ECLI:NL:RBROT:2018:10120

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
C/10/546206 / FA RK 18-1846
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2018 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de vervangende toestemming voor verhuizing van de vrouw met hun minderjarige kind naar Dronten. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.F. van Drenth, verzocht om toestemming om met hun minderjarige kind, geboren in 2006, te verhuizen naar Dronten en hem daar in te schrijven op een nieuwe school. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer, voerde verweer tegen dit verzoek, stellende dat de verhuizing in strijd zou zijn met de belangen van het kind.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw een gerechtvaardigd belang heeft bij de verhuizing, omdat zij met haar nieuwe partner een nieuw leven wil opbouwen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor de verhuizing onvoldoende was onderbouwd en dat de belangen van het kind niet voldoende gewaarborgd zijn. De rechtbank wees erop dat het in het belang van kinderen is om hun laatste schooljaar in dezelfde klas en op dezelfde school door te brengen. De vrouw had haar verhuizing al in gang gezet zonder de vereiste toestemming van de man, wat de relatie tussen de ouders onder druk heeft gezet.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was en dat de voorbereiding van de verhuizing niet zorgvuldig was. Daarom werd het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/546206 / FA RK 18-1846
Beschikking van 20 juli 2018 betreffende vervangende toestemming en wijziging zorgregeling ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te Gorinchem,
advocaat mr. J.F. van Drenth te Gorinchem,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te Capelle aan den IJssel,
advocaat mr. W.H.J.W. de Brouwer te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 06 maart 2018;
- het verweerschrift met bijlage;
- de brief met bijlagen van de vrouw, gedateerd 22 juni 2018;
- de brief van de raad, gedateerd 3 juli 2018;
- de brief met bijlagen van de man, gedateerd 4 juli 2018.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 juli 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Van Drenth;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. De Brouwer;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Op 5 juli 2018 is van de zijde van de vrouw een aanvullend verzoekschrift tot wijziging van de zorgregeling ingekomen.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 3 maart 2006.
2.2.
Het huwelijk van partijen is op 26 november 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 augustus 2014 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 1] .
2.4.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.5.
Het ouderlijk gezag over de [naam minderjarige 1] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.6.
De vrouw heeft nog twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie:
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2002 te [geboorteplaats minderjarige 2] ; en
[naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2003 te [geboorteplaats minderjarige 3] .
2.7.
Partijen hebben in onderling overleg een zorgregeling afgesproken inhoudende dat [naam minderjarige 1] één weekend per twee weken bij de man verblijft, de helft van de vakanties en feestdagen, alle jaren de voorjaars- en de herfstvakantie (sinds de zomer 2017) en éénmaal per twee weken op woensdagmiddag.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2018 zijn de vorderingen van partijen tot vaststelling dan wel schorsing van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgewezen en zijn de stukken in handen van de raad gesteld met verzoek om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het rapport dienaangaande in te brengen in de onderhavige bodemprocedure.

3.De beoordeling

3.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met [naam minderjarige 1] naar Dronten te verhuizen en daarbij aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [naam minderjarige 1] op de school De Dukdalf te Dronten.
3.2.
Het aanvullende verzoek van de vrouw strekkende tot wijziging van de in onderling overleg tussen partijen overeengekomen zorgregeling en de vaststelling dat in het vervolg een nader door de vrouw te formuleren regeling zal gelden, zal de rechtbank buiten beschouwing laten. De rechtbank acht het aanvullende verzoek in strijd met de eisen van een goede procesorde zoals is bedoeld in artikel 283 in samenhang met artikel 130 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering op grond van het navolgende.
De onderhavige procedure is reeds vanaf begin maart 2018 aanhangig. Op 23 juni 2018 is tijdens de behandeling van een kort geding tussen partijen aan de orde geweest dat de vrouw, gelet op het gewenste raadsonderzoek, een verzoek tot een wijziging van de zorgregeling zal indienen. De vrouw heeft derhalve voldoende gelegenheid gehad om het verzoek vóór aanvang van de zitting van 4 juli 2018 schriftelijk te vermeerderen dan wel te veranderen, zodat de man en de andere betrokkenen zich daarop deugdelijk hadden kunnen voorbereiden. Daarbij komt dat het aanvullende verzoek van de vrouw te onbepaald is geformuleerd. Namens de vrouw is ter zitting toegelicht dat het verzoek nodig is zodat de raad het rapport te zijner tijd kan uitbrengen. Echter, dit maakt niet dat een aanvullend verzoek dat in strijd is met de goede procesorde toegestaan kan worden. Het is ook niet noodzakelijk dat het verzoek in
dezeprocedure wordt gedaan. De raad zal het onderzoek zoals gemeld onder 2.8. pas starten als er een bodemprocedure met betrekking tot de zorgregeling aanhangig is gemaakt
.
De rechtbank gaat er vanuit dat alsnog een bodemprocedure wordt aangebracht door één van partijen binnen één maand na het geven van deze beschikking, zodat de raad in die bodemprocedure rapport uit kan brengen.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer tegen het verzoek van de vrouw tot verhuizing en het daarmee samenhangende verzoek tot wijziging van de school.
3.4.
De raad heeft geadviseerd het verzoek van de vrouw af te wijzen. De vrouw heeft recht op een nieuw leven met haar partner, maar het is in het belang [naam minderjarige 1] dat hij zijn laatste jaar van de basisschool af kan maken op de school en in de klas waar hij al jaren zit.
3.5.
Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder toestemming dient te krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak dient de rechter bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in acht te nemen en alle betrokken belangen af te wegen.
3.6.
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige(n) hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige(n) elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen waarbij te denken valt aan (niet uitputtend opgesomd):
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg.
3.7.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende.
De vrouw heeft sinds augustus 2016 een nieuwe partner die is gebonden aan Dronten vanwege de zorgregeling met zijn minderjarige kinderen. De vrouw stelt dat de relatie met haar huidige partner bestendig is. Haar wens is verdere invulling te geven aan haar relatie door te gaan samenwonen in Dronten met haar partner, [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] en de minderjarige kinderen van haar partner.
De vrouw heeft daarnaast aangevoerd de lasten van haar woning in Gorinchem niet langer te kunnen opbrengen, zodat ze gedwongen is om te verhuizen, waarbij ze geen geschikte mogelijkheden heeft om in haar huidige woonplaats te kunnen blijven wonen. Zij heeft in overleg met haar partner besloten de voorgenomen verhuizing tijdens (oorspronkelijk) de zomer in 2019 te vervroegen naar 2018 vanwege haar huidige financiële situatie. Haar woning in Gorinchem is inmiddels verkocht en ze heeft een nieuwe baan in Dronten per
1 mei 2018.
De belangen van [naam minderjarige 1] zijn volgens de vrouw gediend bij een rustige woonsituatie, hetgeen de verhuizing naar Dronten bieden kan. [naam minderjarige 1] kan het goed vinden met haar partner en zijn kinderen. [naam minderjarige 1] zal zijn vrienden gaan missen en moeten overstappen naar een andere school maar volgens de vrouw kan [naam minderjarige 1] dat prima aan.
De vrouw stelt verder dat de verhuizing, na contactherstel tussen de man en [naam minderjarige 1] , de uitvoering van een zorgregeling met de man niet in de weg zal staan. De vrouw wil waarborgen dat de man na de verhuizing van de vrouw ongeveer hetzelfde aantal kilometers dient te overbruggen als voorheen.
3.8.
De man stelt dat de verhuizing tegen de belangen van [naam minderjarige 1] ingaat. De vrouw heeft weliswaar het recht om haar leven opnieuw in te richten, maar dit vormt samen met de aangevoerde financiële noodzaak onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek. De noodzaak om te verhuizen is niet door de vrouw aangetoond. Daarnaast is de verhuizing onvoldoende doordacht en voorbereid. De zorgregeling met de man komt in het gedrang gezien de reisafstand. [naam minderjarige 1] is geworteld in Gorinchem waar hij zijn hele leven woont en naar school gaat. Door de verhuizing zal hij groep 8 op een nieuwe school moeten doen. Er zullen ook extra kosten ontstaan in verband met het halen en brengen van [naam minderjarige 1] in het kader van de zorgregeling, waarvoor de vrouw geen compensatie heeft geboden.
3.9.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat de vrouw een gerechtvaardigd belang heeft bij een verhuizing naar Dronten, omdat zij daar met haar partner een nieuw leven wenst op te bouwen. Deze enkele subjectieve reden vormt echter onvoldoende grond voor toewijzing van het verzoek.
De rechtbank zal bij de beslissing op het verzoek van de vrouw alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
3.10.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat sprake is van een complexe situatie waarbij meerdere kinderen van verschillende ex-partners en van de huidige partner van de vrouw betrokken zijn. Om beslissingen in goed beraad met de mede gezaghebbende vaders vorm en inhoud te geven, is veel geduld, overleg en zorgvuldigheid vereist van de vrouw, zeker bij een ingrijpende beslissing om ruim 100 km verder weg te willen gaan wonen. Dit heeft de vrouw nagelaten. Zij heeft de voorbereiding voor een verhuizing in volle gang gezet zonder de vereiste toestemming van de mede gezaghebbende vaders en ook zonder de vervangende toestemming van de rechtbank daarin af te wachten. Zij heeft haar woning in Gorinchem inmiddels al verkocht en zal die woning per 1 augustus 2018 moeten verlaten. Ook heeft zij haar baan in Gorinchem opgezegd en een nieuwe betrekking in Dronten aanvaard. Bovendien heeft de vrouw met haar partner een nieuwe woning in Dronten gekocht.
Uit het voorgaande blijkt dat de vrouw voorbijgaat aan het feit dat gezamenlijk gezag onderling overleg vereist bij het nemen van beslissingen aangaande [naam minderjarige 1] . De vrouw heeft met haar handelen de relatie met de man onder spanning gezet en beschadigd. Dat geldt temeer omdat zich circa twee jaar geleden een vergelijkbare situatie voordeed toen de vrouw zonder toestemming van de man met [naam minderjarige 1] wilde verhuizen naar Heesch om samen te gaan wonen met haar toenmalige partner.
3.11.
De gestelde financiële noodzaak acht de rechtbank voorts onvoldoende onderbouwd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat zij onvoldoende inkomsten tot haar beschikking zou hebben om in haar huidige woning te kunnen blijven wonen. Echter, de vrouw heeft geen inzage gegeven in haar huidige inkomen zodat de juistheid van deze stelling niet kan worden beoordeeld.
De vrouw heeft ter zitting verder verklaard dat zij wenste af te lossen op de hypothecaire geldlening vanwege de hoogte van die lening. Gezien de financiële omstandigheden waaronder de vrouw destijds die woning heeft kunnen overnemen is haar wens om de lening af te lossen begrijpelijk.
Een verplichting daartoe is echter niet komen vast te staan, zodat niet valt in te zien waarom die wens nu direct moest worden uitgevoerd en dat niet tot een later moment kon worden gewacht.
De rechtbank volgt evenmin de stelling van de vrouw dat een grotere hypotheekschuld zou resteren indien zij de verkoop van de woning zou hebben uitgesteld. De vrouw heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat sprake zou zijn van een grotere restschuld als de vrouw pas in de zomer van 2019 zou verhuizen, zoals aanvankelijk de bedoeling was.
De vrouw heeft een overzicht van haar inkomsten en lasten overgelegd, waaruit bij het achterwege laten van de door haar gewenste aflossingen, een positief maandelijks budget volgt. Ter zitting heeft de vrouw gesteld dat in deze opgave niet alle uitgaven zijn meegenomen. Omdat zij heeft nagelaten nader inzicht te verschaffen in haar financiële situatie, onder andere voor wat betreft het inkomen uit haar nieuwe baan, zal met deze stelling geen rekening worden gehouden. Verder weegt de rechtbank mee dat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zij financieel wordt ondersteund door haar partner, welke ondersteuning evenmin is verwerkt in haar overzicht van inkomsten en uitgaven.
Tenslotte geldt dat, ongeacht de vraag of de woning daadwerkelijk te duur was in verhouding tot haar inkomsten, de vrouw op geen enkele wijze heeft aangetoond dat zij heeft getracht om een goedkopere woning te krijgen in (de nabije omgeving van) Gorinchem.
De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de financiële noodzaak voor de vrouw om naar Dronten te verhuizen niet is komen vast te staan.
3.12.
Een verhuizing van de vrouw met [naam minderjarige 1] naar Dronten zal voorts ook impact hebben op de zorgregeling tussen de man en [naam minderjarige 1] . Deze ligt op dit moment stil vanwege een periode van voorlopige hechtenis van de man, naar aanleiding van een volgens de man vals gedane aangifte, maar de man wenst de zorgregeling te hervatten omdat hij inmiddels uit detentie is. Hervatting en opbouwen van de zorgregeling zal moeilijker verlopen als de vrouw en [naam minderjarige 1] naar Dronten zijn verhuisd. De man heeft er namelijk geen vertrouwen in dat de vrouw hem daarbij zal steunen, gezien de rol die zij heeft gespeeld in de strafzaak. Het zal voor hem ook moeilijker worden om een rol te spelen in het dagelijks leven van [naam minderjarige 1] . De man is bang dat hij [naam minderjarige 1] verliest door de verhuizing. Gezien de wijze waarop de vrouw de verhuizing heeft voorbereid en feitelijk al in gang heeft gezet, en het gegeven dat de omgang helemaal stil ligt, acht de rechtbank deze angst redelijk en begrijpelijk. Dat betekent niet dat de vrouw nooit kan verhuizen, maar het gegeven dat er geen goede zorgregeling is waar de man op kan vertrouwen weegt mee in de beoordeling, ten nadele van de vrouw.
3.13.
Met de raad is de rechtbank bovendien van oordeel dat het in het algemeen belang is van kinderen dat zij het laatste schooljaar doorbrengen in dezelfde klas op dezelfde school.
Een verhuizing zou voor [naam minderjarige 1] niet alleen een ingrijpende verandering van woonomgeving betekenen, maar ook een schoolwisseling in het jaar van afronding van zijn basisschool. Dit wordt niet in zijn belang geacht. Deze omstandigheid weegt zwaar mee in de beoordeling.
3.14.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat de noodzaak voor een verhuizing onvoldoende door de vrouw is gemotiveerd, dat geen sprake is van een goede en zorgvuldige voorbereiding en dat de belangen van [naam minderjarige 1] onvoldoende gewaarborgd zijn. Door de vrouw zijn geen andere argumenten naar voren gebracht die relevant zijn voor de belangenafweging.
Het verzoek van de vrouw strekkende tot vervangende toestemming om met [naam minderjarige 1] te mogen verhuizen naar Dronten en hem aldaar op een andere school te mogen inschrijven zal dan ook worden afgewezen.
3.15.
Proceskosten
3.15.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

4.1.
wijst de verzoeken van de vrouw af;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp - Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. A. Lablans en mr. E. Huls, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier M.H. van Leeuwen op 20 juli 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.