht

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 17-jarige verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 20 december 2017 in Rotterdam. De verdachte was ten tijde van de feiten minderjarig en werd in het kader van het jeugdstrafrecht berecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een liquidatie had voorbereid en uitgevoerd, waarbij [slachtoffer 1] het doelwit was en [slachtoffer 2] als onbedoeld slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van opzet en voorbedachte raad, en dat de verdachte een actieve rol had gespeeld in de liquidatie door observaties uit te voeren en informatie te verstrekken aan medeverdachten. De verdachte werd veroordeeld tot jeugddetentie van twee jaar en een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ). De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en zwakbegaafdheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van de gepleegde feiten. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/690041-18
Datum uitspraak: 10 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000 ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [woonplaats] ,
ten tijd van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in RJJI De Hartelborgt te Spijkenisse.
Raadslieden mr. S. Ben Ahmed en mr. J.V. van Blitterswijk, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 15 mei 2018, 12 juli 2018,
9 oktober 2018, 9 november 2018, 15 november 2018 en 26 november 2018.
Op 9 november 2018 en 15 november 2018 is de zaak inhoudelijk behandeld.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging/wijziging tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, impliciet primair, 2, 3 primair, impliciet primair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twee jaar met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2, 3 en 4
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat de verdachte de feiten heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van getuige [getuige] onbetrouwbaar zijn. De informatie die deze getuige achteraf heeft gekregen over de liquidatie heeft hij gebruikt om een verhaal te construeren uit wraak. Om die reden was er ook geen sprake van een poging tot uitlokking van [getuige] tot het begaan van de moord. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van opzet of voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] : het opzet van de verdachte was slechts gericht op het overvallen (rippen) van [slachtoffer 1] en het opzet van de verdachte was nimmer gericht op het plegen van een misdrijf tegen [slachtoffer 2] . Ook was er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking: de verdachte zou slechts op de uitkijk staan ter zake van een overval. De verdachte heeft evenmin een vuurwapen voorhanden gehad in de auto.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 20 december 2017 om 18:57 uur werd op de [adres delict] vanuit een donkere Audi A4 station een geparkeerd staande witte Seat onder vuur genomen met een automatisch vuurwapen (een AK 47).
De verdachte zat met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment in de Audi. [medeverdachte 2] heeft vanaf de achterbank van de Audi op de Seat geschoten, [medeverdachte 1] was de bestuurder van de Audi en de verdachte de bijrijder. [slachtoffer 1] was het doelwit en [slachtoffer 2] is onbedoeld mede het slachtoffer geworden van de liquidatie.
In de dagen voorafgaand aan de liquidatie hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van de personen die opdracht hadden gegeven tot de liquidatie informatie gekregen over het doelwit [slachtoffer 1] ; waar hij woonde (in Rotterdam Beverwaard) en in welke auto hij reed (een witte Seat met de kentekenplaat voor de ruit). Ook hadden ze van de opdrachtgevers de Audi en de AK 47 gekregen.
Er hebben ook - in wisselende samenstellingen, maar telkens in elk geval door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , en door de verdachte op 18 december 2017- observaties plaatsgevonden. Op 18 december 2017 is de Audi elf keer op de plaats delict geweest en op 19 december 2017 vijf keer. Op 20 december 2017 hebben de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daadwerkelijk uitvoering gegeven aan het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden.
Op 20 december 2017 parkeerde [slachtoffer 1] omstreeks 14.15 uur de Seat op de [adres delict] . Vanaf 15.25 uur heeft de Audi op de [adres delict] afwisselend geparkeerd gestaan en heen en weer gereden. Omstreeks 18.40 uur is de verdachte in de Audi gestapt. Om 18.47 uur parkeerde de Audi vier plaatsen achter de Seat. Op dat moment was [medeverdachte 1] de bestuurder, de verdachte de bijrijder en zat [medeverdachte 2] op de achterbank met een AK 47 tussen zijn benen. Om 18.52 uur kwam [slachtoffer 2] aanrijden en parkeerde zijn bus op de [adres delict] op een parkeerplaats achter de Audi ter hoogte van de pinautomaat. Om 18.55 uur heeft [slachtoffer 2] bij de pinautomaat geld gepind en [slachtoffer 1] ontmoet. Vanaf de pinautomaat liepen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen naar de Seat. Ze liepen daarbij om 18.56 uur langs de Audi waar [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte in zaten. Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de Seat stapten, ging de verlichting van de Audi aan. Om 18.57 uur ging het achterraam aan de bijrijderszijde van de Audi open en stuurde [medeverdachte 1] de Audi langzaam naar de Seat. Hij stopte even naast een auto die twee parkeerplaatsen achter de Seat stond en reed weer verder in de richting van de Seat. Naast de Seat aangekomen schoot [medeverdachte 2] vanaf de passagiersplaats achterin de Audi door het geopende raampje van zeer korte afstand het magazijn van de AK 47 leeg in de richting van de chauffeur van de Seat. Er zijn minimaal 25 kogels afgevuurd.
[slachtoffer 2] zat op het moment van schieten op de bestuurdersstoel van de Seat en [slachtoffer 1] zat op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 2] is getroffen door tenminste 10 inschoten, 6 doorschoten en enkele schampschoten en [slachtoffer 1] door 7 inschoten en 12 door- of schampschoten.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn ten gevolge van opgelopen schotverwondingen overleden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd. Hiervoor is het volgende van belang.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat:
- hij op 19 december 2017 de verdachte heeft ontmoet en dat de verdachte toen aan hem heeft gevraagd of hij chauffeur wilde zijn bij een liquidatie;
- de verdachte toen aan hem heeft verteld dat er een neger plat gelegd (vermoord) moest worden omdat hij iemand had geript;
- de klus gedaan zou worden door de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [getuige] ;
- de verdachte aan [getuige] de auto van het doelwit heeft laten zien en ze in de omgeving van zijn huis zijn geweest in Rotterdam Beverwaard;
- de verdachte ook de Audi heeft laten zien waarmee het zou gaan gebeuren;
- de verdachte toen ook tegen hem heeft gezegd dat ze al dagen aan het rondrijden waren, op zoek naar die man, maar dat hij niet naar buiten kwam; het was de bedoeling om de man dood te schieten als hij zou gaan rijden;
- de verdachte aan hem gezegd heeft dat ze elk € 15.000,- zouden krijgen.
Getuige [getuige] heeft verder, laatstelijk bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij eind november of begin december 2017 een automatisch vuurwapen heeft gezien in de kelderbox van [medeverdachte 3] en dat de verdachte daar het wapen uit de tas haalde en aan hem, [getuige] , liet zien.
De verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat dat hij gebeld werd door iemand voor een zaak. Ter zitting heeft hij verklaard dat die iemand [medeverdachte 1] was.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij iemand moest benaderen om met ‘ze mee te doen’. Hij heeft een foto van een AK 47 naar [getuige] gestuurd en [getuige] zou mee willen doen met die zaak. Later werd hij gebeld, omdat [getuige] niet was op komen dagen bij de jongens van de Audi. Toen is hij er naar toe gegaan en is zelf meegegaan.
De verdachte heeft in zijn vijfde verhoor bij de politie verklaard dat hij wist dat ze een AK 47 hadden.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 1] hem op 20 december 2017 in de Audi een foto van het slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) heeft laten zien en dat op het moment dat hij de foto zag, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] langsliepen.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van getuige [getuige] geloofwaardig acht. De rechtbank overweegt daarbij dat [getuige] al vanaf 30 december 2017 - zijn eerste (anonieme) verklaring - tot aan de zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 25 september 2018 een consistent en gedetailleerd verhaal over de liquidatie heeft afgelegd. Belangrijke elementen hiervan, zoals het aantreffen van het wapen op de [adres 2] , informatie over de auto en de verblijfplaats van het doelwit, over de auto van de daders en de te verwachten beloning, zijn herleidbaar tot hetgeen is gebeurd.
Voorts komt uit het dossier - anders dan de verdachte suggereert - geen enkele aanwijzing naar voren dat [getuige] uit zou zijn op wraak en bovenal is dit verweer niet verder onderbouwd dan met het betoog dat de verdachte en [getuige] ruzie zouden hebben.
Dit rijmt niet met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat die ruzie eerder in het jaar had plaatsgevonden, maar dat hij eind december 2017 geen ruzie met [getuige] had.
Daarentegen wordt de verklaring van [getuige] bevestigd door de (derde) verklaring van de verdachte inhoudende dat hij [getuige] heeft benaderd om mee te doen met ‘die zaak’ en door het Snapchatbericht tussen de verdachte en [getuige] waarin de verdachte een foto stuurde en de verdachte zei dat dit een AK 47 betrof.
Op basis van de verklaringen van getuige [getuige] , de derde verklaring van de verdachte zoals afgelegd bij de politie, de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter zitting en het genoemde Snapchatbericht is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft gepoogd [getuige] uit te lokken om [slachtoffer 1] te liquideren. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat de moord daadwerkelijk is gepleegd.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld wat de rol van de verdachte is geweest bij de liquidatie op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij in de Audi is meegegaan om op de uitkijk te staan bij het rippen van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van [getuige] , en omdat het bovendien ter uitvoering van die rol (op de uitkijk staan bij een beroving) volstrekt onlogisch is om midden in een drukke woonwijk in een auto te stappen met de uitvoerders die een automatisch vuurwapen bij zich hebben, om op de uitkijk te staan ín een auto en daarbij niet te weten hoe die persoon beroofd gaat worden, waar die persoon beroofd gaat worden en waarvan die persoon beroofd gaat worden. De verdachte heeft kortom wel degelijk geweten dat, toen hij op 20 december 2017 bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Audi stapte, zij doende waren om in opdracht een liquidatie uit te voeren.
Opzet
Uit de feiten en omstandigheden zoals hierboven is vermeld kan het zuivere opzet op de dood van [slachtoffer 1] kan worden bewezen. Het was de uitdrukkelijke bedoeling om hem dood te schieten. Zowel [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] als de verdachte wisten dat er een man omgebracht moest worden. Daarbij hadden ze de informatie gekregen over de om te brengen persoon, waar hij woonde en in welke auto hij reed. De verdachte is op 18 december 2017 mee geweest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met het observeren van [slachtoffer 1] . De verdachte wist dat de medeverdachten in het bezit waren van een AK 47. De verdachte is door [medeverdachte 1] gebeld om op 20 december 2017 naar Beverwaard te komen. De verdachte heeft aan dat verzoek gevolg gegeven. Kort nadat hij was ingestapt, zijn ze gedrieën naar de [adres delict] gereden en hebben daar gewacht tot het doelwit van de liquidatie, [slachtoffer 1] , naar buiten zou komen. [medeverdachte 1] heeft in de Audi aan de verdachte een foto van [slachtoffer 1] laten zien. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die dag een extra paar ogen nodig hadden.
Voorts kan uit de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat er tevens sprake was van bij de verdachte bestaand opzet op de dood van [slachtoffer 2] , op zijn minst in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft gezien dat er twee personen, het doelwit [slachtoffer 1] en een ander, zijnde [slachtoffer 2] voorbij liepen en in de auto stapten. Desondanks is [medeverdachte 1] gaan rijden, is de verdachte in de Audi blijven zitten en heeft hij geen tegenstand geboden of pogingen ondernomen om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te weerhouden van het uitvoeren van het plan. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een magazijn leeggeschoten in de richting van de chauffeur van de Seat, terwijl hij vrijwel langszij stond. De verdachten moeten hebben geweten dat het leegschieten van een magazijn van een AK 47 van zeer korte afstand op de wijze zoals dat in dit geval is gedaan voor eenieder die voor in de Seat zou hebben gezeten moet hebben betekend dat zijn overlevingskansen (vrijwel) nihil waren. Anders gezegd: dergelijk handelen is onmiskenbaar gericht op de dood. Daarmee is welbewust het risico genomen dat ook [slachtoffer 2] zou worden getroffen door de kogels en zou komen te overlijden. De opzet op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] kan aldus worden bewezen.
Voorbedachte raad
De vraag die vervolgens aan de rechtbank ter beoordeling voorligt is of er sprake is van moord. Voor bewezenverklaring van moord is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ vast komen te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft samen met de medeverdachten voorbereidingen getroffen voor de liquidatie van [slachtoffer 1] . De medeverdachten hadden daartoe opdracht gekregen van (nog) onbekend gebleven opdrachtgevers, die hen daarvoor een auto en een automatisch vuurwapen ter beschikking hebben gesteld. Vanaf 18 december 2017 hebben de verdachte en zijn medeverdachten observaties uitgevoerd en naar een geschikt moment van uitvoering gezocht. De verdachte heeft [getuige] gevraagd te helpen bij de liquidatie. Er is dus onmiskenbaar sprake van voorbedachte raad, van voldoende tijd van kalm beraad op het besluit om [slachtoffer 1] te doden. Er is dagen de tijd geweest om over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dit geldt ook voor de verdachte, die zich - vrijwel direct nadat [medeverdachte 1] contact met hem opnam - in de avond van 20 december 2017 welbewust aansloot bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Die gelegenheid voor kalm beraad was er ook om 18.56 uur die avond, toen de verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] in gezelschap van een andere man - [slachtoffer 2] - langs hun auto zagen lopen en in de Seat zagen stappen. Niet is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] kan op grond van het voorgaande voorbedachte raad worden aangenomen. Dat hij onbedoeld slachtoffer is geworden, doet daaraan niet af, dat is een kwestie die de opzetvraag betreft. Hiervoor is al overwogen dat van opzet (in voorwaardelijke zin) kan worden gesproken.
Medeplegen
De volgende vraag is of de verdachte als medepleger van de dubbele moord is aan te merken of dat hij medeplichtig is daaraan.
De rechtbank overweegt dat naast de vaststelling dat de verdachte deel uitmaakte van de groep personen die vanuit de Audi heeft geschoten, ook gebleken is dat:
  • de verdachte van tevoren door [medeverdachte 1] betrokken is bij en ingelicht over een concreet plan;
  • de verdachte voorafgaand aan de schietpartij pogingen heeft ondernomen om een chauffeur te regelen voor de liquidatie;
  • de verdachte voorafgaand aan de liquidatie heeft deelgenomen aan observaties van het doelwit;
  • de verdachte ervan op de hoogte was dat de medeverdachten een AK 47 hadden;
  • de verdachte op de dag van de liquidatie op verzoek van [medeverdachte 1] in de Audi is gestapt;
  • de verdachte na de schietpartij tezamen met de medeverdachten in de Audi naar Ridderkerk is gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, hoewel zijn rol bij het uitvoeren van de liquidatie (relatief) beperkt is gebleven tot het zijn van een extra paar ogen, onder deze omstandigheden zodanig gehandeld dat voldaan is aan de vereisten voor medeplegen. Er is sprake van een zodanige intellectuele en materiële bijdrage aan de liquidatie dat van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken. Het medeplegen van de moord op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] kan worden bewezen.
Het gebruikte wapen
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de liquidatie samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd, waarbij gebruik is gemaakt van een AK 47. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op 20 december 2017 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft kunnen beschikken over de door [medeverdachte 2] bij de liquidatie gebruikte AK 47.
Voor wat betreft de onder feit 4 ten laste gelegde pleegperiode voorafgaand aan 20 december 2017 overweegt de rechtbank dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de kelderbox van [medeverdachte 3] eind november of begin december 2017 een automatisch vuurwapen, zijnde een AK 47 heeft gezien. Het wapen zou door [medeverdachte 3] dan wel de verdachte uit een tas zijn gehaald. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor het standpunt dat de verdachte het wapen in de kelderbox van [medeverdachte 3] voorhanden heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het door de verdachte aan [getuige] verstuurde Snapchatbericht niet bijdragen aan het bewijs dat de verdachte het wapen eerder dan op 20 december 2017 voorhanden had. Uit het versturen van een foto van een AK 47 kan immers nog niet worden geconcludeerd dat de verdachte toen ook al daadwerkelijk de beschikking had over de AK 47.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte de AK 47 in de periode voor 20 december 2017 voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuldig is aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , dat de verdachte heeft gepoogd [getuige] uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] en dat hij samen met zijn medeverdachten een AK 47 voorhanden heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet primair, 2, 3 primair, impliciet primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 20 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft/ beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij in de periode van 17 december 2017 tot en met 20 december 2017 te Rotterdam door het
verschaffen van inlichtingen opzettelijk heeft gepoogd [getuige] uit te lokken tot het begaan van een misdrijf, te weten het (in Rotterdam) tezamen en in vereniging, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] , van het leven beroven,
immers heeft verdachte, toen en daar:
- aan die [getuige] gevraagd om tijdens de te plegen moord als chauffeur op te treden en
- aan die [getuige] informatie verstrekt over de auto van die [slachtoffer 1] (Seat) en de voor de moord te gebruiken auto (Audi) en
- aan die [getuige] de woonwijk van die [slachtoffer 1] getoond en
- tegen die [getuige] gezegd dat de opdrachtgever €15.000 per persoon betaalde om die neger om te leggen, althans woorden van gelijke aard/strekking;
3.
hij op 20 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 2] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
4.
hij
op20 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 30 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk AK-47, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. primair, impliciet primair
medeplegen van moord
2.
poging tot opzettelijke uitlokking tot het medeplegen van moord
3. primair, impliciet primair
medeplegen van moord
4.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vermoord. Ook heeft de verdachte geprobeerd om iemand anders uit te lokken tot het medeplegen van de moord op [slachtoffer 1] door die persoon te vragen daarbij als chauffeur op te treden. Hij heeft daarbij een bedrag van € 15.000,- als beloning genoemd. Voorts heeft de verdachte het wapen dat gebruikt is bij de liquidatie samen met zijn medeverdachten voorhanden gehad.
Moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor moord als maximum (aan volwassenen) op te leggen straf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar vastgesteld. Voor feiten als deze zijn binnen de rechtspraak geen landelijke oriëntatiepunten. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken die in ons land in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezen verklaarde feit zich moeilijk laat vergelijken met soortgelijke zaken, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Uit de aard en de ernst van het bewezenverklaarde van alleen al de dubbele moord volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een vrijheidsbenemende straf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft de rechtbank met het volgende rekening gehouden. De moord betreft een geplande koelbloedige liquidatie, een zogenaamde huurmoord. De verdachte en zijn medeverdachten hebben de omgeving dagenlang in de gaten gehouden op zoek naar hun doelwit, om een goed moment uit te kiezen om toe te slaan. Op 20 december 2017 even voor zeven uur in de avond was het moment daar. De nietsvermoedende slachtoffers zaten nauwelijks in hun auto toen zij door de verdachten onder vuur werden genomen. Het magazijn van de AK 47 is volledig op hen leeggeschoten. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben voor deze moord betaald gekregen.
Hoewel het onderliggende motief van de moord op [slachtoffer 1] ongewis is gebleven en verdachte geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn daadwerkelijke beweegredenen voor zijn betrokkenheid bij deze huurmoord, is voor de rechtbank in elk geval voldoende komen vast te staan dat de loyaliteit van de verdachte naar zijn medeverdachten zwaarder woog dan het leven van [slachtoffer 1] .
Het is onvoorstelbaar dat hij daarbij het risico op de dood van [slachtoffer 2] op de koop toe heeft genomen. De rechtbank rekent het verdachte buitengewoon ernstig aan dat hij op deze wijze heeft gehandeld.
Door dit gewelddadige en nietsontziende handelen van de verdachte en zijn medeverdachten hebben zij de slachtoffers het leven ontnomen en de partners, de jonge kinderen, familieleden en vrienden van de slachtoffers een immens en onherstelbaar leed aangedaan dat zij voor de rest van hun leven zullen dragen. Blijkens de ter terechtzitting voorgedragen schriftelijke verklaringen van de achtergebleven partners en de familieleden van de slachtoffers heeft het verlies het leven van de nabestaanden ernstig ontwricht. Het wegvallen van de slachtoffers heeft voor een onherstelbaar gemis in het leven van de nabestaanden gezorgd. Voorts kampen zij met fysieke en psychologische problemen.
Op het moment van de moord was het druk op straat. Er liepen ouders met kinderen die net terugkwamen van een kerstdiner op school. Eén van de kogels is aangetroffen op de deurmat binnen de woning waarvoor de Seat geparkeerd stond. Het mag een wonder heten dat er niet nog meer slachtoffers zijn gevallen.
Een dergelijk ernstig delict schokt de rechtsorde zeer en veroorzaakt in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Kinder- en jeugdpsychiater R.F. Ferdinand heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersingsstoornis of andere gedragsstoornis en van zwakbegaafdheid. De stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens waren aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Het met de gedragsstoornis samenhangende beperkte normbesef, lacunaire geweten, en de antisociale cognities maken de verdachte kwetsbaar voor antisociaal gedrag. In combinatie met de gedragsstoornis maakt de zwakbegaafdheid de verdachte eveneens kwetsbaar voor antisociaal gedrag omdat daarmee het inzicht in risico’s in sociale situaties beperkt is.
Mocht de rechtbank oordelen dat de verdachte meer dan alleen een toevallige aanwezige was, en een actievere rol heeft gespeeld bij de liquidatie, dan is het aannemelijk dat de gedragsstoornis en de zwakbegaafdheid hierin een rol hebben gespeeld. Immers, de lacunaire gewetensontwikkeling, het gebrekkige normbesef en de antisociale cognities behorende bij de gedragsstoornis waren, evenals de zwakbegaafdheid, aanwezig tijdens het ten laste gelegde. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan (een deel van het ten laste gelegde) dan is het waarschijnlijk dat de keuzes die hij tijdens het ten laste gelegde maakte werden beïnvloed door aspecten van de gedragsstoornis (gebrekkig normbesef, antisociale cognities, lacunair geweten). Daarom wordt in dat geval geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
In de persoonlijkheid van de verdachte worden geen aanwijzingen gevonden die toepassing van het volwassenenstrafrecht rechtvaardigen. De verdachte is beneden gemiddeld intelligent en in het onderzoek komt naar voren dat hij tijdens het ten laste gelegde psychisch niet functioneerde op een ouder niveau dan volgens kalenderleeftijd zou mogen worden verwacht, eerder op een jonger niveau. Daarbij leeft hij ook niet het leven van een volwassene: hij woont nog thuis en is niet zelfvoorzienend.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden aan medewerking aan de liquidatie dan is het aannemelijk dat de gedragsstoornis en de zwakbegaafdheid hieraan hebben bijgedragen. Als dat het geval is dan is een intensieve langdurige behandeling geïndiceerd. Dit zal in een gedwongen kader moeten gebeuren, omdat de verdachte behandeling niet nodig vindt. Een onvoorwaardelijke PIJ maatregel is dan dus geïndiceerd.
GZ-psycholoog C. van den Bergh heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 11 mei 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens. Hij heeft duurzame tekortkomingen in zijn cognitieve sociale en emotionele ontwikkeling die afwijken van de maatschappelijke norm. Deze leiden tot disfunctioneren in de verschillende levensdomeinen, school, werk, vrije tijd, vriendenkeuze en in het interpersoonlijk functioneren. Er zijn aanpassingen noodzakelijk om de schade voor de verdachte te beperken. De verdachte is vanaf jonge leeftijd bekend met oppositioneel gedrag en woedeproblemen. Hij heeft een disharmonisch opgebouwd intelligentieprofiel waardoor hij verbale en abstracte informatie minder goed en snel kan verwerken.
Emotioneel functioneert hij vanuit een zelfbeschermend ego-ontwikkelingsniveau, wat impliceert dat hij vooral vanuit zijn eigen perspectief redeneert en handelt. De verdachte komt qua ego-ontwikkeling op het zelfbeschermende niveau uit, wat past bij een leeftijd van 11 jaar.
De verdachte is streetwise en hij is niet gauw bang. Hij kan zijn emoties reguleren zonder overspoeld te raken of te piekeren. Moreel is zijn oordeelsvermogen minder goed ontwikkeld. Hij kent de normen en waarden passend bij zijn kalenderleeftijd. Deze zijn echter niet geïnternaliseerd.
De beneden gemiddelde intelligentie en de achterstand in de emotionele ontwikkeling zijn van invloed op verdachtes vermogen om passende oplossingsstrategieën te bedenken en om na te denken over de consequenties voor anderen. Hij houdt onvoldoende rekening met allerlei mogelijke opties, anders dan het calculeren van zijn eigen voordeel. Zolang er geen vervelende consequenties zijn, volgt hij zijn eigen spoor. Zijn inzicht in de risico’s binnen sociale interacties wordt daardoor beperkt.
De gedragsproblematiek is al langdurig bekend en zichtbaar in de verschillende levensdomeinen. Het lijkt waarschijnlijk dat deze problemen ook aanwezig waren in de periode waarin het ten laste gelegde werd gepleegd.
Er zijn geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid en/of de ontwikkeling van de verdachte die aanleiding geven het strafrecht voor volwassenen toe te passen, omdat de verdachte zoals beschreven een aantal achterstanden heeft zowel cognitief als emotioneel waardoor hij niet conform zijn kalenderleeftijd functioneert.
Indien zijn betrokkenheid bewezen wordt en groter is dan hij heeft verklaard dan betreft het een ernstig delict. De verdachte laat dan zien dat hij afglijdt in steeds zwaarder crimineel gedrag. Hij kent al een langdurig ambulant traject waarin allerlei interventies zijn geprobeerd zonder aanwijsbaar resultaat. Er zijn dan geen protectieve factoren in zijn persoon of in zijn omgeving voldoende om zijn gedrag te reguleren. In die situatie wordt een onvoorwaardelijke PIJ maatregel geadviseerd.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 september 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Er bestaan al langere tijd zorgen over de ontwikkeling van de verdachte en zijn opvoedingssituatie, waarvoor hij van zijn dertiende tot het bereiken van volwassenheid in januari 2018 onder toezicht heeft gestaan. Dit heeft de ontwikkelingsbedreiging niet weg kunnen nemen en de huidige verdenking niet kunnen voorkomen. De Raad acht de huidige verdenking zeer zorgelijk voor het algeheel functioneren van de verdachte en zijn toekomstperspectief.
De Raad sluit zich aan bij de mening van de deskundigen omtrent de toepassing van het jeugdstrafrecht en de noodzaak tot intramurale behandeling om het inzicht van de verdachte en zijn competenties te vergroten, om toegerust te zijn om terug te keren in de maatschappij en om zich staande te houden zonder terug te vallen in delinquent gedrag.
Ter zitting heeft mevrouw Ultee het rapport van de Raad toegelicht. Zij heeft daarbij aangegeven dat de Raad graag zou zien dat de verdachte meteen aan de PIJ maatregel kan beginnen.
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna WSSJJ) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 5 september 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Ter zitting heeft mevrouw Pelgrim van WSSJJ zich geconformeerd aan de adviezen van de psycholoog, psychiater en de Raad.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen hierboven heeft overwogen, komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Sanctierecht voor jeugdige personen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het sanctierecht voor jeugdige personen of dat voor volwassenen op de verdachte dient te worden toegepast.
Hoofdregel in titel VIIIA van boek 1 van het Wetboek van Strafrecht is dat ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht van toepassing is.
Echter, ingevolge artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van zestien jaar, maar nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen, indien daartoe grond wordt gevonden in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan toepassing van het strafrecht voor volwassenen zou rechtvaardigen. Gelet echter op de persoon van de verdachte - sociaal-emotioneel functioneert hij op een niveau ver onder zijn kalenderleeftijd - is de rechtbank van oordeel dat het strafrecht voor volwassenen niet dient te worden toegepast.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ maatregel), mede gelet op de adviezen van de psycholoog en psychiater, is voldaan.
Voorts eist naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ maatregel). De rechtbank acht deze maatregel bovendien in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en mede met het oog op een juiste normhandhaving is de rechtbank van oordeel dat, ondanks het feit dat de Raad de noodzaak tot het snel aanvangen van een behandeling van verdachte benadrukt, een vrijheidsstraf van een duur zoals hierna is vermeld een passende bestraffing vormt.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
[benadeelde 1] ,ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 11.207,93 aan materiële schade (kosten lijkbezorging) en een bedrag van
€ 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
[benadeelde 2], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
[benadeelde 3], ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
[benadeelde 4] ,ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,- aan shockschade, subsidiair een bedrag van € 5000,- en meer subsidiair een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 5]ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 4.884,25 aan kosten die nauw samenhangen met de lijkbezorging, zijnde kosten van een gedenksteen, kosten plaatsingsrecht en kosten onderhoud, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[benadeelde 6]ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 20.000,- aan shockschade, subsidiair een bedrag van € 5000,- en meer subsidiair een naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] volledig toewijsbaar en heeft verzocht de vorderingen toe te wijzen.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van [benadeelde 1] ten aanzien van de shockschade en de kosten voor lijkbezorging af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering ten aanzien van de shockschade te matigen tot een bedrag dat de rechtbank redelijk acht en de vordering ten aanzien van de kosten voor lijkbezorging te matigen vanwege het ontbreken van causaliteit waar het gaat om de begrafenis op Curaçao en de vliegtickets. Daarnaast is het de verdediging niet duidelijk of hiervoor een verzekering is afgesloten en de kosten worden gedekt.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 6] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak en vanwege het ontbreken van medische stukken waaruit PTSS/ psychische gevolgen daadwerkelijk blijkt/blijken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen te matigen tot een bedrag dat de rechtbank redelijk acht.
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering van [benadeelde 5] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vorderingen te matigen tot een bedrag dat de rechtbank redelijk acht.
8.3.
Beoordeling
Vordering [benadeelde 1]
Kosten lijkbezorging
Artikel 6:108 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen.
Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover zij in redelijkheid zijn gemaakt in overeenstemming met de leefomstandigheden van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. De overledene was van Antilliaanse afkomst en de uitvaart heeft op Curaçao plaatsgevonden. Daarmee vallen deze kosten van de uitvaart en de direct aan de uitvaart te relateren kosten zoals de vliegtickets van de partner en de kinderen van de overledene hieronder. Derhalve zal de vordering worden toegewezen. De rechtbank merkt nog op dat de verdediging de vraag heeft opgeworpen of deze kosten door een verzekering worden gedekt. Dit kan niet worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van de vordering en daarom gaat de rechtbank hieraan voorbij. Bovendien heeft de advocaat van de benadeelde partij in reactie hierop te kennen gegeven dat de kosten niet door een verzekering zijn gedekt.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240 (Taxibus arrest) en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387). Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient bij de begroting van die schade, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij, zoals zij heeft gesteld en onderbouwd, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Daarbij is van belang dat van de zijde van de verdachte op zichzelf niet gemotiveerd is betwist dat door de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen geachte feit dergelijke schade is geleden. De rechtbank zal de omvang van de shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 25.500,-. Hierbij is in het bijzonder gelet op de volgende omstandigheden:
- De benadeelde partij werd direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden. Zij is nadat zij schoten had gehoord naar buiten gegaan en heeft haar partner urenlang levenloos in een auto zien liggen die dicht bij hun huis in de straat heeft gestaan. Voorts is zij een week later geconfronteerd met zijn door de schotwonden en sectie aangetaste lichaam. Hiermee is voldaan aan het confrontatievereiste zoals bedoeld in het Taxibus arrest.
- Voldoende aannemelijk is dat dit bij de benadeelde partij een hevige schok teweeg heeft gebracht, mede getuige het feit dat zij met een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) en een depressieve stoornis is gediagnosticeerd, waarvoor zij zich onder psychologische behandeling heeft moeten stellen. Er is dus bij haar als gevolg van het bewezen verklaarde sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente over € 11.207,93 vanaf 10 december 2018 en over € 25.500,- vanaf 20 december 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vorderingen [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
Shockschade
Hoewel het verlies van hun vader(figuur) ongetwijfeld buitengewoon veel verdriet bij de kinderen heeft veroorzaakt, biedt de wet geen ruimte voor vergoeding van affectieschade. Zoals hierboven bij de vordering van [benadeelde 1] is overwogen, kan slechts immateriële schade in de vorm van geestelijk letsel door waarneming of directe confrontatie voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank is bij [benadeelde 2] en [benadeelde 3] onvoldoende gebleken van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord die een in de psychiatrie erkend ziektebeeld tot gevolg heeft gehad. Onvoldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen direct zicht hebben gehad op het lichaam van [slachtoffer 1] in de auto. De benadeelde partijen zijn weliswaar onder behandeling van een psycholoog, maar niet is gebleken van een bij hen gediagnosticeerde psychiatrische ziekte. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partijen zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt. Deze kosten worden tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 4]
Shockschade
Voor de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen bij de bespreking van de vordering van [benadeelde 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is bij [benadeelde 4] gebleken van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord, nu zij op de plaats delict geconfronteerd is met het door de schotwonden gehavende lichaam van haar partner. De rechtbank acht aannemelijk dat dit een grote schok bij de benadeelde partij teweeg heeft gebracht. Onvoldoende is echter gebleken van geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van deze directe confrontatie. De vordering is op dit punt niet voldoende onderbouwd. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 5]
Kosten lijkbezorging
Zoals hierboven is overwogen geeft artikel 6:108 BW een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de posten die worden gevorderd aan de uitvaart te relateren zijn en aldus vallen onder de kosten voor lijkbezorging. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. De schadeposten ten aanzien van de kosten voor het graf van [slachtoffer 2] zijn door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) weersproken en zullen worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 december 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Vordering [benadeelde 6]
Shockschade
Voor de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover heeft overwogen bij de bespreking van de vordering van [benadeelde 1] . Vast is komen te staan dat de benadeelde partij, zoals hij heeft gesteld en onderbouwd, als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade heeft geleden. Van de zijde van de verdachte is dit weliswaar betwist, maar de rechtbank gaat aan deze betwisting, als onvoldoende gemotiveerd, voorbij. De rechtbank zal de omvang van de shockschade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 20.000,-. Hierbij is in het bijzonder gelet op de omstandigheden:
- De benadeelde partij werd direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het misdrijf en met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde heeft plaatsgevonden. Hij heeft immers het lichaam van zijn zoon moeten identificeren en is geconfronteerd met zijn door de schotwonden aangetaste lichaam. Hiermee is voldaan aan het confrontatievereiste zoals bedoeld in het Taxibus arrest.
- Voldoende aannemelijk is dat dit bij hem een hevige schok teweeg heeft gebracht, mede getuige het feit dat hij met een depressie is gediagnosticeerd door de huisarts. Er is dus bij hem als gevolg van het bewezen verklaarde sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 december 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 1] hoofdelijk een schadevergoeding betalen van € 36.707,93.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 5] hoofdelijk een schadevergoeding betalen van € 4.884,25.
De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde 6] hoofdelijk een schadevergoeding betalen van € 20.000,-.
Tevens wordt ten aanzien van deze vorderingen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
In deze procedure wordt over de schadevergoeding voor de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] geen beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet primair, 2, 3 primair, impliciet primair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 1], te betalen een bedrag van € 36.707,93 (zegge: zesendertigduizendzevenhonderdzeven euro en drieënnegentig cent), bestaande uit
€ 11.207,93 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 25.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 36.707,93 (zegge: zesendertigduizendzevenhonderdzeven euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over € 11.207,93 vanaf 10 december 2018 en over € 25.500,- vanaf 20 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 2]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 3]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
verklaart de benadeelde partij
[benadeelde 4]niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 5] ,te betalen een bedrag van
€ 4.884,25 (zegge: vierduizendachthonderdvierentachtig euro en vijfentwintig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 4.884,25 (zegge: vierduizendachthonderdvierentachtig euro en vijfentwintig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[benadeelde 6], te betalen een bedrag van
€ 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededader(s) van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 20.000,- (zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. F. Aukema-Hartog en mr. E.J. Stalenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van
het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (meermalen) met een vuurwapen
op voornoemde [slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/af [medeverdachte 1] op of omstreeks 20 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van
het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
(meermalen) met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 01 november 2017 tot en met 20 december 2017 te Rotterdam, in elk
geval in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft door liet
- benaderen van een chauffeur ( [getuige] ) en/of
- verstrekken van informatie (aan [getuige] ) over
* (een) auto(s) (de auto van slachtoffer [slachtoffer 1] en/of de voor de moord
te gebruiken auto) en/of
* het (signalement van) slachtoffer [slachtoffer 1] en/of
* het voor de moord te gebruiken vuurwapen en/of
- ( meermalen) observeren van slachtoffer [slachtoffer 1] en/of maken van afspraken
met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de observatie(s) en/of
- ( op 20 december 2017 op/nabij de [adres delict] ) op de uitkijk te gaan
en/of blijven staan;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 17 december 2017 tot en met
20 december 2017 te Rotterdam
door giften en/of beloften en/of geweld en/of bedreiging en/of door liet
verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
opzettelijk heeft gepoogd [getuige] uit te lokken tot het begaan van een
misdrijf, te weten het (in Rotterdam, in ieder geval in Nederland) tezamen en
in vereniging, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer 1] , van het leven beroven,
immers heeft verdachte en/of een of meer van zijn mededaders, toen en daar:
- aan die [getuige] gevraagd om tijdens de te plegen moord als chauffeur op te
treden en/of
- aan die [getuige] een foto getoond en/of een signalement verstrekt van die
[slachtoffer 1] en/of
- aan die [getuige] informatie verstrekt over de auto van die [slachtoffer 1] (Seat)
en/of de voor de moord te gebruiken auto (Audi) en/of
- aan die [getuige] het adres/de woonwijk van die [slachtoffer 1] getoond en/of
- tegen die [getuige] gezegd dat de opdrachtgever E15.000 per persoon betaalde
om die neger om te leggen, althans woorden van gelijke aard/strekking;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 20 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] van
het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm
beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (meermalen) met een vuurwapen
op voornoemde [slachtoffer 2] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 alif/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] op of omstreeks 20 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 2] van
het leven heeft/hebben beroofd,
immers heeft/hebben die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of zijn mededader(s)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
(meermalen) met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 2] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 01 november 2017 tot en met 20 december 2017 te Rotterdam, in elk
geval in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft door het
- benaderen van een chauffeur ( [getuige] ) en/of
- verstrekken van informatie (aan [getuige] ) over
* (een) auto(s) (de auto van slachtoffer [slachtoffer 1] en/of de voor de moord
te gebruiken auto) en/of
* het (signalement van) slachtoffer [slachtoffer 1] en/of
* het voor de moord te gebruiken vuurwapen en/of
- ( meermalen) observeren van slachtoffer [slachtoffer 1] en/of maken van afspraken
met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] over de observatie(s) en/of
- ( op 20 december 2017 op/nabij de [adres delict] ) op de uitkijk te gaan
en/of blijven staan;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2017 tot en met
20 december 2017 te Rotterdam
alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en)
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet
wapens en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 30 van die wet,
geschikt om automatisch te vuren, van het merk AK-47, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapen en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie