4.1.2.Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 20 december 2017 om 18:57 uur werd op de [adres delict] vanuit een donkere Audi A4 station een geparkeerd staande witte Seat onder vuur genomen met een automatisch vuurwapen (een AK 47).
De verdachte zat met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment in de Audi. [medeverdachte 2] heeft vanaf de achterbank van de Audi op de Seat geschoten, [medeverdachte 1] was de bestuurder van de Audi en de verdachte de bijrijder. [slachtoffer 1] was het doelwit en [slachtoffer 2] is onbedoeld mede het slachtoffer geworden van de liquidatie.
In de dagen voorafgaand aan de liquidatie hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van de personen die opdracht hadden gegeven tot de liquidatie informatie gekregen over het doelwit [slachtoffer 1] ; waar hij woonde (in Rotterdam Beverwaard) en in welke auto hij reed (een witte Seat met de kentekenplaat voor de ruit). Ook hadden ze van de opdrachtgevers de Audi en de AK 47 gekregen.
Er hebben ook - in wisselende samenstellingen, maar telkens in elk geval door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , en door de verdachte op 18 december 2017- observaties plaatsgevonden. Op 18 december 2017 is de Audi elf keer op de plaats delict geweest en op 19 december 2017 vijf keer. Op 20 december 2017 hebben de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] daadwerkelijk uitvoering gegeven aan het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden.
Op 20 december 2017 parkeerde [slachtoffer 1] omstreeks 14.15 uur de Seat op de [adres delict] . Vanaf 15.25 uur heeft de Audi op de [adres delict] afwisselend geparkeerd gestaan en heen en weer gereden. Omstreeks 18.40 uur is de verdachte in de Audi gestapt. Om 18.47 uur parkeerde de Audi vier plaatsen achter de Seat. Op dat moment was [medeverdachte 1] de bestuurder, de verdachte de bijrijder en zat [medeverdachte 2] op de achterbank met een AK 47 tussen zijn benen. Om 18.52 uur kwam [slachtoffer 2] aanrijden en parkeerde zijn bus op de [adres delict] op een parkeerplaats achter de Audi ter hoogte van de pinautomaat. Om 18.55 uur heeft [slachtoffer 2] bij de pinautomaat geld gepind en [slachtoffer 1] ontmoet. Vanaf de pinautomaat liepen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] samen naar de Seat. Ze liepen daarbij om 18.56 uur langs de Audi waar [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en de verdachte in zaten. Op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de Seat stapten, ging de verlichting van de Audi aan. Om 18.57 uur ging het achterraam aan de bijrijderszijde van de Audi open en stuurde [medeverdachte 1] de Audi langzaam naar de Seat. Hij stopte even naast een auto die twee parkeerplaatsen achter de Seat stond en reed weer verder in de richting van de Seat. Naast de Seat aangekomen schoot [medeverdachte 2] vanaf de passagiersplaats achterin de Audi door het geopende raampje van zeer korte afstand het magazijn van de AK 47 leeg in de richting van de chauffeur van de Seat. Er zijn minimaal 25 kogels afgevuurd.
[slachtoffer 2] zat op het moment van schieten op de bestuurdersstoel van de Seat en [slachtoffer 1] zat op de bijrijdersstoel. [slachtoffer 2] is getroffen door tenminste 10 inschoten, 6 doorschoten en enkele schampschoten en [slachtoffer 1] door 7 inschoten en 12 door- of schampschoten.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn ten gevolge van opgelopen schotverwondingen overleden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten moet worden gekwalificeerd. Hiervoor is het volgende van belang.
Getuige [getuige] heeft bij de politie verklaard dat:
- hij op 19 december 2017 de verdachte heeft ontmoet en dat de verdachte toen aan hem heeft gevraagd of hij chauffeur wilde zijn bij een liquidatie;
- de verdachte toen aan hem heeft verteld dat er een neger plat gelegd (vermoord) moest worden omdat hij iemand had geript;
- de klus gedaan zou worden door de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [getuige] ;
- de verdachte aan [getuige] de auto van het doelwit heeft laten zien en ze in de omgeving van zijn huis zijn geweest in Rotterdam Beverwaard;
- de verdachte ook de Audi heeft laten zien waarmee het zou gaan gebeuren;
- de verdachte toen ook tegen hem heeft gezegd dat ze al dagen aan het rondrijden waren, op zoek naar die man, maar dat hij niet naar buiten kwam; het was de bedoeling om de man dood te schieten als hij zou gaan rijden;
- de verdachte aan hem gezegd heeft dat ze elk € 15.000,- zouden krijgen.
Getuige [getuige] heeft verder, laatstelijk bij de rechter-commissaris, verklaard dat hij eind november of begin december 2017 een automatisch vuurwapen heeft gezien in de kelderbox van [medeverdachte 3] en dat de verdachte daar het wapen uit de tas haalde en aan hem, [getuige] , liet zien.
De verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat dat hij gebeld werd door iemand voor een zaak. Ter zitting heeft hij verklaard dat die iemand [medeverdachte 1] was.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij iemand moest benaderen om met ‘ze mee te doen’. Hij heeft een foto van een AK 47 naar [getuige] gestuurd en [getuige] zou mee willen doen met die zaak. Later werd hij gebeld, omdat [getuige] niet was op komen dagen bij de jongens van de Audi. Toen is hij er naar toe gegaan en is zelf meegegaan.
De verdachte heeft in zijn vijfde verhoor bij de politie verklaard dat hij wist dat ze een AK 47 hadden.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [medeverdachte 1] hem op 20 december 2017 in de Audi een foto van het slachtoffer ( [slachtoffer 1] ) heeft laten zien en dat op het moment dat hij de foto zag, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] langsliepen.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van getuige [getuige] geloofwaardig acht. De rechtbank overweegt daarbij dat [getuige] al vanaf 30 december 2017 - zijn eerste (anonieme) verklaring - tot aan de zijn verklaring bij de rechter-commissaris op 25 september 2018 een consistent en gedetailleerd verhaal over de liquidatie heeft afgelegd. Belangrijke elementen hiervan, zoals het aantreffen van het wapen op de [adres 2] , informatie over de auto en de verblijfplaats van het doelwit, over de auto van de daders en de te verwachten beloning, zijn herleidbaar tot hetgeen is gebeurd.
Voorts komt uit het dossier - anders dan de verdachte suggereert - geen enkele aanwijzing naar voren dat [getuige] uit zou zijn op wraak en bovenal is dit verweer niet verder onderbouwd dan met het betoog dat de verdachte en [getuige] ruzie zouden hebben.
Dit rijmt niet met de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat die ruzie eerder in het jaar had plaatsgevonden, maar dat hij eind december 2017 geen ruzie met [getuige] had.
Daarentegen wordt de verklaring van [getuige] bevestigd door de (derde) verklaring van de verdachte inhoudende dat hij [getuige] heeft benaderd om mee te doen met ‘die zaak’ en door het Snapchatbericht tussen de verdachte en [getuige] waarin de verdachte een foto stuurde en de verdachte zei dat dit een AK 47 betrof.
Op basis van de verklaringen van getuige [getuige] , de derde verklaring van de verdachte zoals afgelegd bij de politie, de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter zitting en het genoemde Snapchatbericht is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft gepoogd [getuige] uit te lokken om [slachtoffer 1] te liquideren. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat de moord daadwerkelijk is gepleegd.
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld wat de rol van de verdachte is geweest bij de liquidatie op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hoe dit handelen moet worden gekwalificeerd. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij in de Audi is meegegaan om op de uitkijk te staan bij het rippen van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van [getuige] , en omdat het bovendien ter uitvoering van die rol (op de uitkijk staan bij een beroving) volstrekt onlogisch is om midden in een drukke woonwijk in een auto te stappen met de uitvoerders die een automatisch vuurwapen bij zich hebben, om op de uitkijk te staan ín een auto en daarbij niet te weten hoe die persoon beroofd gaat worden, waar die persoon beroofd gaat worden en waarvan die persoon beroofd gaat worden. De verdachte heeft kortom wel degelijk geweten dat, toen hij op 20 december 2017 bij [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Audi stapte, zij doende waren om in opdracht een liquidatie uit te voeren.
Opzet
Uit de feiten en omstandigheden zoals hierboven is vermeld kan het zuivere opzet op de dood van [slachtoffer 1] kan worden bewezen. Het was de uitdrukkelijke bedoeling om hem dood te schieten. Zowel [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] als de verdachte wisten dat er een man omgebracht moest worden. Daarbij hadden ze de informatie gekregen over de om te brengen persoon, waar hij woonde en in welke auto hij reed. De verdachte is op 18 december 2017 mee geweest met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met het observeren van [slachtoffer 1] . De verdachte wist dat de medeverdachten in het bezit waren van een AK 47. De verdachte is door [medeverdachte 1] gebeld om op 20 december 2017 naar Beverwaard te komen. De verdachte heeft aan dat verzoek gevolg gegeven. Kort nadat hij was ingestapt, zijn ze gedrieën naar de [adres delict] gereden en hebben daar gewacht tot het doelwit van de liquidatie, [slachtoffer 1] , naar buiten zou komen. [medeverdachte 1] heeft in de Audi aan de verdachte een foto van [slachtoffer 1] laten zien. De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die dag een extra paar ogen nodig hadden.
Voorts kan uit de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat er tevens sprake was van bij de verdachte bestaand opzet op de dood van [slachtoffer 2] , op zijn minst in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft gezien dat er twee personen, het doelwit [slachtoffer 1] en een ander, zijnde [slachtoffer 2] voorbij liepen en in de auto stapten. Desondanks is [medeverdachte 1] gaan rijden, is de verdachte in de Audi blijven zitten en heeft hij geen tegenstand geboden of pogingen ondernomen om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te weerhouden van het uitvoeren van het plan. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] een magazijn leeggeschoten in de richting van de chauffeur van de Seat, terwijl hij vrijwel langszij stond. De verdachten moeten hebben geweten dat het leegschieten van een magazijn van een AK 47 van zeer korte afstand op de wijze zoals dat in dit geval is gedaan voor eenieder die voor in de Seat zou hebben gezeten moet hebben betekend dat zijn overlevingskansen (vrijwel) nihil waren. Anders gezegd: dergelijk handelen is onmiskenbaar gericht op de dood. Daarmee is welbewust het risico genomen dat ook [slachtoffer 2] zou worden getroffen door de kogels en zou komen te overlijden. De opzet op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] kan aldus worden bewezen.
Voorbedachte raad
De vraag die vervolgens aan de rechtbank ter beoordeling voorligt is of er sprake is van moord. Voor bewezenverklaring van moord is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ vast komen te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft samen met de medeverdachten voorbereidingen getroffen voor de liquidatie van [slachtoffer 1] . De medeverdachten hadden daartoe opdracht gekregen van (nog) onbekend gebleven opdrachtgevers, die hen daarvoor een auto en een automatisch vuurwapen ter beschikking hebben gesteld. Vanaf 18 december 2017 hebben de verdachte en zijn medeverdachten observaties uitgevoerd en naar een geschikt moment van uitvoering gezocht. De verdachte heeft [getuige] gevraagd te helpen bij de liquidatie. Er is dus onmiskenbaar sprake van voorbedachte raad, van voldoende tijd van kalm beraad op het besluit om [slachtoffer 1] te doden. Er is dagen de tijd geweest om over de betekenis en de gevolgen van deze voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Dit geldt ook voor de verdachte, die zich - vrijwel direct nadat [medeverdachte 1] contact met hem opnam - in de avond van 20 december 2017 welbewust aansloot bij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Die gelegenheid voor kalm beraad was er ook om 18.56 uur die avond, toen de verdachte en zijn medeverdachten [slachtoffer 1] in gezelschap van een andere man - [slachtoffer 2] - langs hun auto zagen lopen en in de Seat zagen stappen. Niet is gebleken van contra-indicaties die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Ook ten aanzien van [slachtoffer 2] kan op grond van het voorgaande voorbedachte raad worden aangenomen. Dat hij onbedoeld slachtoffer is geworden, doet daaraan niet af, dat is een kwestie die de opzetvraag betreft. Hiervoor is al overwogen dat van opzet (in voorwaardelijke zin) kan worden gesproken.
Medeplegen
De volgende vraag is of de verdachte als medepleger van de dubbele moord is aan te merken of dat hij medeplichtig is daaraan.
De rechtbank overweegt dat naast de vaststelling dat de verdachte deel uitmaakte van de groep personen die vanuit de Audi heeft geschoten, ook gebleken is dat:
- de verdachte van tevoren door [medeverdachte 1] betrokken is bij en ingelicht over een concreet plan;
- de verdachte voorafgaand aan de schietpartij pogingen heeft ondernomen om een chauffeur te regelen voor de liquidatie;
- de verdachte voorafgaand aan de liquidatie heeft deelgenomen aan observaties van het doelwit;
- de verdachte ervan op de hoogte was dat de medeverdachten een AK 47 hadden;
- de verdachte op de dag van de liquidatie op verzoek van [medeverdachte 1] in de Audi is gestapt;
- de verdachte na de schietpartij tezamen met de medeverdachten in de Audi naar Ridderkerk is gereden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte, hoewel zijn rol bij het uitvoeren van de liquidatie (relatief) beperkt is gebleven tot het zijn van een extra paar ogen, onder deze omstandigheden zodanig gehandeld dat voldaan is aan de vereisten voor medeplegen. Er is sprake van een zodanige intellectuele en materiële bijdrage aan de liquidatie dat van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten kan worden gesproken. Het medeplegen van de moord op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] kan worden bewezen.
Het gebruikte wapen
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte de liquidatie samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft gepleegd, waarbij gebruik is gemaakt van een AK 47. In die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op 20 december 2017 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft kunnen beschikken over de door [medeverdachte 2] bij de liquidatie gebruikte AK 47.
Voor wat betreft de onder feit 4 ten laste gelegde pleegperiode voorafgaand aan 20 december 2017 overweegt de rechtbank dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de kelderbox van [medeverdachte 3] eind november of begin december 2017 een automatisch vuurwapen, zijnde een AK 47 heeft gezien. Het wapen zou door [medeverdachte 3] dan wel de verdachte uit een tas zijn gehaald. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor het standpunt dat de verdachte het wapen in de kelderbox van [medeverdachte 3] voorhanden heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het door de verdachte aan [getuige] verstuurde Snapchatbericht niet bijdragen aan het bewijs dat de verdachte het wapen eerder dan op 20 december 2017 voorhanden had. Uit het versturen van een foto van een AK 47 kan immers nog niet worden geconcludeerd dat de verdachte toen ook al daadwerkelijk de beschikking had over de AK 47.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat de verdachte de AK 47 in de periode voor 20 december 2017 voorhanden heeft gehad.