7.3.2.Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Kinder- en jeugdpsychiater Th.J.G. [deskundige 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 juni 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Tijdens het onderzoek is de verdachte 18 jaar en voldoet zijn gedrag daarom niet meer aan de criteria voor classificatie van de normoverschrijdende gedragsstoornis maar aan de criteria voor classificatie van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hij imponeert als een verharde en volwassen jongeman.
De verdachte heeft weliswaar een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een sterke criminele identificatie maar dat maakt niet dat hij zijn wil niet in vrijheid kon bepalen in zijn delictscenario. Er zijn geen redenen om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De criminele levensstijl en het ten laste gelegde zijn indicaties voor toepassing van het strafrecht voor volwassenen. Daarnaast is het persoonsbeeld van de verdachte een indicatie voor strafrecht voor volwassenen.
Er is geen specifiek behandeladvies te formuleren, aangezien er geen sprake is van een verminderd toerekenen op basis van een relatie tussen de stoornis en het ten laste gelegde. Wel heeft de verdachte te zijner tijd houvast nodig voor resocialisatie.
GZ-psycholoog A. [deskundige 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 juni 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Aangezien een duurzaam gevoels- en gedragspatroon inherent is aan een persoonlijkheidsstoornis en aangezien dit duurzame patroon hardnekkig en breed aanwezig is, is het aannemelijk dat die vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis (of in ieder geval trekken daarvan) aanwezig was (waren) ten tijde van het ten laste gelegde.
De verdachte presenteert zich als een berekenende, verharde jongeman, die bereid is grote risico’s te nemen uit loyaliteit aan zijn vrienden (en/of voor geld?) en de gevolgen voor zichzelf weliswaar te accepteren, maar pas als hij daar echt niet meer onderuit kan. De verdachte beseft(e) wel dat het ontoelaatbaar is om een auto te besturen waarin een wapen ligt dat mogelijk gebruikt gaat worden ( al was het maar om te dreigen). Ondanks de
persoonlijkheidsstoornis c.q. de voor hem typerende trekken daarvan, had de verdachte ervoor kunnen kiezen om niet in de auto, waarin het wapen lag, te stappen. Hij nam dit risico echter bewust wel. Het geheel overziend is het advies de drie ten laste gelegde feiten geheel aan de verdachte toe te rekenen.
Hoewel de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde nog (net) minderjarig was (en het strafrecht voor jeugdige personen in principe het uitgangspunt is), komen uit de ‘Wegingslijst Adolescentenstrafrecht’ overwegend contra-indicaties naar voren wat betreft toepassing van het jeugdstrafrecht. Daarom wordt geadviseerd om het strafrecht voor volwassenen toe te passen.
De handelingsvaardigheden van de verdachte zijn voldoende tot goed en vormen geen indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Wat pedagogische beïnvloeding betreft, is een pedagogische aanpak weliswaar enigszins nodig, maar niet mogelijk: de verdachte nam tot zijn aanhouding nog deel aan zijn gezin van herkomst, maar dit kwam er hoofdzakelijk op neer, dat hij thuis sliep en verder buiten het zicht en de invloed van ouders zijn tijd op straat doorbracht. De ouders zijn “klaar” met zijn (delict)gedrag, hij kan niet meer thuis komen wonen en gezinsgerichte hulpverlening is inmiddels een gepasseerd station. Bovendien blijkt de pedagogische, groepsgerichte aanpak van de JJI niet (meer) bij de verdachte aan te sluiten en begint hij andere jeugdige gedetineerden negatief te beïnvloeden. Het enige dat binnen dit cluster nog wel van groot belang is, is (continuering van) scholing. Maar dit enige criterium dat voor toepassing van het jeugdstrafrecht pleit, weegt niet op tegen alle contra-indicaties, te weten:
• zijn justitiële voorgeschiedenis;
• zijn antisociale-persoonlijkheidsproblematiek;
• zijn criminele leefstijl;
• de reeds genoemde pedagogische onmogelijkheden.
GZ-psycholoog M. [deskundige 3] en kinder- en jeugdpsychiater B.G.J. [deskundige 4] hebben een ForCA rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 november 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
Vanaf de tijd van het ernstige schietincident dat op zijn veertiende plaatsvond (waarbij hij zijn moeder heeft geraakt) wordt duidelijk een stagnatie in zijn ontwikkeling waargenomen, waarbij de motivatie voor scholing geleidelijk afnam en hij enkele malen in beeld komt bij justitie in verband met diefstal en vernieling.
Bij de verdachte wordt het beeld gezien van een jongeman met een gebrekkige morele ontwikkeling met antisociale cognities, die zich voor zijn aanhouding al langere tijd ophield met antisociale jongeren en zich niet meer liet aansturen of begeleiden richting pro-sociale activiteiten. Hoewel door de ouders en individuele begeleiding getracht is om het gedrag van de verdachte bij te sturen, heeft dit geen zichtbaar resultaat opgeleverd. Hij wordt voornamelijk gestuurd door zijn eigen behoeftebevrediging en houdt weinig rekening met anderen. Hij gaat voor eigen gewin, zonder zich erom te bekommeren wat voor schade dit in materiële en psychische zin voor anderen oplevert. Hoewel in strikt psychiatrische zin geen sprake is van een stoornis, laat hij een duidelijk antisociale dynamiek zien, die hij met een sociaal wenselijke façade bedekt. De verdachte kan om die reden ook als ongrijpbaar worden gezien. Hij leidde een leven, voorafgaand aan het ten laste gelegde, waar niemand zicht op heeft gehad. Hij heeft zich tijdens de observatieperiode laten zien als een jongeman die zich bewust is van zijn procespositie, maar ook als een sociaal vaardige, sociaal aangepaste jongeman met een voldoende ontwikkeld beheersend vermogen, waarbij opvalt dat hij regels niet zomaar klakkeloos accepteert en een weerwoord klaar heeft als hij het idee heeft dat regels niet nageleefd worden. Hij grijpt ten tijde van de observatieperiode iedere mogelijkheid aan om zijn motivatie ten aanzien van scholing en behandeling ten toon te spreiden.
De verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waarbij er sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis met begin in de adolescentie met beperkte pro-sociale emoties, met een fors bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. In hoeverre de problematiek al is geconsolideerd is lastiger te bepalen, temeer omdat hij gezien zijn leeftijd een transitie aan het maken is naar volwassenheid.
De antisociale ontwikkeling was, gezien het structurele karakter ervan, ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Gelet op de aard van de feiten en de aard van de geconstateerde problematiek, kan niet gesproken worden van een vermindering van de wilsvrijheid bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Er is sprake van een langdurende planning en voorbereiding, waardoor niet gesproken kan worden van een ongeplande of impulsieve actie. Verdachte wist, voorafgaand aan het plegen van het ten laste gelegde - indien bewezen - waar hij aan begon, hij heeft raad gevraagd bij een vriend en had geen relatie met het vermeende doelwit. Er zijn bij de verdachte geen aanwijzingen voor psychopathologische elementen die de keuzevrijheid beperkten, zoals impulscontrole- of agressieregulatieproblematiek, een verminderde frustratietolerantie of een verhoogde krenkbaarheid. Voorts zijn er geen aanwijzingen gevonden voor sterke beïnvloedbaarheid van de verdachte. Hij trok in de tijd voorafgaand aan het ten laste gelegde intensief op met zijn medeverdachte.
Er is helaas geen zicht gekregen op de onderlinge verhouding van de beide jongemannen en of zij elkaar versterkt hebben in hun negatieve doen en laten.
In welke mate de omstandigheid van mogelijke druk van of bedreiging door de opdrachtgevers van invloed is geweest op zijn doen en laten in de periode van het ten laste gelegde is voor onderzoekers lastig te bepalen.
Weliswaar hebben het lacunair ontwikkelde geweten en de antisociale ideaties geen rem gevormd op het uitvoeren van de tenlastegelegde feiten, maar weet de verdachte wel goed wat wel en niet mag en beschikt hij over voldoende gedragsalternatieven.
Geconcludeerd wordt dat vanuit zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de verdachte niet beperkt geweest is in zijn handelen vooraf en ten tijde van het hem ten laste gelegde.
Al met al wordt zijn morele beperking teruggezien in het ten laste gelegde, indien bewezen, maar is er geen sprake van een verminderde keuzevrijheid in handelen en wordt daarom geadviseerd om hem de tenlastegelegde feiten, indien bewezen, volledig toe te rekenen.
GZ-psycholoog M. [deskundige 3] concludeert dat de verdachte de pubertijd voorbij is. De verdachte is gecontroleerd en laat geen puberale dynamiek zien. Hij is, zodra hij zaken voor elkaar wil krijgen, zelfverzekerd en sociaal vaardig. De verdachte is nauwelijks pedagogisch te bereiken en de gehele situatie overstijgt het pedagogische karakter van een afdoening binnen het jeugdstrafrecht. Wat bij zijn problematiek zou kunnen aansluiten, is dat hij inziet wat de consequenties zijn van zijn handelen en dat hij zijn gedrag daarop stuurt. De psycholoog vindt onvoldoende aanknopingspunten om een behandeling te adviseren.
Voor wat betreft het jeugdstrafrecht is een nadeel dat de JJI een orthopedagogisch karakter heeft dat gericht is op snelle resocialisatie om de ontwikkeling van de jeugdige te stimuleren. De verdachte lijkt, ook gezien het ten laste gelegde - indien bewezen - al ingebed in het criminele milieu en er is geen sprake meer van crimineel afglijden.
Kinder- en jeugdpsychiater B.G.J. [deskundige 4] concludeert dat afstraffing binnen het jeugdstrafrecht voor de hand ligt, omdat de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten zeventien jaar oud was. De verdachte is in sociaal-emotionele zin waarschijnlijk ook nog wel enigszins bereikbaar, waardoor hij kan worden uitgedaagd om een gunstige ontwikkeling te bevorderen. Het stimulerende pedagogisch klimaat binnen de jeugdinrichting biedt hem dagelijks scholingsmogelijkheden en een klimaat met een constante uitdaging om bestaande antisociale cognities los te laten, waarbij het moreel besef wordt gestimuleerd. Geconcludeerd wordt dan ook dat door middel van toepassing van het strafrecht voor jeugdige personen ontwikkelingsmogelijkheden aangesproken kunnen worden die bij toepassing van het strafrecht voor volwassenen verloren gaan.
De psychiater adviseert om de verdachte een gedwongen justitiële behandeling te laten ondergaan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 2 november 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad adviseert vanuit pedagogisch oogpunt de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. De begeleiding die in het jeugdstrafrecht geboden kan worden, is langer, intensiever en persoonlijker van aard dan binnen het strafrecht voor volwassenen. Gezien de ernst van het feit en de impact zoals hierboven beschreven vindt de Raad een periode van detentie passend om de verdachte zo ook de consequenties van zijn gedrag te laten ervaren. De Raad wil echter ook voorkomen dat hij verhardt door een kale detentieperiode. Zeker nu hij nog zoekende is naar zijn identiteit lijkt de verdachte hier op een cruciaal punt in zijn ontwikkeling te zijn. Als er in mindere mate op resocialisatie ingezet wordt (in tegenstelling tot bij een PIJ maatregel) schat de Raad in dat de kans op recidive alleen maar zal toenemen, wat schadelijk is voor de verdachte, maar zeker ook voor de maatschappij. Een PIJ maatregel zal zich verder moeten richten op de behandeling van zijn gebrekkige morele ontwikkeling en het gevoelsleven dat achter blijft. De verdachte lijkt niet bij zijn emoties te kunnen en een behandelaar zal dit verder met hem moeten onderzoeken. Daarnaast is een PIJ maatregel ook gericht op de opvoeding van een jeugdige delinquent, waarin de motivatie die de verdachte nu voor onderwijs heeft laten zien verder uitgebouwd kan worden zodat deze intrinsiek wordt. De PIJ maatregel kan verschillen in duur, waarin steeds toetsingsmomenten ingebouwd zijn of een verlenging nog op zijn plaats is. De Raad vindt dit dan ook passend in het kader van het proportionaliteitsbeginsel.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen JBRR) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 november 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
JBRR kan zich enkel baseren op de ervaringen van de afgelopen jaren. Hierin is gebleken dat de verdachte zich niet heeft kunnen openstellen voor behandeling ten aanzien van zijn gevoels- en belevingswereld, terwijl in alle rapportages wordt aangegeven dat dit noodzakelijk is om een positieve verandering te bewerkstelligen en het recidiverisico te verlagen. Er is zowel systeemgericht als op individueel gebied ingezet op behandeling, maar dit is onvoldoende gebleken. JBRR heeft onvoldoende kunnen inschatten wat de oorzaak hiervan is. Dat kan enerzijds zijn dat de verdachte dusdanig geblokkeerd is door trauma’s of gebeurtenissen uit het verleden dat hij hiertoe niet in staat is. Anderzijds kan hij dusdanig verhard en berekenend zijn geworden dat hij niet gemotiveerd is voor behandeling. JBRR geeft de rechtbank in overweging om de verdachte af te straffen volgens het strafrecht voor volwassenen, bij voorkeur in combinatie met een gedwongen behandeling.
Ter zitting hebben de deskundigen [deskundige 1] , [deskundige 2] , [deskundige 3] en [deskundige 4] hun adviezen toegelicht. De deskundigen [deskundige 1] , [deskundige 2] en [deskundige 3] hebben aangegeven dat de anti- sociale persoonlijkheidsstoornis een stoornis betreft die uitermate moeilijk te behandelen is en dat er geen behandeling is om de gevoelswereld van de verdachte te ontwikkelen nu dit normaliter iets is wat op jonge leeftijd wordt ontwikkeld. De deskundige [deskundige 4] heeft aangegeven dat de verdachte nog jong is, dat zijn hersenen nog tot zijn 23e jaar in ontwikkeling zijn en hij nog ontwikkelingsmogelijkheden ziet, omdat de verdachte nog niet uitgerijpt is.