Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 15 oktober 2018 te Rotterdam een omgebouwd gaspistool en bijbehorende munitie in zijn auto had. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De officier van justitie, mr. L.L. van Delft, eiste een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het bezit van een vuurwapen, maar kon niet vaststellen welke munitie in het wapen was aangetroffen, waardoor dit deel van de tenlastelegging niet bewezen kon worden.
De rechtbank overwoog dat het aanwezig hebben van een vuurwapen op de openbare weg een onaanvaardbaar risico met zich meebrengt en dat vuurwapens vaak worden gebruikt in criminele activiteiten. De verdachte had geen verklaring kunnen geven voor het bezit van het wapen, wat vragen opriep over zijn intenties. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. Ondanks het verzoek van de verdediging om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, besloot de rechtbank tot een gevangenisstraf van zes maanden, omdat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen.
De rechtbank verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met de bepaling dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.