ECLI:NL:RBROT:2017:9976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
c/10/497520 FT EA 16.634
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en boedelachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 november 2017 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging van de regeling, omdat de schuldenares haar informatie- en sollicitatieverplichtingen niet naar behoren was nagekomen. Tijdens de procedure werd vastgesteld dat de schuldenares een aanzienlijke boedelachterstand had van € 19.584,37 en dat zij geen ontbrekende stukken had aangeleverd, ondanks eerdere toezeggingen. De rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de bewindvoerder en de schuldenares geconcludeerd dat de schuldenares niet voldoende had gesolliciteerd en niet had voldaan aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling.

De rechtbank oordeelde dat de geldbedragen die op de bankrekening van de schuldenares waren gestort, terecht door de bewindvoerder als inkomen werden aangemerkt. De uitleg van de schuldenares over deze stortingen werd als ongeloofwaardig beschouwd, omdat zij geen concreet bewijs had geleverd. De rechtbank benadrukte dat de schuldenares goed op de hoogte moest zijn van haar verplichtingen, vooral na het verhoor door de rechter-commissaris. Gezien de aanmerkelijke boedelachterstand en de tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen, heeft de rechtbank besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c, van de Faillissementswet.

De rechtbank heeft tevens het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en aangegeven dat er geen baten beschikbaar zijn om vorderingen te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 15 november 2017
Bij vonnis van deze rechtbank van 20 mei 2016 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: mr. J. van Rijen.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 29 september 2017 met dit verzoek ingestemd.
Op 25 oktober 2017 heeft de bewindvoerder een brief gestuurd naar de rechtbank met daarin de laatste stand van zaken.
De bewindvoerder en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 1 november 2017.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging is door de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares haar informatie- en sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Voorts heeft schuldenares een forse boedelachterstand van
€ 19.584,37 laten ontstaan. Schuldenares heeft, ondanks de toezeggingen tijdens het verhoor met de rechter-commissaris op 23 mei 2017, geen ontbrekende stukken aangeleverd. Daarnaast heeft schuldenares geen sollicitatiebewijzen aangeleverd. Tevens heeft schuldenares, zoals afgesproken tijdens het verhoor, geen regeling getroffen voor het geld dat zij krijgt van haar partner voor de maandelijkse boodschappen.
De bewindvoerder heeft op 25 oktober 2017 een laatste stand van zaken uitgebracht, waarin zij aangeeft dat de tekortkoming in de nakoming van de sollicitatieverplichting zestien sollicitaties bedraagt. De stand van zaken omtrent de informatieverplichting is derhalve gelijk aan de voordracht tot tussentijdse beëindiging van 27 september 2017. De boedelachterstand tot en met september 2017 bedraagt € 17.664,18. Schuldenares heeft schriftelijk aangegeven dat zij geen betalingsvoorstel zal indienen om de boedelachterstand in te lopen.
De bewindvoerder heeft ter terechtzitting verklaard dat schuldenares stortingen van haar partner voor in totaal € 9.647,00 op haar rekening heeft ontvangen. Daarnaast heeft schuldenares ook een eenmalige storting van haar neefje van € 4.400,00 op haar rekening ontvangen. Het is de bewindvoerder onduidelijk wat schuldenares met dat geld heeft gedaan. Tevens heeft de bewindvoerder ter zitting verklaard na het verhoor door de rechter-commissaris niets meer van schuldenares te hebben vernomen.
Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard de boedelachterstand niet te kunnen betalen. Daarnaast heeft schuldenares verklaard dat haar partner contant geld pint en zij dit vervolgens op haar rekening stort. Het geldbedrag dat zij van haar neefje op haar rekening heeft ontvangen moet zij teruggeven. De geldstortingen betreffen dus niet haar geld, maar is geld van anderen.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 29.011,64 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat schuldenares haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. De geldbedragen die op de bankrekening van schuldenares zijn gestort, worden door de bewindvoerder terecht aangemerkt als inkomen. De uitleg die schuldenares geeft over deze stortingen is ongeloofwaardig en wordt door haar ook niet met concreet bewijs onderbouwd. De vriend van schuldenares heeft volgens haar een vaste baan en dus maandelijks inkomen. Schuldenares mag geld van zijn bankrekening pinnen/opnemen en stort dit vervolgens op haar eigen bankrekening. Onduidelijk is waarom dit geld niet simpelweg ‘via de bank’ wordt overgeschreven en bovendien had schuldenares dit kunnen aantonen door middel van bankafschriften van haar vriend. Dit heeft zij echter nagelaten. Die vriend heeft ook een hypothecaire geldlening en volgens schuldenares is het ook voorgekomen dat zij geld contant opneemt van zijn bankrekening, dit vervolgens stort op
haarbankrekening en dan vervolgens weer
zijnhypotheek gaat betalen. Ook van dit standpunt ontbreekt ieder bewijs. Dat geldt ook voor het standpunt dat er sprake was van een storting van ruim € 4.000,- door een neef en dat schuldenares dit geld moet terugbetalen. Kortom, omdat sprake is van een aanmerkelijk inkomen boven het vrij te laten bedrag wat niet is afgedragen, is nu sprake van een zeer forse boedelachterstand. Omdat schuldenares deze achterstand niet wil betalen, is er reeds voldoende aanleiding de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Schuldenares heeft gedurende haar schuldsaneringsregeling meerdere maanden niet of onvoldoende gesolliciteerd. Daarnaast heeft schuldenares de bewindvoerder niet naar behoren geïnformeerd. Na het verhoor door de rechter-commissaris op 23 mei 2017 heeft de bewindvoerder helemaal niets meer van schuldenares vernomen. Ook deze tekortkomingen zijn op zich voldoende reden om de schuldsaneringsregeling te beëindigen.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenares niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenares, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris van 23 mei 2017, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.360,50;
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. de Winkel, rechter, en in aanwezigheid van B.G. van der Vlies, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 november 2017. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.