ECLI:NL:RBROT:2018:10103

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
10/690091-18, 10/028718-18 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplichtigheid aan dubbele moord en veroordeling voor openlijk geweld door 15-jarige

Op 10 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarige verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een dubbele moord en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 1], omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. De officier van justitie had gesteld dat de verdachte de moord had vergemakkelijkt door een AK 47 in zijn kelderbox te bewaren en medeverdachten gelegenheid te geven om samen te komen. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van getuigen niet voldoende steun boden voor deze beschuldigingen.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor openlijk geweld tegen [slachtoffer 3] op 7 februari 2018. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer had geslagen en geschopt, wat leidde tot een veroordeling tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank besloot dat de verdachte, ondanks de vrijspraak voor de moord, een passende straf moest krijgen voor het openlijk geweld, gezien de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummers: 10/690091-18 en 10/028718-18 (ttz gev)
Datum uitspraak: 10 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001 ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
thans verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres.
Raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 15 mei 2018, 12 juli 2018,
9 oktober 2018, 12 en 26 november 2018. Op 12 november 2018 zijn de zaken inhoudelijk behandeld.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is onder parketnummer 10/690091-18 ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging / wijziging tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
Aan de verdachte is tevens ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/028718-18.
Ter zitting van 12 november 2018 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten die in deze tenlasteleggingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. De tekst van deze tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met als algemene en bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan nieuwe strafbare feiten en zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht, inclusief huisbezoeken, en dat de verdachte naar school en/of stage gaat en meewerkt aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek (Fivoor),
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op 20 december 2017 om 18:57 uur werd op de [adres delict 1] te Rotterdam vanuit een donkere Audi A4 station een geparkeerd staande witte Seat onder vuur genomen met een automatisch vuurwapen (een AK 47). De twee inzittenden van deze auto, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kwamen hierdoor te overlijden.
Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de Audi zaten en de uitvoerders zijn van de liquidatie. Uit de gebeurtenissen voorafgaand aan de liquidatie blijkt dat de verdachte medeplichtig is aan de moord op [slachtoffer 1] .
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de moord op [slachtoffer 1] heeft vergemakkelijkt door voorafgaand aan diens liquidatie een AK 47 bewaard te houden in zijn kelderbox en door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gelegenheid te geven daar bij elkaar te komen om die liquidatie voor te bereiden. Daarmee is de verdachte medeplichtig geweest aan de moord op [slachtoffer 1] en heeft hij een AK 47 voorhanden gehad.
De officier van justitie heeft zich onder meer gebaseerd op de verklaringen van [getuige] , Snapchatgesprekken (met foto’s) tussen [getuige] en [medeverdachte 3] en tussen [getuige] en de verdachte, de verklaring van [medeverdachte 3] , de camerabeelden van de kelderbox en het feit dat de verdachte op de dag van de moord in de Audi heeft gezeten.
4.1.2.
Beoordeling
De getuige [getuige] heeft verklaard dat:
  • hij in de kelderbox van de verdachte eind november of begin december 2017 een automatisch vuurwapen, zijnde een AK 47 heeft gezien;
  • de verdachte of [medeverdachte 3] het wapen uit een tas heeft gehaald, waarbij de verdachte heeft gezegd dat hij het wapen ‘safe’ moest houden;
  • hij de dag voor de liquidatie met [medeverdachte 3] naar de kelderbox van de verdachte is gegaan en dat zij daar het één en ander omtrent de opdracht die [medeverdachte 1] had aangenomen, hebben besproken;
  • hij er op dat moment achter kwam dat de verdachte ook op de hoogte was van de opdracht om [slachtoffer 1] te vermoorden, en de verdachte aan hem een filmpje op zijn telefoon heeft laten zien, waarin de verdachte zichzelf had gefilmd in de Audi met een patroonmagazijn in zijn hand; op het filmpje was tevens de AK 47 te zien.
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van de getuige [getuige] geloofwaardig acht.
De verklaring van [getuige] dat -kort gezegd- de verdachte al vanaf eind november 2017 een AK 47 in zijn kelderbox voorhanden had wordt echter niet ondersteund door andere verklaringen of ander bewijsmateriaal waaruit dit voorhanden hebben (ten behoeve van de liquidatie) kan blijken. Evenmin vindt deze verklaring voldoende steun in overig bewijsmateriaal. Immers, ook als wordt aangenomen dat de verdachte aan [getuige] een Snapchatbericht heeft gestuurd over een AK 47 in combinatie met een foto van een AK 47, kan nog niet worden geconcludeerd dat hij de AK 47, die bij de liquidatie is gebruikt, ook daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij een foto van een AK 47 heeft gekregen van de verdachte. Het filmpje waarover [getuige] heeft verklaard -en waaruit de beschikkingsmacht van de verdachte over het wapen zou kunnen worden afgeleid- ontbreekt.
Van belang is ook dat op de camerabeelden van de kelderbox van de verdachte die zijn uitgekeken vanaf 12 december 2017 geen wapen te zien is en dat medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de bij de liquidatie gebruikte AK 47 pas enkele dagen voor de liquidatie van opdrachtgevers kreeg.
Tenslotte: ook het feit dat de verdachte in de middag van 20 december 2017 in de Audi heeft gezeten met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] draagt niet bij aan het bewijs ten aanzien van het voorhanden hebben van het wapen, omdat niet bekend is wat de verdachte precies in de Audi heeft gedaan en niet bekend is of het wapen toen zichtbaar in de Audi lag.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het wapen, de AK 47 die gebruikt is bij de liquidatie, heeft overgedragen dan wel voorhanden heeft gehad.
Ook bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring ter zake van het beschikbaar stellen van de kelderbox door de verdachte aan de verdachten van de moord als plaats voor samenkomst en overleg.
De camerabeelden van de flat waarop de kelderbox van de verdachte te zien is, zijn uitgekeken in de periode van 12 december 2017 tot en met 21 januari 2018. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn alleen op 14 december 2017 op de beelden te zien. Te zien is dat zij zich kort ophielden in de kelderbox van de verdachte en dat ze vervolgens de kelderbox van iemand anders binnen gingen. In de periode van 17 december 2017 tot en met 21 december 2017 zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in het geheel niet te zien op de beelden. Over [medeverdachte 3] is in het proces-verbaal van uitkijken van de camerabeelden niet gerapporteerd. Aanvullend bewijs, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de kelderbox van de verdachte diende als locatie voor samenkomst en/of overleg voor [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , ontbreekt. De enkele verklaring van [getuige] dat hij daar met [medeverdachte 3] en [verdachte] over de moordplannen heeft gesproken is onvoldoende.
Nu -zoals hierboven is overwogen- ook niet is bewezen dat de verdachte het wapen heeft overgedragen/verstrekt aan dan wel ter beschikking heeft gehouden (in zijn kelderbox) voor [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , acht de rechtbank evenmin bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer 1] .
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 3
Het ten laste gelegde zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard, nu op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 7 februari 2018 te Rotterdam, met anderen, op de openbare weg, de [adres delict 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , welk geweld bestond uit het meerdere malen, met kracht
- met geschoeide voet trappen
onderde kin van die [slachtoffer 3] en
- trekken aan het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- een arm om de nek van die [slachtoffer 3] leggen en vervolgens de spieren in die arm aan spannen en
- met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd en het lichaam van die
[slachtoffer 3] en
- slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
3.
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door het slachtoffer te slaan en te schoppen. Hierbij hebben de verdachte en de mededaders het slachtoffer getrapt onder zijn kin, een nekklem bij hem aangelegd en hem geschopt en geslagen terwijl hij al op de grond lag. De verdachte heeft het hele voorval ook nog eens gefilmd, hetgeen het extra vervelend voor het slachtoffer maakt.
Openlijk geweld, zeker als dat wordt gepleegd door een overmacht aan personen zonder duidelijke aanleiding, is een ernstig feit. De verdachte en zijn mededaders hebben de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog langdurig lichamelijke en psychische klachten kunnen ondervinden. Dergelijke feiten zorgen daarnaast voor gevoelens van onrust, onveiligheid en angst in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Psycholoog I. Snijders heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 9 juli 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een oppositioneel
opstandige gedragsstoornis (ernst: licht) en dreigt scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Geadviseerd wordt om in geval van bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten aan de verdachte een deels voorwaardelijke detentiestraf met als bijzondere voorwaarde het meewerken aan behandeling en/of begeleiding op te leggen.
Psychiater H. van der Lugt heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juli 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een oppositionele opstandige stoornis. Daarnaast is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem, leer- en onderwijsproblemen en acculturatieproblemen. Geadviseerd wordt om bij schuldigverklaring aan de verdachte voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarde het volgen van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek zoals De Waag of het Dok op te leggen.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 september 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De verdachte is een zestienjarige jongen met een blanco strafblad. Het recidive risico wordt door de Raad ingeschat op gemiddeld.
Voor zijn aanhouding ontbrak het bij de verdachte aan dagbesteding. Ook zijn vrijetijdsbesteding was niet structureel ingevuld. De Raad vindt het zorgelijk dat de verdachte meer ondersteuning nodig had om zich te conformeren aan de normen op school. Positief is dat hij binnen de JJI en ook tot op heden op zijn school in België hier niet tegen aanloopt en zijn schoolloopbaan heeft opgepakt.
De kans op herhaling wordt daarnaast verhoogd doordat de verdachte een groot verantwoordelijkheidsgevoel kent, waardoor hij in situaties belandt die hem in de problemen brengen. Daarnaast laat de verdachte nauwelijks zijn emoties zien en kiest er bewust voor om zich passief op te stellen.
Tegenover bovenstaande kunnen echter ook veel protectieve factoren worden gezet. De verdachte heeft sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis met zijn moeder en in samenwerking met de jeugdreclassering hard gewerkt om zijn leven weer op te pakken, waarin de nadruk lag op zijn veiligheid (gelet op eventuele represailles) en rust te creëren bij de verdachte. Dit lijkt nu dan ook zijn vruchten af te werpen.
De Raad onderschrijft het persoonsbeeld dat uit het persoonlijkheidsonderzoek is gekomen en kan zich vinden in de gegeven adviezen.
De Raad adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zijn medewerking verleent aan ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, zoals De Waag of het Dok op te leggen.
Ter zitting heeft mevrouw [deskundige 1] van de Raad het rapport toegelicht.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 november 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
De jeugdbeschermer maakt zich zorgen om de gemoedstoestand van de verdachte. Hij geeft aan niet goed in zijn vel te zitten. De terechtzitting en de verhuizing naar België zijn hier de oorzaak van. De verdachte geeft aan te willen werken aan zijn emoties en depressieve gevoelens en hij staat achter de aanmelding voor een behandeling. JBRR adviseert om bij schuldigverklaring aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de bijzondere voorwaarden dat de verdachte naar school en/of stage gaat en zijn medewerking verleent aan een behandeling bij Fivoor of een vergelijkbare instelling op te leggen.
Ter zitting heeft mevrouw [deskundige 2] van JBRR medegedeeld dat de verdachte bij Fivoor in Noord-Brabant kan worden behandeld.
De moeder van de verdachte heeft ter zitting medegedeeld dat het thuis goed gaat met de verdachte. De aanhouding van de verdachte, zijn voorlopige hechtenis en alle andere spanningen omtrent deze zaak (feiten 1 en 2) hebben veel effect gehad op het welbevinden van de verdachte.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. Nu de rechtbank het onder 1 en 2 ten laste gelegde -anders dan de officier van justitie- niet wettig en overtuigend bewezen acht, komt zij tot een andere strafoplegging.
Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is het uitgangspunt voor jeugdigen bij het plegen van openlijk geweld tegen personen een taakstraf van 40 uren dan wel dienovereenkomstige jeugddetentie.
De rechtbank acht het passend en geboden om aan verdachte een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie, op te leggen, met aftrek van de uren die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
[benadeelde 1], ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 11.207,93 aan materiële schade (kosten lijkbezorging) en een bedrag van
€ 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
[benadeelde 2], ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
[benadeelde 3] ,ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 25.500,- aan immateriële schade (shockschade) vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens wordt gevorderd de verdachte en zijn medeverdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de vordering.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] volledig toewijsbaar en heeft verzocht de vorderingen toe te wijzen. De officier van justitie acht de verdachte als medeplichtige hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vorderingen van [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet-ontvankelijk te verklaren in verband met de door hem bepleite vrijspraak voor feit 2. De raadsman heeft subsidiair verzocht de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren omdat er bij hen geen PTSS is geconstateerd. Voorts heeft de raadsman verzocht de vorderingen met betrekking tot de shockschade niet-ontvankelijk te verklaren omdat de shock niet is veroorzaakt door hetgeen waarvan de verdachte verdacht wordt. Tot slot meent de raadsman dat de vorderingen een onevenredige belasting voor het strafgeding opleveren omdat de omvang van de schade moeilijk vast te stellen is en de rol van de verdachte niet zonder meer een hoofdelijke veroordeling rechtvaardigt.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel is opgelegd.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
40 (veertig)
uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (nul) uurte verrichten werkstraf resteert;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3]
niet-ontvankelijk in hun vorderingen en bepaalt dat deze vorderingen slechts kunnen worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdediging tegen de vorderingen gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. F. Aukema-Hartog en mr. E.J. Stalenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.E.M. Broeders, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 december 2018.
Bijlage I
Tekst (nader omschreven) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
10/690091-18
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 november 2017 tot en met 20 december 2017
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen (merk AK-47) in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet,
geschikt om automatisch te vuren met een daarbij behorend patroonmagazijn en/of
daarbij behorende munitie, althans een vuurwapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II
en/of Categorie III heeft overgedragen en/of voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 en/of 31 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of (een) ander(en)
op of omstreeks 20 december 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] van
het leven hebben/heeft beroofd,
immers hebben/heeft die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of ander(en)
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
(meermalen) met een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meerdere
tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2017 tot en met
20 december 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(meermalen) (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk
gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- aan/voor genoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of ander(en) een
vuurwapen te verstrekken en/of ter beschikking te houden en/of
- aan genoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of ander(en) een
locatie/plaats (voor samenkomst en/of overleg) ter beschikking te stellen;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
10/028718-18
3.
hij op of omstreeks 7 februari 2018 te Rotterdam,
met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres delict 2] , in elk
geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] ,
welk geweld bestond uit het meerdere malen, althans eenmaal met kracht
- met geschoeide voet schoppen/trappen tegen het been en/of de kin van die [slachtoffer 3] en/of
- trekken aan het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of
- een arm om de nek en/of keel van die [slachtoffer 3] leggen/plaatsen (een zogenaamde nekklem) en/of vervolgens dc spieren in die arm aan te spannen en/of
- met geschoeide voet(en) schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van die
[slachtoffer 3] en/of
- met gebalde en/of vlakke hand(en) slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht