ECLI:NL:RBROT:2018:10057

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
5870961 CV EXPL 17-11906
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van een Italiaanse populier wegens onrechtmatige hinder

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 16 november 2018, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.M. Hueting, en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiser vorderde de verwijdering van een Italiaanse populier die op het perceel van de gedaagde staat, omdat deze volgens de eiser onrechtmatige hinder veroorzaakte. De procedure volgde op eerdere processtukken, waaronder een tussenvonnis van 3 augustus 2018. De eiser stelde dat hij door de boom last had van vallende takken en bladeren, wat schade veroorzaakte aan zijn eigendommen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde als eigenaar van de boom in beginsel het recht heeft om zijn perceel naar eigen goeddunken te gebruiken, maar dat dit recht begrensd wordt door de verplichting om geen onrechtmatige hinder aan anderen toe te brengen. De kantonrechter concludeerde dat de overlast die de eiser ondervond, in combinatie met de gevaren die de boom met zich meebracht, voldoende grond vormde voor de vordering tot verwijdering van de boom. De gedaagde werd veroordeeld om de boom te verwijderen en een dwangsom werd opgelegd voor het geval hij hier niet aan voldeed. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot schadevergoeding voor de schade die de eiser had geleden door de vallende takken. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5870961 CV EXPL 17-11906
uitspraak: 16 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[Naam eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
gemachtigde: mr. H.M. Hueting,
tegen
[Naam gedaagde],
wonende te Schiedam,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 3 augustus 2018 en de daaraan ten gronslag liggende processtukken;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [eiser] van 26 september 2018, met producties;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagde] van 14 oktober 2018.
1.2
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De (verdere) beoordeling

2.1
Verwezen wordt naar en volhard wordt bij hetgeen bij tussenvonnis van 3 augustus 2018 is overwogen en beslist.
2.2
Bij voormeld tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het feit dat door de deskundige van het Kadaster in zijn relaas van bevindingen is opgenomen dat [eiser] voormalig mede-eigenaar is van perceel [nummer 1] alsmede over het eventuele belang bij zijn vordering tot verwijdering van de boom.
2.3
[eiser] heeft zich vervolgens bij akte uitgelaten en heeft aangevoerd dat de door hem in maatschapsverband uitgeoefende huisartsenpraktijk inmiddels is overgenomen door de [praktijk] (hierna: [praktijk] ). Het pand van [eiser] aan de [adres 1] te Rotterdam (kadastraal object [kadastraal object] ), waarvan de benedenverdieping is bestemd voor praktijkruimte is daarbij eveneens verkocht. [eiser] en [praktijk] hebben daarbij afgesproken dat [eiser] nog voor langere tijd, in ieder geval tot medio 2019, de bovengelegen woning zal gebruiken en bewonen. [eiser] staat nog ingeschreven op het adres [adres 1] te Rotterdam en partijen hebben voorts ten aanzien van de boom en de onderhavige procedure afspraken vastgelegd. [gedaagde] heeft in reactie daarop zijn standpunt gehandhaafd, in die zin dat hij meent dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat hij er geen bezwaar tegen heeft als de boom op kosten van [eiser] wordt verwijderd. Op basis van de door [eiser] overgelegde stukken, waaronder de akte van levering van 13 februari 2018 en de nadere schriftelijke afspraken tussen [eiser] en [praktijk] en bij gebreke van verweer daartegen, zal aldus worden uitgegaan van de juistheid van de feitelijke stellingen van [eiser] .
instortingsgevaar?
2.4
[eiser] heeft zijn vordering primair gegrond op artikel 5:55 BW. Nu niet is gebleken dat op dit moment sprake is van dreigende instorting als bedoeld in dit artikel kan deze grond de vordering niet dragen.
onrechtmatige hinder?
2.5
[eiser] heeft zijn vordering secundair gebaseerd op artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW. Reeds bij tussenvonnis van 3 augustus 2018 is overwogen dat de populier op het perceel met kadastraal nummer [nummer 2] staat en daarmee in eigendom toebehoort aan [gedaagde] . Het staat [gedaagde] als eigenaar vrij om zijn perceel naar eigen goeddunken te gebruiken, mits dit gebruik niet in strijd komt met de rechten van anderen en hij daarbij de op wettelijke regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen in acht neemt. Dat betekent dat [gedaagde] in beginsel het recht heeft zijn tuin in te richten en te onderhouden zoals hij dat wil. Dat recht wordt wel begrensd in die zin dat hij anderen, waaronder zijn buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Bij de beoordeling of sprake is van onrechtmatige hinder dient als uitgangspunt artikel 5:37 BW te worden genomen ingevolge waarvan een eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen.
2.6
Het burenrecht richt zich in beginsel tot de eigenaars van naburige erven. De aard en de inhoud van de rechten en verplichtingen die toekomen aan, dan wel rusten op, een niet-eigenaar die op grond van een bepaalde rechtsverhouding met de eigenaar bevoegd is tot gebruik van het erf, kunnen in samenhang met de aard en de strekking van een burenrechtelijke bepaling evenwel meebrengen, dat bepalingen van het burenrecht van overeenkomstige toepassing zijn op de gebruiker/niet-eigenaar. Dit geldt ook voor het bepaalde in artikel 5:37 BW dat eveneens van toepassing is bij het ondervinden van hinder
(zie ook HR 24 januari 1992, NJ 1992/281). Nu [eiser] thans nog kan worden aangemerkt als gebruiker/huurder en hij bovendien schriftelijke afspraken met [praktijk] heeft overgelegd waarin - kort gezegd - is opgenomen dat hij zorg zal dragen voor de afwikkeling van de procedure alsmede het feit dat de verwijdering van de boom is betrokken in de vaststelling van de koopprijs heeft hij naar het oordeel van de kantonrechter recht en belang bij zijn vordering.
2.7
De beoordeling of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval.
2.8
[eiser] heeft aan zijn vordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand (dat wil zeggen verwijdering van de Italiaanse populier) ten grondslag gelegd dat hij sinds vele jaren toenemende overlast ervaart door een groot verlies van bladeren en (dode) takken. In het verleden zijn meerdere incidenten geweest waarbij behoorlijke schade is aangericht door vallende takken in de tuin van (de huisartsenpraktijk van) [eiser] . Deze incidenten zijn door [gedaagde] in zoverre ook niet betwist, zodat daarvan in rechte zal worden uitgegaan. Hoewel [eiser] bij de aankoop van zijn woning (in 1982) wist dat er vlak naast de erfafscheiding in de tuin van [gedaagde] een boom stond en hij daarmee enige overlast van verlies van bladeren en takken in de herfst kon verwachten, kwalificeren de door [eiser] genoemde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter als onrechtmatige hinder. De kantonrechter heeft bij de gerechtelijke plaatsopneming geconstateerd dat de populier tot een zeer omvangrijke hoogte is gegroeid, dat wil zeggen tot ver boven de omliggende woningen en bomen in de wijk en dat in de tuin van [eiser] dikke takken lagen. De vrees van [eiser] dat de boom bij een storm (grotendeels) zal omwaaien en nog meer (ernstige) schade zal veroorzaken acht de kantonrechter gerechtvaardigd. Bij dit oordeel is mede zeer van belang dat het perceel aan de [adres 2] is gelegen in een woonwijk, tussen zowel de huisartsenpraktijk als een basisschool, hetgeen gevaar oplevert voor patiënten die de huisartsenpraktijk bezoeken en schoolgaande en spelende kinderen en hun begeleiders. Dit gevaar heeft zich ook al een keer verwezenlijkt, omdat rondvliegende takken zijn gevallen op een in de [straat] geparkeerde auto. Daarnaast is sprake van een oudere boom, die volgens [gedaagde] mogelijk al in 1939 is gepland, waarbij niet kan worden uitgesloten dat (dode) takken bij windvlagen nog sneller zullen afbreken of wegwaaien. De kantonrechter constateert dat de snoeiwerkzaamheden die [gedaagde] in 2015 heeft laten uitvoeren niet afdoende zijn geweest, omdat ook daarna nog schade is ontstaan door afvallende takken.
2.9
Alles overwegende luidt de slotsom dat de vordering tot het verwijderen van de populier reeds op grond van onrechtmatige hinder toewijsbaar is. De stelling van [gedaagde] dat de boom nog wel twintig jaar zou kunnen blijven staan is onvoldoende onderbouwd en kan in het licht van het hiervoor genoemde (en verwezenlijkte) gevaar niet tot een ander oordeel leiden.
2.1
[eiser] heeft aangevoerd dat het voor hem geen probleem zal zijn wanneer aan [gedaagde] een (langere) termijn wordt gegund om de boom te verwijderen, bijvoorbeeld tot 1 oktober 2018. Gelet op de duur van de onderhavige procedure is deze datum inmiddels verstreken. Wel komt het de kantonrechter redelijk voor dat aan [gedaagde] alsnog een dergelijke termijn zal worden gegund om de werkzaamheden te laten uitvoeren. [gedaagde] zal dan ook veroordeeld worden de populier te verwijderen, met dien verstande dat hij pas een dwangsom zal verbeuren voor iedere dag dat hij daarmee vanaf 1 januari 2019 in gebreke blijft. Deze dwangsom zal worden gemaximeerd op de wijze zoals in het dictum vermeld.
2.11
Naast de verwijdering van de populier is door [eiser] gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. De schadevordering heeft meer in het bijzonder betrekking op het voorval in het weekeinde van 25 februari 2017 en 26 februari 2017, waarbij tijdens een storm takken van de populier in de tuin en op het schuurtje van [eiser] zijn terechtgekomen. Deze stormschade was dermate ernstig dat het noodzakelijk was de hulpdiensten te laten komen. De kantonrechter heeft ook tijdens de gerechtelijke plaatsopneming op 5 maart 2018 in aanwezigheid van partijen geconstateerd dat ook op dat moment twee dikken takken in de tuin van de huisartsenpraktijk waren gevallen en dat schade aan de tuintegels was ontstaan. Nu [gedaagde] in zoverre ook niet heeft bestreden dat de voornoemde schade is ontstaan door de vallende takken van de populier is [gedaagde] op grond van artikel 6:162 BW eveneens gehouden tot vergoeding van de schade aan de eigendommen van [eiser] . Hoewel door [eiser] diverse malen naar voren is gebracht dat het hem niet te doen is om schadevergoeding en het voor hem met name van belang is dát de boom wordt verwijderd, heeft hij niet expliciet tot uitdrukking gebracht dat hij zijn eis wenst te verminderen. Er zal dan ook vanuit worden gegaan dat [eiser] zijn schadevordering handhaaft. [gedaagde] zal derhalve worden veroordeeld tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.12
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, de kosten van het deskundigenonderzoek daaronder begrepen, een en ander zoals hierna vermeld. De kantonrechter begroot het loon voor de deskundige op een bedrag van € 400,00, gelijk aan het voorschot dat door [eiser] reeds is betaald.

3.De beslissing

de kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] de Italiaanse Populier, staande op het perceel aan de [adres 3]
te Rotterdam te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde] daarmee vanaf
1 januari 2019in gebreke mocht blijven, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal een bedrag van € 5.000,00 aan dwangsommen zal kunnen verbeuren;
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden ten gevolge van het voorval in het weekeinde van 25 februari 2017 en 26 februari 2017, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze zijde van [eiser] vastgesteld op € 177,21
aan verschotten, € 1.000,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 400,00 aan kosten voor de deskundige;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829