ECLI:NL:RBROT:2018:10056
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tijdens de schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de schuldenares niet had voldaan aan de informatie-, sollicitatie- en afdrachtverplichtingen. De rechtbank constateerde dat de schuldenares niet had geïnformeerd over een terugvordering van haar bijstandsuitkering en dat haar schuldenlast veel hoger was dan eerder opgegeven. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares niet had voldaan aan haar verplichtingen, waaronder het niet tijdig aanleveren van sollicitatiebewijzen en het laten ontstaan van een achterstand in de boedelafdracht. De rechtbank concludeerde dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, d en f, van de Faillissementswet. De rechtbank stelde ook het salaris van de bewindvoerder vast, maar constateerde dat er geen baten beschikbaar waren om vorderingen te voldoen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.M. van Kalmthout, in aanwezigheid van griffier H.A. Wolterink.