ECLI:NL:RBROT:2018:10076

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
9 december 2018
Zaaknummer
6772615 \ CV EXPL 18-11213
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en schadevergoeding na diefstal van gehuurde vuilwaterpomp

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Rental Pumps B.V. (eiseres) en Parco Transport en Logistiek B.V. (gedaagde) over een huurovereenkomst met betrekking tot een vuilwaterpomp. Eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en schadevergoeding, omdat gedaagde de pomp niet had geretourneerd na diefstal. Gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de pomp was gestolen en dat hij niet aansprakelijk was voor de schade.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde in gebreke was gebleven met het betalen van de huurpenningen en dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. De rechter stelde vast dat gedaagde de pomp niet kon retourneren, maar dat dit niet betekende dat hij niet aansprakelijk was voor de schade. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de waarde van de pomp, alsook de onbetaalde huur en buitengerechtelijke kosten.

De rechter oordeelde dat de wettelijke rente toewijsbaar was vanaf veertien dagen na de uitspraak. Gedaagde werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en de kantonrechter wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6772615 \ CV EXPL 18-11213
uitspraak: 30 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rental Pumps B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
eiseres,
gemachtigde: Invorderingsbedrijf B.V. te ’s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Parco Transport en Logistiek B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] .

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 februari 2018, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord namens gedaagde op de rolzitting van 29 maart 2018;
  • het aanvullende schriftelijke antwoord namens gedaagde, met bijlage;
  • het tussenvonnis van 9 mei 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte overlegging nadere producties tevens akte vermeerdering van eis zijdens eiseres, met producties;
  • het proces-verbaal van de op 31 juli 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Eiseres drijft een groothandel in verbrandingsmotoren, pompen en compressoren.
2.2
Gedaagde is met eiseres op 11 juli 2017 een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot een vuilwaterpomp met toebehoren (hierna: de pomp).

3.De vordering

3.1
Eiseres heeft na vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te ontbinden, met veroordeling van gedaagde om de pomp ter beschikking te stellen aan eiseres en tot betaling aan eiseres van € 16.281,30, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de (restant) hoofdsom vanaf 31 juli 2018, en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, waaronder de nakosten, met rente;
subsidiair:
gedaagde te veroordelen tot betaling aan eiseres van € 16.281,30, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 31 juli 2018, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, met handelsrente.
3.2
Aan haar gewijzigde vordering heeft eiseres naast de hiervoor vermelde vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.2.1
De vordering bestaat uit € 9.298,53 aan onbetaalde facturen, € 2.537,67 aan buiten-gerechtelijke kosten, € 531,96 aan verschenen rente en € 4.416,50 aan schadevergoeding, op het totaalbedrag waarvan een betaling door gedaagde ad € 503,36 in mindering strekt.
3.2.2
Eiseres heeft aan gedaagde diverse facturen gezonden ter zake van de verschuldigde huurpenningen, met de betaling waarvan gedaagde, ondanks herhaalde betalings-herinneringen en aanmaningen, voor een totaalbedrag van € 9.298,53 in gebreke is gebleven. Door het betalingsverzuim van gedaagde heeft eiseres zich genoodzaakt gezien haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke kosten ad € 2.537,67 te maken, die voor rekening van gedaagde komen. Na aanmaning door de gemachtigde van eiseres heeft gedaagde op 11 juli 2017 (slechts) een bedrag van € 503,36 in mindering voldaan. Gedaagde is wettelijke handelsrente verschuldigd geworden, die berekend tot 27 juli 2018 € 531,96 bedraagt.
3.2.3
Door de wanbetaling van gedaagde is eiseres gerechtigd naast betaling van haar facturen, ontbinding van de onderhavige huurovereenkomst te vorderen. Eiseres heeft (eerst) op 29 maart 2018 vernomen dat gedaagde de pomp niet meer in haar bezit heeft, zodat zij niet kan voldoen aan haar verbintenis tot het retourneren van de pomp. Ter zake van deze wanprestatie treedt verzuim zonder ingebrekestelling in (artikel 6:83 BW). Gedaagde dient op grond van artikel 6:74 BW de waarde van de pomp, die door eiseres wordt begroot op € 4.416,50 inclusief btw, aan eiseres te voldoen.

4.Het verweer

Gedaagde heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
Een maand nadat partijen de huurovereenkomst met betrekking tot de pomp hadden gesloten, is bij gedaagde ingebroken en is de pomp gestolen. Gedaagde is hiervoor niet aansprakelijk. Gedaagde heeft eiseres per emailbericht van 3 oktober 2017 over de diefstal ingelicht. De facturen van na 3 oktober 2017 is gedaagde dan ook niet verschuldigd. De pomp functioneerde niet naar behoren. De huurprijs van € 208,00 per week is bovendien oneerlijk hoog in verhouding tot de nieuwprijs van de pomp (€ 3.650,00 exclusief btw). Op het moment van de diefstal was de pomp voorts anderhalf jaar oud. Het kan dan ook niet zo zijn dat gedaagde de nieuwwaarde van de pomp aan eiseres moet vergoeden.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Vaststaat dat gedaagde de vanaf aanvang van de overeenkomst aan haar toegezonden facturen ter zake van de verschuldigde huurpenningen onbetaald heeft gelaten. De enkele stelling van gedaagde dat de gehuurde pomp is gestolen, welke stelling door eiseres niet is betwist, doet niet af aan de betalingsverplichting van gedaagde uit hoofde van de huur-overeenkomst. Gedaagde verzet zich overigens niet tegen de primair gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen, zodat deze ook om die reden toewijsbaar is.
5.2
De ontbinding die bij dit vonnis wordt uitgesproken, bevrijdt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen (artikel 6:271 BW). Dit betekent dat naast ontbinding van de huur-overeenkomst, geen betaling van de betreffende facturen (meer) kan worden gevorderd. Voor reeds nagekomen verbintenissen, zoals i.c. het verstrekken van het huurgenot van de pomp aan gedaagde, ontstaat wel een verbintenis tot ongedaanmaking (artikel 6:271 BW). Indien de aard van de prestatie ongedaanmaking uitsluit, dan treedt daarvoor in de plaats een vergoeding ten belope van de waarde van de prestatie op het tijdstip van de ontvangst daarvan (artikel 6:272 lid 1 BW).
5.3
Eiseres heeft als overwogen voldaan aan haar uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om de pomp ter beschikking van gedaagde te stellen en te laten. Deze prestatie kan dus naar haar aard niet ongedaan worden gemaakt. Op gedaagde rust daarom de verplichting om aan eiseres de waarde van de prestatie te vergoeden. In dit kader wordt overwogen dat, hoewel gedaagde niet steeds het feitelijke huurgenot van de pomp heeft gehad, eiseres tot 29 maart 2018 in de veronderstelling verkeerde dat zij aan haar verplichtingen uit de huurovereenkomst voldeed. De ontvangst van het emailbericht van 3 oktober 2017 wordt immers door eiseres gemotiveerd betwist en door gedaagde zijn in reactie op deze betwisting geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het betreffende emailbericht eiseres niettemin moet hebben bereikt. Nu verder is gesteld noch gebleken dat gedaagde, nadat zij van eiseres facturen voor de huur van de pomp bleef ontvangen, eiseres nogmaals over de diefstal heeft bericht, komt de onbekendheid van eiseres met de diefstal van de pomp voor rekening en risico van gedaagde. De prestatie van eiseres vertegenwoordigt onder deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter een waarde gelijk aan de tussen partijen afgesproken huurprijs voor de periode dat eiseres gedaagde in het bezit van de pomp heeft gesteld en gelaten, althans ervan uitging dat zij aan deze verplichting voldeed. De hoofdsom van € 9.298,53, die in hoogte niet door gedaagde is betwist, is in die zin toewijsbaar, met dien verstande dat de betaling door gedaagde van € 503,36 nog op de vordering in mindering strekt.
5.4
De (blote) stelling van gedaagde ter comparitie van partijen dat de pomp niet naar behoren functioneerde, welke stelling door eiseres is betwist, wordt - welk rechtsgevolg gedaagde hier ook aan heeft bedoeld te verbinden - als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.5
Anders dan eiseres voorstaat is er geen grondslag voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente. De vordering van eiseres is immers gebaseerd op een verbintenis tot ongedaanmaking. Omdat dit niet een verbintenis uit de handelsovereenkomst is, heeft eiseres geen recht op de handelsrente ex artikel 6:119a BW. De kantonrechter zal daarom slechts de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijzen vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis, nu de ongedaanmakingsverbintenis niet eerder dan bij dit vonnis ontstaat.
5.6
Eiseres maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is. Voldoende is gebleken dat als gevolg van de wanprestatie door gedaagde buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Gelet op de hoogte van de betalingsachterstand waarvoor gedaagde blijkens de bij dagvaarding overgelegde aanmaningen is aangeschreven (€ 8.161,95), waarop voor de berekening van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten de betaling door gedaagde van € 503,36 nog in mindering dient te strekken nu deze volgens de stellingen van eiseres en het door eiseres overgelegde transactieoverzicht vóór de eerste factuurdatum is gedaan, is een bedrag van € 757,93 aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar. De over de buitengerechtelijke kosten gevorderde btw is niet toewijsbaar, nu eiseres niet heeft gesteld de btw niet te kunnen verrekenen.
5.7
Op gedaagde rust in het kader van de ongedaanmakingsverbintenissen als gevolg van de ontbinding van de huurovereenkomst de verplichting om de pomp aan eiseres te retourneren. Vaststaat dat gedaagde deze verbintenis niet zal kunnen nakomen, nu zoals in rechtsoverweging 5.1 is overwogen in rechte ervan moet worden uitgegaan dat de pomp is gestolen. Ingevolge artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Gedaagde heeft geen beroep gedaan op overmacht, noch feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de onmogelijkheid om de pomp te retourneren niet voor haar rekening dient te komen. Dit betekent dat gedaagde aan eiseres dient te vergoeden de waarde van de pomp zoals die zou zijn op het moment waarop voor gedaagde de verplichting tot teruggave is ontstaan, derhalve ten tijde van de uitspraak van dit vonnis. De pomp is blijkens de door eiseres overgelegde factuur, die door gedaagde niet is betwist, in september 2016 aangekocht voor € 3.650,00 exclusief btw. Rekening houdend met een correctie “nieuw voor oud” zoals door gedaagde terecht is aangevoerd, acht de kantonrechter een vergoeding van 50% van de nieuwwaarde redelijk. Voor zover deze inschatting te laag zou zijn, komt dit voor risico van eiseres, nu zij geen inzicht heeft gegeven in de afschrijving van de pomp. Derhalve wordt aan schadevergoeding een bedrag van € 1.825,00 toegewezen. Over dit bedrag is de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toewijsbaar vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.
5.8
De vordering om gedaagde te veroordelen de pomp ter beschikking te stellen aan eiseres, is onder de huidige stand van zaken uiteraard niet toewijsbaar.
5.9
Gedaagde wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die worden berekend aan de hand van de hiervoor toegewezen bedragen. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskosten-veroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de hiervoor onder 2.2 vermelde huurovereenkomst tussen partijen;
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 11.378,10, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 10.620,17 vanaf veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 561,79 aan verschotten en € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, en indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,00 aan nasalaris te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaats-gevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
673