Op 18 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zorgfraude. De verdachte had zijn creditcards ter beschikking gesteld aan medeverdachten, die deze gebruikten voor het ontvangen van en/of doen van betalingen met geldbedragen van misdrijf afkomstige. De officieren van justitie, mrs. H.C. Vermaseren en C.A.M. van den Brand, eisten een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de door de medeverdachten gebruikte geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De uitspraak is gedaan na onderzoek op meerdere terechtzittingen in november en december 2017, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft betwist dat hij de creditcards ter beschikking heeft gesteld, maar dat de vraag of hij op de hoogte was van de criminele herkomst van de geldbedragen ontkennend beantwoord moest worden. De rechtbank concludeert dat de feiten en omstandigheden onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring te komen.