Waardering van het bewijs
Feit 1: valsheid in geschrift
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat een deel van de geschriften niet vals is en dat de verdachte met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde stukken niet het oogmerk had tot misleiding. Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting 2011 is aangevoerd dat deze niet bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, waarbij is verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2542). De verdachte was vanaf 1 juli 2011 formeel bestuurder van [naam zorginstelling] .
Zorginstellingen, zoals [naam zorginstelling] , die zorg in natura willen aanbieden die op grond van de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) voor vergoeding in aanmerking komt, hebben hiervoor een toelating van de Minister nodig in het kader van de Wet Toelating Zorginstellingen (hierna: WTZi) en worden vervolgens geregistreerd op de website www.wtzi.nl.
Vergoedingen op grond van de Wlz werden in het onderhavige geval via het zorgkantoor van [naam zorgverzekeraar] aan [naam zorginstelling] verstrekt.
[naam zorginstelling] stond als toegelaten zorginstelling op de hiervoor genoemde website geregistreerd.
Op grond van de WTZi moest [naam zorginstelling] elk jaar vóór 1 juni - onder meer jegens [naam zorgverzekeraar] - verantwoording afleggen over de manier waarop zij geld uit de Wlz en de Zorgverzekeringswet had besteed. Die jaarlijkse verantwoording werd afgelegd in de zogenoemde jaarverantwoording zorginstellingen. Een jaarverantwoording bestaat uit een jaarverslag, jaarrekening, een accountantsverklaring en de wettelijke verplichte bijlagen van het Jaardocument Maatschappelijke verantwoording. De jaarverantwoording van zorginstellingen moet worden gepubliceerd op de website www.jaarverslagenzorg.nl.
[naam zorginstelling] heeft over de jaren 2011 tot en met 2015 aan deze publicatieplicht voldaan.
Sinds 1 januari 2013 is één van de voorwaarden om een toelating op grond van de WTZi te behouden, dat de zorginstelling voldoet aan de Wet Normering Topinkomens (hierna: WNT). De WNT regelt de maximale bezoldiging van topfunctionarissen in de (semi)publieke sector, in de volksmond wordt dit ook wel de “Balkenende-norm” genoemd. Vóór 2013 volgde de maximale bezoldiging uit de afspraken met de zorgverzekeraar, in dit geval met [naam zorgverzekeraar] .
De verdachte heeft in de jaren 2011 tot en met 2015 zelf de jaarrekeningen van [naam zorginstelling] gepubliceerd op www.jaarverslagenzorg.nl. In die jaarrekeningen stond vermeld dat het inkomen van de verdachte als bestuurder van [naam zorginstelling] binnen de norm van de maximale bezoldiging was gebleven. In werkelijkheid echter was dit laatste niet het geval geweest. Tussen 2010 en 2016 had de verdachte aan [naam zorginstelling] veel meer geld onttrokken dan als bezoldiging volgens de Balkenende-norm was afgesproken respectievelijk toegelaten.
Om de schijn op te houden dat hij onder de Balkenende-norm bleef, heeft de verdachte de onder feit 1 genoemde stukken valselijk opgemaakt.
Zo heeft de verdachte op 1 november 2010 een geldleningsovereenkomst met [naam zorginstelling] opgesteld ten bedrage van € 118.433,-. In de overeenkomst is opgenomen dat jaarlijks een rente van 3 procent verschuldigd is en dat de lening in 7 jaarlijkse termijnen van € 16.914,- moet worden afgelost. De eerste rente was verschuldigd op 31 december 2011 en op voornoemde datum moest ook de eerste aflossing plaatsvinden.
Dat deze geldleningsovereenkomst vals is, blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden.In de eerste plaatsvolgt uit rechtsoverweging 4.11. van een in het dossier gevoegde uitspraak van de voorzieningenrechter te Arnhem van 3 maart 2010 (ECLI:NL:RBARN:2010:BL6932) dat de verdachte in die procedure schriftelijk heeft verklaard dat er geen lening bestond, maar dat hij geld ontving voor advieswerkzaamheden die hij voor [naam zorginstelling] had verricht.In de tweede plaatsheeft de verdachte, tijdens een door hem zelf opgenomen gesprek op 30 mei 2013, tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gezegd dat hij, toen hij de stichting ( [naam zorginstelling] ) onder controle kreeg, ermee had ingestemd dat gelden die hij van [naam zorginstelling] uitbetaald had gekregen, vertaald zouden worden naar een lening. Hij heeft gezegd dat hij die lening moest inlossen, maar dat hij dat eigenlijk helemaal niet van plan was.In de derde plaatsstaat vast dat de verdachte nadien ook nooit - ook niet door bijvoorbeeld verrekening - heeft afgelost op de lening en evenmin daarover rente heeft betaald. De conclusie is dat het volstrekt onaannemelijk is dat de verdachte ooit de intentie heeft gehad om de lening terug te betalen. Van een daadwerkelijke lening is dan ook geen sprake geweest. De rechtbank schuift de andersluidende verklaring als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Wat betreft de onder feit 1 genoemde facturen geldt dat op deze facturen werkzaamheden werden vermeld die niet waren verricht en uurtarieven die niet waren overeengekomen. Ook werd gefactureerd vanuit bedrijven die niet van de verdachte waren en waarvoor hij niet werkzaam was en onder vermelding van een bankrekening die niet aan dat bedrijf toebehoorde. Dit alleen al maakt de facturen vals.
Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting over 2011 gaat het, anders dan in het door de raadsman genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2542), in dit geval niet om een bezwaarschrift dat is ingediend bij de Belastingdienst, maar om een aangifteformulier Inkomstenbelasting dat door de verdachte is gebruikt om naar de heer [naam 1] toe te bewijzen dat hij deze belastingaangifte zou hebben gedaan en dat hij “dus” over voldoende financiële draagkracht beschikte om luxe onroerend goed te huren. Ten aanzien van de overige onder feit 1 vermelde door verdachte valselijk opgemaakte geschriften en het opzet van verdachte om deze geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij dienaangaande hiervoor heeft overwogen, alsmede naar het als bijlage II bij dit vonnis gevoegde bewijsmiddelenoverzicht voor zover de daarin weergeven bewijsmiddelen betrekking hebben op het onder 1 tenlastegelegde.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2 - Bedrog met gepubliceerde jaarrekeningen
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van de jaren 2011 tot en met 2013 geen opzet heeft gehad om onjuiste jaarrekeningen te publiceren. Hij heeft slechts onderscheid gemaakt tussen zijn advies- en zijn bestuurswerkzaamheden en de vergoedingen die hij daarvoor kreeg. De jaarrekening over 2014 is niet vals.
Wat betreft het jaar 2015 is het grootste gedeelte van de betalingen aan de verdachte verricht door [naam bedrijf 1] en derhalve niet opgenomen in de jaarrekening, nu het geen geconsolideerde jaarrekening betreft. Ten aanzien van het verschil tussen het bedrag aan bestuurdersvergoeding dat vermeld is in de jaarrekening (€ 66.529,-) en wat daadwerkelijk naar de verdachte is overgemaakt in 2015 (€ 45.000,-) is geen sprake van opzet op valsheid.
De rechtbank stelt vast dat in 2014 en 2015 een deel van de aan de verdachte uitbetaalde bedragen via [naam bedrijf 1] liepen. Nu de jaarrekening van [naam zorginstelling] geen geconsolideerde jaarrekening betreft, zijn de bedragen die via [naam bedrijf 1] liepen daarin niet opgenomen. Feit blijft echter dat een onjuist bedrag aan bezoldiging aan de bestuurder is opgenomen in de jaarrekeningen van 2014 en 2015. Dat de in werkelijkheid aan [naam zorginstelling] onttrokken bedragen lager waren dan vermeld in de jaarrekening maakt deze niet correct, zeker niet nu deze verschillen steeds rechtstreeks hebben samengehangen met de door de verdachte verrichte wederrechtelijke onttrekkingen van gelden waarvan hij de herkomst probeerde te verhullen. In die zin is er steeds opzet op valsheid geweest.
De overige verweren van de raadsman vinden hun weerlegging in de bewijsoverwegingen bij feit 1 en in de bewijsmiddelen die met betrekking tot feit 2 zijn weergegeven in het als bijlage II bij dit vonnis gevoegde bewijsmiddelenoverzicht.
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 – Gewoontewitwassen
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat het gronddelict ontbreekt.
Zoals hiervoor reeds aan de orde gesteld bij feit 1 onder 2 heeft de verdachte een constructie opgezet om te verhullen dat hij gelden aan [naam zorginstelling] heeft onttrokken. Vast staat dat die onttrekkingen de afgesproken vergoedingen verre overstegen, terwijl daaraan overigens geen overeenkomst met [naam zorginstelling] ten grondslag lag, meer in het bijzonder heeft geen overeenkomst bestaan met betrekking tot advisering of andere werkzaamheden. Dit heeft meegebracht dat de verdachte de desbetreffende bedragen waar hij als bestuurder over kon beschikken, zich heeft toegeëigend, zonder dat hij daar recht op had. Dit is verduistering als bedoeld in artikel 321van het Wetboek van Strafrecht. Dat onduidelijk is gebleven of de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met anderen de gelden heeft verkregen door het zorgkantoor op te lichten, kan aan de conclusie dat hij de gelden door misdrijf heeft verkregen niet afdoen. Immers, het brondelict is in dat geval oplichting als bedoeld in artikel 326 Sr.
In de ten laste gelegde periode heeft de verdachte de onttrokken geldbedragen steeds gebruikt voor privédoeleinden en zodoende het door misdrijf verkregen geld opnieuw de economie ingebracht. Hij heeft hierbij onder meer gebruikt gemaakt van creditcards die gekoppeld waren aan bankrekeningen van anderen, waardoor de herkomst van het geld niet meer direct herleidbaar is. Gelet op de omvang en intensiteit kan dit worden aangemerkt als gewoontewitwassen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
€ 1.889.893,- heeft witgewassen en van dat feit een gewoonte heeft gemaakt.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij, in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 juni 2016, te Rotterdam,
een geldleningsovereenkomst tussen [naam zorginstelling] en [naam verdachte] gedateerd 1 november 2010 (DOC-021-10), en
een aangifte inkomstenbelasting 2011 ondertekend d.d. 28 maart 2012 ten name van [naam verdachte] (DOC-025-02), en
facturen afkomstig van [naam bedrijf 2] handelend onder de naam [naam medeverdachte 3] gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-019-04 en DOC-019-05 en DOC-19-06), en
een factuur afkomstig van [naam bedrijf 3] handelend onder de naam [naam medeverdachte 3] gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-034-03 en DOC-035-16), en
en geldleningsovereenkomst tussen [naam zorginstelling] en [naam bedrijf 3] gedateerd 30 oktober 2013 (DOC-019-07), en
een overeenkomst van geldlening tussen [naam zorginstelling] en [naam verdachte] gedateerd 4 mei 2015 (DOC-003-30), en
facturen afkomstig van [naam verdachte] , gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-003-05 t/m DOC-003-08), en
een overeenkomst van borgtocht tussen [naam 2] en [naam zorginstelling] gedateerd 16 juni 2016 (DOC-021-01),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij , (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid,
ad a en e en f) opgenomen dat een geldbedrag is geleend, terwijl er in werkelijkheid geen sprake was van een lening en/of het geschrift geantedateerd, en
ad b) een aangifte inkomstenbelasting over 2011 opgemaakt ten aanzien van [naam verdachte] en opgenomen dat hij, verdachte, inkomsten uit dienstbetrekking bij [naam bedrijf 2] had, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was, en
ad c en d) op deze facturen opgenomen dat er werkzaamheden en diensten vanuit [naam bedrijf 2] of [naam bedrijf 3] hebben plaatsgevonden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was, en
ad g) op de factuur gedateerd 31-12-2011 een bedrag aan managementfee gedeclareerd over het jaar 2011 en op de factuur gedateerd 31-12-2012 een bedrag aan managementfee gedeclareerd over het jaar 2012 en op de factuur gedateerd 31-12-2013 een bedrag aan managementfee gedeclareerd over het jaar 2013 en op de factuur gedateerd 31-12-2014 een bedrag aan managementfee gedeclareerd over het jaar 2014, terwijl dit in werkelijkheid niet op die factuurdatum is gedeclareerd en het bedrag dat wordt gefactureerd onjuist is, en
ad h) vermeld dat er een overeenkomst tot borgtocht is aangegaan tussen partijen ten bedrage van een miljoen euro, terwijl deze overeenkomst in werkelijkheid niet tot stand is gekomen,
zulks (telkens) met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en hij, in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 28 juni 2016, te Rotterdam en/of Bunschoten, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
dievalse geschriften, te weten
een geldleningsovereenkomst tussen [naam zorginstelling] en [naam verdachte] gedateerd 1 november 2010 (DOC-021-10), en
een aangifte inkomstenbelasting 2011 ondertekend d.d. 28 maart 2012 ten name van [naam verdachte] (DOC-025-02), en
facturen afkomstig van [naam bedrijf 2] handelend onder de naam [naam medeverdachte 3] gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-019-04 en DOC-019-05 en DOC-19-06), en
een factuur afkomstig van [naam bedrijf 3] handelend onder de naam [naam medeverdachte 3] gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-034-03 ), en
en geldleningsovereenkomst tussen [naam zorginstelling] en [naam bedrijf 3] gedateerd 30 oktober 2013 (DOC-019-07), en
een overeenkomst van geldlening tussen [naam zorginstelling] en [naam verdachte] gedateerd 4 mei 2015 (DOC-003-30), en
facturen afkomstig van [naam verdachte] , gericht aan [naam zorginstelling] (DOC-003-05 t/m DOC-003-08), en
een overeenkomst van borgtocht tussen [naam 2] en [naam zorginstelling] gedateerd 16 juni 2016 (DOC-021-01),
als ware die geschriftenecht en onvervalst,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande dat gebruikmaken telkens hierin dat verdachte ,
ad a en c ene en h) deze geschriften heeft verstrekt aan [naam accountantkantoor] en/of [naam medeverdachte 4] , en
ad b) voornoemde aangifte per e-mail (DOC-025-01) heeft verzonden aan [naam makelaar] , en
ad d) voornoemde factuur per e-mail (DOC-035-15) heeft verzonden aan [naam bedrijf 4] , en
ad f) dit geschrift heeft doen verstrekken aan de Belastingdienst bij het indienen van bezwaar op de aanslagen loonheffing 2011 tot en met 2014 (DOC-003-30), en
ad g) deze geschriften heeft doen verstrekken aan de Belastingdienst in het kader van de boekencontrole,
en voornoemde geschriften voorhanden heeft gehad, terwijl hij, (telkens) wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst;
in de periode van 31 mei 2012 tot en met 24 juni 2016,
als bestuurder van [naam zorginstelling] ,
te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
onware balansen en onware winst- en verliesrekeningen en toelichtingen op die stukken,
een rapport inzake de jaarrekening 2011 van [naam zorginstelling] (DOC-013-06), en
een rapport inzake de jaarrekening 2012 van [naam zorginstelling] (DOC-013-07), en
een rapport inzake de jaarrekening 2013 van [naam zorginstelling] (DOC-013-08), en
een rapport inzake de jaarrekening 2014 van [naam zorginstelling] (DOC-013-09), en
en rapport inzake de jaarrekening 2015 van [naam zorginstelling] (DOC-013-28)
bestaande die onwaarheden (telkens) hierin dat:
ad a) in het rapport inzake de jaarrekening van [naam zorginstelling] over het jaar 2011 (DOC-013-06) bij toelichting op de resultatenrekening (p. 23) bij het bruto-inkomen van [naam verdachte] een onjuist bedrag is opgenomen, en
ad b) in het rapport inzake de jaarrekening van [naam zorginstelling] over het jaar 2012 (DOC-013-07) bij toelichting op de resultatenrekening (DOC-013-07, p. 23) bij vergoeding middels managementfee van [naam verdachte] een onjuist bedrag is opgenomen, en
ad c) in het rapport inzake de jaarrekening van [naam zorginstelling] over het jaar 2013 (DOC-013-08) bij toelichting op de resultatenrekening (p. 22) bij vergoeding middels managementfee van [naam verdachte] een onjuist bedrag is opgenomen, en
ad d) in het rapport inzake de jaarrekening van [naam zorginstelling] over het jaar 2014 (DOC-013-09) bij toelichting op de resultatenrekening (p. 22) bij beloning van [naam verdachte] een onjuist bedrag is opgenomen, en
ad e) in het rapport inzake de jaarrekening van [naam zorginstelling] over het jaar 2015 (DOC-013-28) bij toelichting op de resultatenrekening (p. 22) bij beloning van [naam verdachte] een onjuist bedrag is opgenomen, en
bestaande dat openbaar maken (telkens) hierin dat voornoemde rapporten inzake de
jaarrekeningen over de jaren 2011 en 2012 en 2013 en 2014 en 2015 van [naam zorginstelling] zijn geplaatst op de website www.jaarverslagenzorg.nl;
in de periode van 1 november 2010 tot en met 28 juni 2016,
te Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) van voorwerpen, te weten van geldbedragen tot een totaalbedrag van (circa) 1.889.893 euro,
de werkelijke aard heeft verhuld , en
heeft omgezet, en/of van genoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte wist dat
dievoorwerpen
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.