4.1.2.Beoordeling
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/810356-13 ten laste gelegde feit:
De rechtbank zal allereerst kort de structuur van dit gedeelte van het vonnis uitleggen.
Eerst zal de rechtbank zeggen van welke feiten en omstandigheden zij uitgaat. Daarbij komen de volgende punten aan de orde:
a. de situatie in de woning ten tijde van het ontdekken van het slachtoffer,
b. de vraag wie er een sleutel had van de woning, en
c. het tijdstip van overlijden van het slachtoffer.
Daarbij zal tevens worden ingegaan op de vraag tot welk moment het slachtoffer in elk geval in leven is geweest. De rechtbank geeft daarna aan of, en zo ja waarom, nader aan te geven gedeelten van de verklaringen van [naam getuige 1] en van [naam getuige 2] betrouwbaar zijn. Afsluitend zal de rechtbank aangeven of zij bewezen vindt dat verdachte de dader is van het levensdelict.
In bijlage II bij dit vonnis zal de rechtbank aangeven op grond van welke bewijsmiddelen zij tot dit oordeel komt. Afsluitend zal de rechtbank (aanvullende) aandacht besteden aan bezwaren die door de verdediging zijn aangevoerd tegen de door de rechtbank relevant geachte bewijsmiddelen. Dit gebeurt alleen voor zover die bezwaren/opmerkingen niet al eerder zijn besproken. De rechtbank heeft het bewijs in zijn geheel en in onderling verband beoordeeld.
Van welke feiten en omstandigheden gaat de rechtbank uit?
a.
situatie in de woning ten tijde van het ontdekken van het slachtoffer
Op zaterdag 7 september 2013 is – naar aanleiding van een melding diezelfde avond rond 18.50 uur van de broer van de verdachte, [naam getuige 1] – in de slaapkamer van de woning van de verdachte aan de [adres delict] te [plaats delict ] [naam slachtoffer] dood aangetroffen.
Pathologisch onderzoek wijst uit dat het slachtoffer twee schotletsels heeft: één op de rug/romp en één op het voorhoofd. Het slachtoffer is overleden aan het schotletsel aan de hersenen en hersenstam. Uit forensisch onderzoek volgt dat de twee schoten van relatief dichtbij (schootsafstand tussen 10 en 75 cm) zijn afgevuurd, kort na elkaar en dat de schutter zich zeer waarschijnlijk in de slaapkamer heeft bevonden. In de slaapkamer zijn twee hulzen aangetroffen die afkomstig zijn uit één vuurwapen. Deze hulzen zijn onderzocht op onder andere schotrestsporen, en daarbij zijn de resultaten van dit onderzoek vergeleken met de resultaten van soortgelijk onderzoek aan het sanitair (inclusief de handdouche) van de badkamer van de woning. Uit dit onderzoek blijkt dat de aangetroffen schotresten op de handdouche en de hulzen waarschijnlijk van dezelfde bron afkomstig zijn.
Uit de overeenkomst tussen de sporen aan de hulzen en de schotrestsporen in de badkamer leidt de rechtbank af dat de dader zich heeft gewassen alvorens hij of zij is vertrokken uit de woning. De aangetroffen (schiet)sporen moeten zijn ontstaan tijdens het afvuren van de twee schoten, omdat er alleen in de slaapkamer sporen van schieten zijn aangetroffen. De rechtbank wijst er daarbij verder op dat de combinatie van het onderzoek aan de schotresten, aangetroffen hulzen, sporen op lichaam van het slachtoffer en de door de patholoog aangegeven korte duur tussen het optreden van het schotletsel en het overlijden van het slachtoffer, wijst op het handelen door één dader.
Uit forensisch onderzoek volgt verder dat er geen (DNA-)sporen of andere technische sporen zijn aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van anderen dan het slachtoffer, de verdachte en [naam getuige 1] in de woning. Evenmin zijn er sporen aangetroffen die duiden op een gevecht of worsteling tussen het slachtoffer en de dader voorafgaand aan de fatale schoten.
In de woning zijn verder goederen (waaronder sieraden, kleding en een mobiele telefoon) aangetroffen van het slachtoffer. Eén van zijn telefoons – een Blackberry met telefoonnummer [nummer] is niet aangetroffen door de politie tijdens de doorzoeking van de woning, en ook niet elders. Het gebruikte vuurwapen is evenmin teruggevonden in de woning van de verdachte of elders. De in de woning aanwezige laptop stond aan op het moment dat de politieambtenaren begonnen met het onderzoek in de woning op 7 september 2013.
Sleutels van de woning
Uit de verklaring van [naam getuige 1] volgt dat de verdachte hem een sleutel van haar woning heeft gegeven, waarmee [naam getuige 1] op 7 september 2013 de voordeur van de woning heeft geopend. Deze was, aldus [naam getuige 1] , op slot toen hij de woning die avond binnenging. Uit nader onderzoek van de politie volgt dat er geen andere sleutels zijn gevonden die passen op het voordeurslot van de woning. De verdachte heeft, ondanks uitdrukkelijk daarnaar te zijn gevraagd, niet willen verklaren of er meerdere sleutels in omloop waren en zo ja, wie er allemaal een sleutel had(den) van haar woning. Niet is gebleken dat het slachtoffer over een sleutel van de woning beschikte.
Tijdstip van overlijden van het slachtoffer
In dit gedeelte van het vonnis zal de rechtbank ingaan op twee aspecten. Allereerst wat er kan worden gezegd over het tijdstip van overlijden van het slachtoffer op grond van forensisch-technisch onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer. Daarna zal de rechtbank bespreken wat er vaststaat op basis van andere onderzoeksresultaten, waaronder die van het onderzoek naar het telefoonverkeer en van de getuigenverklaringen.
Forensisch/technisch onderzoek
Op 7 september 2013 omstreeks 18.50 uur is het slachtoffer dood aangetroffen in de woning van de verdachte. Hoewel de formele vaststelling pas later is gedaan door een arts, volgt uit het onderzoek dat het slachtoffer toen al enige tijd was overleden. Het technisch onderzoek door middel van temperatuurmeting aan het lichaam kon geen enkele (betrouwbare) indicatie meer geven over het tijdstip van overlijden. Dit werd veroorzaakt door de omstandigheid dat de gemeten lichaamstemperatuur een te geringe afwijking had van de omgevingstemperatuur. Uit niets blijkt dat de meting ten onrechte niet op een wijze is gedaan die wel een voldoende afwijkend resultaat had kunnen opleveren. De verdediging heeft in dit verband weliswaar verwezen naar wetenschappelijk onderzoek over metingen als de onderhavige, maar uit niets blijkt dat de in dit geval plaatsgevonden meting niet op juiste wijze is uitgevoerd. De verdediging heeft niet verzocht de persoon te horen die de meting heeft uitgevoerd.
De forensisch arts drs. B.F.L. Oude Grotebevelsborg is als deskundige ter zitting gehoord. Deze deskundige heeft aangegeven dat indien conform de geldende afspraken wordt gewerkt er door de technisch rechercheur wordt gewacht tot de gemeten temperatuur een voldoende periode stabiel is. Het al dan niet omhullen van de gebruikte thermometer met een dun plastic hoesje is dan niet ter zake, aldus de deskundige. De deskundige heeft voorts aangegeven dat op grond van de gegevens die zij tot haar beschikking heeft gehad en heeft, zij haar oordeel omtrent het tijdstip van overlijden handhaaft, te weten dat het waarschijnlijk is dat het slachtoffer langer dan 24 uur dood was op het tijdstip dat de foto’s zijn gemaakt (het zogenoemde postmortaal interval). Het intreden van postmortaal verval kent een grote spreiding. Dit betreft zowel de lijkstijfheid als het intreden van andere verschijnselen die volgen op het intreden van de dood. Mede daardoor kan de deskundige geen meer accurate schatting geven van het tijdstip van overlijden. In het bijzonder kan niet worden uitgesloten dat het postmortaal interval korter was, en – zo is op de zitting toegelicht – ook niet dat het interval langer was, waarbij een interval van circa drie dagen niet uit te sluiten valt.
Overige onderzoeksbevindingen
Vaststaat dat de verdachte en het slachtoffer op 6 september 2013 omstreeks 2.30 uur samen het BP-tankstation aan de A20 te Vlaardingen hebben bezocht. Verder blijkt uit het dossier dat het slachtoffer later die nacht tot 3.50 uur zijn WhatsApp berichten op zijn mobieltje heeft gecontroleerd. Zijn mobiele telefoon straalt dan de zendmast aan de [naam straat] te Vlaardingen aan, te weten een zendmast waaronder de woning van de verdachte valt.
De (boven)kleding van het slachtoffer is aangetroffen in de woonkamer van de woning, netjes opgehangen over een stoel. De resterende kleding (een onderbroek en sokken) had het slachtoffer aan toen hij dood werd aangetroffen. De schoenen die de verdachte droeg tijdens het bezoek aan het tankstation zijn aangetroffen in haar slaapkamer.
De rechtbank gaat er gelet op de bevindingen in de woning van uit dat het slachtoffer en de verdachte na hun bezoek aan het tankstation gezamenlijk naar de woning van de verdachte zijn gegaan, waar het slachtoffer zich op enig moment heeft uitgekleed om naar bed te gaan.
De mobiele telefoon van de verdachte straalt die nacht en vroege ochtend tot 8.45 uur eveneens de zendmast aan de [naam straat] te Vlaardingen aan. Om 9.06 uur straalt haar telefoon een onbekend gebleven mast aan en om 9.12 uur de zendmast aan de Broervest te Schiedam, waar de GGZ-kliniek is gelegen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte haar woning tussen 8.45 uur en 9.05 uur heeft verlaten.
Ten aanzien van de stelling van de verdediging dat de telefoon van het slachtoffer op 6 september 2013 om 8.45 uur nog contact heeft gemaakt met het internet gedurende 1349 seconden (22,5 minuten) en het slachtoffer dus nog uitgaand internetverkeer had op het moment dat de verdachte de woning al had verlaten, overweegt de rechtbank dat dit de Blackberry betreft van het slachtoffer die niet door de politie in de woning is aangetroffen, zodat dit geen indicatie geeft van gebruik door het slachtoffer. De telefoon van het slachtoffer is immers verdwenen uit de woning. Het betreft bovendien een contact via de GPRS-verbinding (mobiele verbinding). Hierdoor kan uitsluitend worden vastgesteld waar de telefoon zich bevond ten tijde van het
beginvan de verbinding; uitsluitend deze zendmastgegevens worden vastgelegd door de provider en kunnen (daardoor) achteraf na toepassing van een BOB-bevoegdheid inzichtelijk worden gemaakt. Wat betreft de datasessie zelf geldt dat deze niet door een persoon hoeft te zijn opgestart; dit kan ook door een geïnstalleerde app of e-mailprogramma.
Ook het feit dat de laptop in de woning van de verdachte op 6 september 2013 om 10.13 uur nog verbinding maakte met een draadloos netwerk, geeft – anders dan de verdediging heeft gesteld – geen indicatie dat het slachtoffer ‘kennelijk’ nog gebruik maakte van de laptop, nu een dergelijke verbinding geen gebruik hoeft te impliceren. Immers: indien een laptop of ander digitaal apparaat aanstaat, kan er ook internetverbinding ontstaan zonder directe tussenkomst van de gebruiker. Het gaat dan om, bijvoorbeeld, een update van bepaalde software, of andere push-berichten. De laptop van de verdachte stond bij het betreden van de woning door de politie op 7 september 2013 (nog) aan.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het laatste gebleken teken van leven van het slachtoffer het op 6 september 2013 rond 3.50 uur checken van de WhatsApp-berichten op zijn telefoon in de woning van de verdachte is geweest. Daarbij betrekt de rechtbank verder dat het slachtoffer een (zeer) actief gebruiker was van zijn telefoons, met name van de Blackberry met het nummer eindigend op [nummer] . Dit verklaart ook waarom de getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 4] in de loop van 6 september 2013 al zeer ongerust waren over het feit dat zij geen contact konden krijgen met het slachtoffer.
Verklaringen [naam getuige 1]
, de broer van de verdachte, heeft verklaard dat in de dagen voorafgaand aan de dood van het slachtoffer de verdachte hem meermalen heeft verteld dat zij het slachtoffer wilde doden, waarbij hij tegen haar zei dat dat niets zou oplossen. [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij de verdachte toen niet serieus nam. Verder verklaart [naam getuige 1] dat de verdachte hem op 4 september 2013 in haar woning een vuurwapen heeft laten zien, en dat zij met dat wapen toen naar haar slaapkamer ging. Daarnaast verklaart hij dat zij tegen hem heeft gezegd dat zij dat vuurwapen al eerder gekocht had bij een Antilliaan in de buurt, voor een bedrag van 1000 euro. Op 6 september 2013 heeft [naam getuige 1] de verdachte in de middag bezocht in de GGZ-kliniek in Schiedam. Hij verklaart dat zij toen tegen hem zei dat ‘ze dacht dat ze het had gedaan’ … 'dat ding met haar vriend' , [naam getuige 1] heeft de sleutel van de woning van de verdachte gekregen en is op 7 september 2013 naar die woning toegegaan, waarna hij rond 18.50 uur melding heeft gemaakt van het aantreffen van het slachtoffer in de woning van zijn zus.
Is [naam getuige 1] betrouwbaar?
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie volgt dat zij bij aankomst op de meldlocatie een zichtbaar geëmotioneerde [naam getuige 1] zien staan. Hij zegt dan: "Mijn zus heeft haar vriend vermoord. Mijn zus zit in de GGZ in Schiedam. Haar vriend ligt in het huis van mijn zus, ik weet het adres niet, maar ik kan u er wel naar toe brengen. Ik heb de sleutel.” Ook uit de verklaringen van de getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 6] volgt dat [naam getuige 1] zich zodanig gedroeg en uitliet dat hij op beide getuigen de indruk maakte dat hij zeer ontdaan was van hetgeen hij zojuist had aangetroffen. Hun verklaringen bieden een betrouwbaar beeld van de toestand waarin [naam getuige 1] verkeerde.
[naam getuige 1] heeft, nadat hij was aangehouden als verdachte van de moord/doodslag, een aantal verklaringen afgelegd waarbij hij op (nagenoeg) alle vragen een inhoudelijk antwoord gaf. Onder andere heeft hij verklaard over wat hij in de dagen voorafgaand aan de dood van het slachtoffer heeft gedaan, en waar hij zich bevond. Latere onderzoeken aan telefoon- en OV-gegevens leverden voor zeer veel momenten een bevestiging op van de inhoud van de verklaringen van [naam getuige 1] . Bovendien volgt uit onderzoek van telefoon- en OV-gegevens van [naam getuige 1] geen enkele aanwijzing dat hij op 6 en/of 7 september 2013 in de omgeving van de woning van de verdachte is geweest, voorafgaand aan het moment dat hij aan het eind van de middag op 7 september 2013 naar die woning is gegaan. De omstandigheid dat hij mogelijk niet eerlijk is geweest over een of meer ontmoeting(en) met het slachtoffer eerder die week, zoals de politie afleidt uit hun vervoersbewegingen en gebruik van mobieltjes, maakt niet dat daardoor zijn hele verklaring ongeloofwaardig wordt. Met name niet de gedeelten van zijn verklaringen die worden bevestigd door de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De mogelijke verkrijging van een vuurwapen door de verdachte is naar aanleiding van de verklaringen van [naam getuige 1] door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat de verdachte op 30 augustus 2013 van een Antilliaanse man genaamd [naam getuige 2] , die woont in Vlaardingen, tegen betaling van 1000 euro een vuurwapen heeft verkregen. Daarbij merkt de rechtbank op dat er op geen enkele wijze een verband is te leggen tussen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en dat [naam getuige 1] op 30 augustus 2013 nog niet in Nederland was. Ook hier blijkt dat dit gedeelte van de verklaring van [naam getuige 1] bij later opsporingsonderzoek in essentie volledig wordt bevestigd. Dit zijn feiten die alleen bekend kunnen zijn geweest bij de koper en overige bij de overdracht van het vuurwapen aanwezige personen. Hieruit volgt dat de verdachte de bron moet zijn van deze informatie. Uit het onderzoek is niet komen vast te staan met welk vuurwapen het slachtoffer om het leven is gebracht. Daarom zijn de details in de verklaringen van [naam getuige 1] over het door de verdachte aan hem getoonde wapen niet relevant. Tenslotte volgt ook uit het afgeluisterde OVC-gesprek tussen de verdachte en [naam getuige 1] tijdens detentievervoer dat de verdachte de beschikking heeft gehad over een vuurwapen.
De rechtbank zal hierna, afzonderlijk, aandacht besteden aan de vuurwapenzaak. De rechtbank heeft die bewijsmiddelen ook betrokken bij de beoordeling van de rol van verdachte bij het levensdelict tegen het slachtoffer.
Eindoordeel over de betrouwbaarheid van [naam getuige 1]
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, de verklaringen van [naam getuige 1] betrouwbaar en zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Conclusie voor wat betreft het daderschap van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zij niets te maken heeft met het overlijden van het slachtoffer. Ook heeft zij verklaard dat zij nooit een wapen heeft gehad.De rechtbank zal hierna uitleggen dat, en waarom, zij van oordeel is dat de verdachte de dodelijke schoten heeft afgevuurd op het slachtoffer.
De verdachte en het slachtoffer zijn na hun bezoek aan het BP tankstation op 6 september 2013, omstreeks 2.30 uur, samen naar de woning van de verdachte gegaan. De verdachte heeft haar woning op 6 september 2013 tussen 8.45 uur en 9.05 uur verlaten en zich naar de GGZ kliniek te Schiedam begeven. Uit de verklaring van [naam getuige 1] volgt dat hij de verdachte later die dag heeft bezocht, en dat hij toen van de verdachte de sleutel van haar woning heeft gekregen. [naam getuige 1] verklaart dat de verdachte toen tegen hem zei dat ‘ze dacht dat ze het had gedaan’.
Het forensisch technisch onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer biedt geen ondersteuning voor de stelling van de verdediging dat het slachtoffer nog in leven was toen de verdachte de woning verliet. Ook de overige onderzoeksbevindingen met betrekking tot de telefoongegevens en het gestelde gebruik door het slachtoffer van de laptop ondersteunen die stelling niet. Uit deze bevindingen volgt veeleer dat het slachtoffer voor het laatst online is geweest in de vroege ochtend van 6 september 2013 om 3.50 uur, toen hij zijn WhatsApp berichten op zijn mobieltje heeft gecontroleerd. Na dat tijdstip is geen levensteken van het slachtoffer meer vernomen. De (vermiste) Blackberry telefoon van het slachtoffer moet uit de woning zijn meegenomen door de verdachte. Uit het in de badkamer aangetroffen sporenbeeld leidt de rechtbank verder af dat de verdachte zich na het plegen van het feit heeft gewassen/gereinigd, hetgeen een verklaring vormt voor het ontbreken van sporen op plaatsen zoals de handen, de kleding en/of de auto van de verdachte.
De rechtbank heeft hierboven al aangegeven dat, en waarom, zij de verklaringen van [naam getuige 1] betrouwbaar acht. Dit geldt ook voor wat betreft het bezoek aan en het gesprek met de verdachte op 6 september 2013 in de kliniek te Schiedam. De rechtbank gaat er van uit dat de verdachte daar toen haar huissleutel aan [naam getuige 1] heeft gegeven. De rechtbank gaat er op basis van alle relevante onderzoeksgegevens in combinatie met de verklaring van [naam getuige 1] verder van uit dat [naam getuige 1] in de twee dagen voorafgaand aan de ontdekking van het slachtoffer niet in de woning van verdachte is geweest. [naam getuige 1] gaat op 7 september 2013 omstreeks 18.50 uur in de woning van verdachte kijken, en treft het dode slachtoffer aan. Hij is daardoor totaal ontredderd, en meldt zijn ontdekking aan de politie. Hij legt aansluitend – als verdachte van een zeer ernstig feit – uitgebreide verklaringen af. Verklaringen die toetsbaar zijn, en bij toetsing door uitgebreid politieonderzoek ook in essentie juist, met name op voor deze strafzaak essentiële punten.
[naam getuige 1] heeft voorts verklaard dat de woning afgesloten was op het moment dat hij daar op 7 september 2013 aankwam. Niet gebleken is dat er buiten de sleutel waarover de verdachte beschikte nog andere sleutels in omloop waren en er zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van één of meer derden in de woning van de verdachte. Er is geen enkele aanwijzing dat er ná het vertrek van de verdachte op 6 september 2013 tussen 8.45 uur en 9.05 uur, en voorafgaand aan de komst van [naam getuige 1] op 7 september 2013 rond 18.50 uur, nog iemand in de woning van de verdachte is geweest.
Uit deze overwegingen, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die de fatale schoten, voor haar vertrek uit de woning, heeft gelost.
Ten aanzien van het onder parketnummer 10/810194-15 ten laste gelegde feit:
De “Vidgen”-jurisprudentie is niet van toepassing op de vuurwapenzaak. De rechtbank stelt vast dat behalve de verklaringen van [naam getuige 2] , er bank- en telefoongegevens zijn die objectief van aard zijn en daardoor de juistheid van de relevant te achten delen van de verklaringen van [naam getuige 2] bevestigen. Daarnaast heeft [naam getuige 1] ten aanzien van het (aanschaffen van het) vuurwapen eveneens duidelijk en betrouwbaar verklaard op wezenlijke onderdelen, zoals prijs (1000 euro) en de kenmerken van de verkoper (“Antilliaan uit de buurt”). Hierdoor kan in redelijkheid niet worden gezegd dat het bewijs tegen de verdachte geheel of voor een wezenlijk gedeelte bestaat uit de politieverklaringen van [naam getuige 2] (vgl. Vidgen: “solely or to a decisive extent”), zodat de politieverklaringen van [naam getuige 2] ook zonder nadere toetsing door de verdediging als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt, ondanks dat [naam getuige 2] zich heeft beroepen op zijn verschoningsrecht toen hij bij de rechter-commissaris als getuige werd gehoord.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad in de tenlastegelegde periode. Omdat dit vuurwapen niet is aangetroffen of achterhaald, kan van het gebruikte vuurwapen niet uit de onder 2 ten laste gelegde varianten worden gekozen. Om die reden moet de rechtbank in de kwalificatie beide varianten openlaten. De maximumstraf voor alle varianten van het (vuur)wapen in de omschrijving van feit 2 is 4 jaar gevangenisstraf.
Moord of doodslag?(parketnummer 10/810356-13)
De rechtbank zal allereerst kort het juridisch kader schetsen voor het antwoord op de vraag of bij het handelen van de verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad. In dat geval is er sprake van moord, zo niet dat komt haar handelen neer op doodslag.
Voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet vaststaan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen, zoals de omstandigheden dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De verdachte heeft een week voorafgaand aan het schietincident een vuurwapen aangeschaft en heeft die week meerdere malen tegen [naam getuige 1] gezegd dat zij het latere slachtoffer zou doodschieten. [naam getuige 1] heeft toen op haar ingepraat en heeft daarbij duidelijk aangegeven dat zij dit niet moest doen. In dat opzicht heeft de broer de verdachte haar nadrukkelijk ontraden om haar plan uit te voeren, en is zij in die zin door haar broer gewezen op haar voorgenomen handelen en moet zij zich dus geruime tijd rekenschap hebben kunnen geven van de gevolgen daarvan. Bij gebrek aan een verklaring van de verdachte die zou inhouden dat zij ten tijde van het schieten niettemin heeft gehandeld in een opwelling en zonder enige uitleg over de feiten en omstandigheden die daartoe dan de aanleiding zouden zijn, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het ruim tevoren genomen besluit om het slachtoffer om het leven te brengen. Opmerkelijk is in dit verband ook dat op de laptop van de verdachte, ergens in de loop van de avond van 5 september 2013 en kort voordat zij met het slachtoffer heeft afgesproken, via Google is gezocht op Spong advocaten, een advocatenkantoor gespecialiseerd in strafzaken.
Gelet op voornoemde omstandigheden zal de rechtbank moord bewezen verklaren: de verdachte heeft bij het doden van [naam slachtoffer] gehandeld met voorbedachten raad.
De omstandigheid dat de verdachte psychische problemen had in de periode dat zij het slachtoffer dood schoot, maakt het vorenstaande niet anders. Uit de uitgebrachte rapportages volgt niet dat sprake is geweest van een opwelling als hiervoor bedoeld. Op de psychische problemen van de verdachte komt de rechtbank terug bij de bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de beide haar ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.