ECLI:NL:RBROT:2017:9969

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
10/681183-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarige met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige, in dit geval een achtjarig meisje. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat werd ondersteund door DNA-bewijs. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank hechtte veel waarde aan de resultaten van het DNA-onderzoek, dat een sterke aanwijzing gaf voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat daar onvoldoende bewijs voor was.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat een kwetsbaar kind is met een ontwikkelingsachterstand. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking, maar oordeelde dat de ernst van het feit een gevangenisstraf noodzakelijk maakte. De verdachte moet zich houden aan verschillende voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn gedrag.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681183-17
Datum uitspraak: 8 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Dordtse Poorten,
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 24 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De verdenking betreft het plegen van ontuchtige handelingen met de toen achtjarige [naam slachtoffer] , welke handelingen mede zouden hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. M.L.M. Kuiper, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar en de bijzondere voorwaarden, zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft hetgeen hem ten laste is gelegd zowel in de politieverhoren als ter terechtzitting ontkend. De verdediging heeft in het verlengde daarvan vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de bewijswaarde van het DNA-onderzoek zeer gering is en dat aldus slechts de verklaring van [naam slachtoffer] overblijft, hetgeen niet voldoende is om het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen te achten.
4.1.2.
Beoordeling
Tegenover de beschuldigende verklaring van [naam slachtoffer] staat de ontkennende verklaring van de verdachte. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke van de beide verklaringen voor waar moet worden gehouden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aan de uitslag van het DNA-onderzoek een grote bewijswaarde moet worden toegekend. In de binnenzijde van het kruis van het onderbroekje van [naam slachtoffer] is speeksel aangetroffen, waarvan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op basis van DNA-onderzoek van een hoofdprofiel heeft vastgesteld dat dit van de verdachte kan zijn. De kans dat het aangetroffen DNA van een willekeurige andere persoon is, wordt door het NFI geschat op kleiner dan 1 op 1 miljard. Ook op de binnenste en buitenste schaamlippen van [naam slachtoffer] is celmateriaal aangetroffen, waarvan het waarschijnlijk is dat de verdachte daarvan de donor is. Het NFI heeft de zogenoemde likelyhood-ratio methode toegepast. De conclusie daarvan is dat het 1 miljard keer waarschijnlijker wordt geacht dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van [naam slachtoffer] en van de verdachte, dan van [naam slachtoffer] en een onbekende, niet verwante persoon.
Het aantreffen van niet alleen celmateriaal van de verdachte, maar bovendien in de vorm van speeksel, en zowel in het onderbroekje, als op de schaamlippen van [naam slachtoffer] , vormt aldus een sterke ondersteuning van de verklaring van [naam slachtoffer] dat de verdachte aan haar vagina heeft gelikt.
Voor de ontkennende verklaring van de verdachte is daarentegen in het dossier geen steun te vinden. Dit geldt temeer nu de verdachte geen redelijke verklaring heeft kunnen geven voor het aantreffen van zijn DNA op de genoemde plaatsen. Dat hij - naar eigen zeggen - het onderbroekje van [naam slachtoffer] heeft vast gepakt nadat zij volgens de verdachte in haar broek had geplast, verklaart niet de aanwezigheid van speeksel van de verdachte in de binnenzijde van het kruis, nog daargelaten dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de datum waarop het incident met betrekking tot het broekplassen zou hebben plaats gevonden. De rechtbank stelt bovendien vast dat nergens in het dossier bevestiging is te vinden voor de bewering van de verdachte dat [naam slachtoffer] op zondag, 9 juli 2017, naar huis is gebracht nadat zij in haar broek had geplast, noch dat zij daarna haar broekje zou hebben uitgetrokken. Evenmin geeft de lezing van de verdachte een verklaring voor het feit dat speeksel waarvan hij met grote waarschijnlijkheid de donor is geweest, op de schaamlippen van [naam slachtoffer] is aangetroffen.
De rechtbank hecht, gelet op het vorenstaande, geen geloof aan de ontkennende verklaring van de verdachte. De door [naam slachtoffer] afgelegde verklaring, in combinatie met de uitslag van het DNA-onderzoek, brengt de rechtbank tot de overtuiging dat de verdachte zich op 9 juli 2017 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die bovendien mede bestonden uit seksueel binnendringen van het lichaam. Voor dat laatste is bepalend dat het DNA van de verdachte ook is aangetroffen op de binnenste schaamlippen van het slachtoffer.
Voor de verklaring van het slachtoffer dat de verdachte ook op zaterdag, 8 juli 2017 ontucht met haar zou hebben gepleegd zijn evenwel naar het oordeel van de rechtbank in het dossier geen aanknopingspunten te vinden. De rechtbank zal de verdachte dan ook in zoverre vrijspreken van het ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 09 juli 2017 te Dordrecht met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2008), handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- brengen/houden van zijn vinger(s) en tong tussen haar schaamlippen, en
- betasten van en likken aan/over haar schaamstreek.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een achtjarig meisje, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam. Hij heeft daarmee de lichamelijke en psychische integriteit van het - zeer jonge - slachtoffer geschonden. De verdachte heeft zich klaarblijkelijk slechts laten leiden door zijn lustgevoelens en de mogelijke schadelijke gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer voor lief genomen. Het is een bekend gegeven dat jeugdige slachtoffers van seksueel misbruik niet zelden nog lange tijd de negatieve gevolgen daarvan ervaren.
De verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer de mogelijkheid ontnomen om zich geleidelijk en op een normale manier seksueel te ontwikkelen. De rechtbank rekent dit de verdachte in het bijzonder aan, nu het om een kwetsbaar slachtoffer gaat, die een ontwikkelingsachterstand heeft en om die reden speciaal onderwijs volgt. Blijkens zijn verklaring bij de politie was de verdachte bovendien bekend met de beperkingen van het slachtoffer. Vanwege de ontwikkelingsachterstand mocht het slachtoffer van haar ouders pas de laatste maanden voor het misdrijf zonder begeleiding naar buiten.
Het gaat derhalve, gelet op de geschetste omstandigheden, om een zeer ernstig feit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 november 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in 2001 is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
25 september 2017. Geadviseerd is om, indien hij schuldig wordt bevonden aan het ten laste gelegde, een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
Ook door psycholoog J.J. van der Weele is een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 september 2017. Deze komt tot de volgende conclusies.
In geval van betrokkene is sprake van een licht verstandelijke beperking, hetgeen als gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens kan worden aangemerkt. De verstandelijke beperking bestond ook ten tijde van het ten laste gelegde feit. Er is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis en/of psychiatrische problematiek, afgezien van de mogelijkheid van een parafilie (afwijkend seksueel verlangen), welke echter niet kan worden geobjectiveerd, aangezien betrokkene ieder seksueel (lust)gevoel bij dit onderzoek ontkent.
Doordat de verdachte de ten laste gelegde feiten ontkent kan door de deskundige geen antwoord worden gegeven op de vraag of het ten laste gelegde in een verminderde mate dan wel in het geheel niet aan de verdachte valt toe te rekenen. In meer algemene zin kan worden verondersteld dat de cognitieve beperkingen van betrokkene een negatieve invloed kunnen hebben op zijn mogelijkheden tot impulsbeheersing en het overzien van de consequenties van zijn gedrag voor zowel hemzelf als het slachtoffer, aldus de deskundige.
Indien onderhavig feit bewezen worden verklaard, lijkt ambulante (dader)
therapie, gericht op de doelgroep van licht verstandelijk beperkten, geïndiceerd.
De bij bewezenverklaring voorgestelde ambulante therapie kan volgens de psycholoog binnen het kader van bijzondere voorwaarden tot uitvoer worden gebracht bij een (deels) voorwaardelijke straf, met een proeftijd en toezicht door de reclassering. De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundige en maakt die tot de hare.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Tevens is rekening gehouden met de bevindingen van de deskundige. De verdediging heeft, in geval van bewezenverklaring, bepleit om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan het inmiddels ondergane voorarrest, in verband met het mogelijke verlies van zijn baan indien een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. De rechtbank ziet daartoe echter geen aanleiding, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaats gevonden.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, onder oplegging van de hierna te noemen voorwaarden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient ertoe om de verdachte te bewegen zich aan de gestelde voorwaarden te houden en tevens om hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht een proeftijd van vijf jaar zoals door de officier van justitie gevorderd evenwel niet opportuun en ziet reden om de proeftijd te beperken tot drie jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. Door de ouders van de benadeelde partij is namens de benadeelde partij een vergoeding van € 2.300,- aan immateriële schade gevorderd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op het ontbreken van een onderbouwing van de vordering. Er kan niet vastgesteld worden wat de mate van de geleden schade is door het slachtoffer, omdat dit niet door een deskundige is vastgesteld.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat het gevorderde schadebedrag gematigd dient te worden, gelet op de bepleite vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit.
8.3.
Beoordeling en conclusie
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de vordering, gelet op de gestelde oorzaken, onvoldoende is onderbouwd.
Voor de vergoeding van immateriële schade op grond van artikel 6:106 BW heeft volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW1519) als uitgangspunt te gelden dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Hierbij dient het te gaan om een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging. Dit zal in de regel betekenen dat een rapportage door een deskundige onontbeerlijk is. Omdat in het onderhavige geval een deskundigenrapport ontbreekt, dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Onderzoek naar het opgelopen letsel zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en zou dan ook een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam, zo lang en frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zal zich laten behandelen voor zijn gedrag in onderhavige kwestie middels een daarvoor geschikt ambulant en forensisch behandeltraject gericht op daders van zedendelicten en geschikt voor “'mindervaardigen”, zoals verzorgd door polikliniek 'Het Dok' en 'De Waag' te Rotterdam, of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • de veroordeelde zal zich onthouden van elk contact met het slachtoffer [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2008, zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R. Brand en T.M.J. Smits, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 08 juli 2017 en/of 09 juli 2017, in elk geval in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 09 juli 2017 te Dordrecht (meermalen) (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2008), handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het (meermalen)
- brengen/houden van zijn vinger(s) en/of tong in haar vagina, althans tussen haar schaamlippen, en/of
- betasten van en/of likken aan/over haar schaamstreek;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks 08 juli 2017 en/of 09 juli 2017, in elk geval in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 09 juli 2017 te Dordrecht (meermalen) (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2008), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het (meermalen) betasten van en/of likken aan/over haar schaamstreek.