ECLI:NL:RBROT:2017:9797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
6320550 \ VZ VERZ 17-23997
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om transitievergoeding en de toepassing van de uitzondering voor kleine werkgevers

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om transitievergoeding door [verzoeker] tegen [kerkgenootschap]. [verzoeker] was sinds 15 april 1987 in dienst bij [kerkgenootschap] als kosteres en had recht op een transitievergoeding van € 48.859,00 bruto, omdat haar arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden had geduurd. De werkgever, [kerkgenootschap], voerde echter aan dat zij minder dan 25 werknemers in dienst had en daarom onder de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW viel. De kantonrechter moest beoordelen of [kerkgenootschap] deel uitmaakte van een groep, zoals bedoeld in artikel 24 lid 1 van de Ontslagregeling, en of de uitzondering op de transitievergoeding van toepassing was.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoeker] recht had op een transitievergoeding, maar dat de uitzondering van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat [kerkgenootschap] niet onder de centrale leiding van de Protestantse Kerk Nederland viel, en dat er geen sprake was van een economische eenheid. Hierdoor was de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW van toepassing, wat betekende dat [kerkgenootschap] niet de volledige transitievergoeding verschuldigd was, maar een bedrag van € 37.573,- bruto. Daarnaast werd [kerkgenootschap] veroordeeld tot betaling van de eindejaarsuitkering en de wettelijke verhoging over deze uitkering. De proceskosten werden ook aan [kerkgenootschap] opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6320550 \ VZ VERZ 17-23997
uitspraak: 12 december 2017
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.D.C.J. van Driel te Vlaardingen,
tegen
het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
[ kerkgenootschap],
gevestigd te [plaatsnaam],
verweerster,
gemachtigde: mr. M. Koster te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[verzoeker]” en “[ kerkgenootschap]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift met producties, ontvangen op 15 september 2017;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie aan de zijde van [verzoeker], met producties;
  • de nadere toelichting na mondelinge behandeling van [ kerkgenootschap] van 13 november 2017;
  • het bezwaar van [verzoeker] tegen de door [ kerkgenootschap] ingediende nadere toelichting na mondelinge behandeling;
  • de brief van [ kerkgenootschap] van 14 november 2017 met daarin een reactie van [ kerkgenootschap] op het bezwaar van [verzoeker];
  • de brief van de kantonrechter aan partijen d.d. 5 december 2017.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. [verzoeker] is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde, mr. I.D.C.J. van Driel. Namens [ kerkgenootschap] is verschenen [R.]. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen bijgehouden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [ kerkgenootschap] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 14 november 2017 te reageren op de door [verzoeker] overgelegde producties bij haar pleitnotitie. [ kerkgenootschap] heeft op 14 november 2017 het stuk ‘nadere toelichting na mondelinge behandeling’ ingediend. De kantonrechter heeft partijen bij brief van 5 december 2017 bericht dat dit stuk van [ kerkgenootschap] alleen wordt meegenomen voor zover dit een reactie is op de bij de pleitnotitie van [verzoeker] overgelegde producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

2.1.
[verzoeker] is op 15 april 1987 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst getreden van de (rechtsvoorganger van) [ kerkgenootschap] in de functie van kosteres. Het laatst verdiende loon bedroeg € 2.423,- bruto per maand. Daarnaast had [verzoeker] recht op 8% vakantietoeslag en 8,3% eindejaarsuitkering.
2.2.
De loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is op 23 mei 2017 geëindigd, omdat [verzoeker] op dat moment twee jaar ziek was.
2.3.
[ kerkgenootschap] heeft op 16 juni 2017 de arbeidsovereenkomst schriftelijk opgezegd.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[ kerkgenootschap] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding ad € 48.859,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2017;
[ kerkgenootschap] te veroordelen tot betaling van de eindejaarsuitkering ad € 1.313,91 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017;
[ kerkgenootschap] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de eindejaarsuitkering ad € 656,96 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017;
met veroordeling van [ kerkgenootschap] in de kosten van de procedure, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van de beschikking en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 14 dagen na de beschikking, voor zover niet tijdig aan die veroordeling zal zijn voldaan.
3.2.
Aan haar verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van artikel 7:673 BW heeft zij recht op een transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden heeft geduurd. [ kerkgenootschap] is niet aan te merken als een kleine werkgever, omdat zij onderdeel is van de Protestantse Kerk Nederland (hierna: PKN). Zij behoort daarmee tot een groep.
Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW heeft [verzoeker] recht op de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf 16 juli 2017.
[ kerkgenootschap] heeft in het kader van de eindafrekening de eindejaarsuitkering niet uitbetaald. Op basis van artikel 8 lid 2 van de toepasselijke salarisregeling dient bij het einde van het dienstverband ook de eindejaarsuitkering van 8,3 % te worden betaald over de periode van 1 januari van het jaar van ontslag tot de datum van het ontslag, zijnde 16 juni 2017.
Op grond van artikel 7:625 BW is volgens [verzoeker] de wettelijke verhoging verschuldigd over de eindejaarsuitkering.

4.Het verweer

[ kerkgenootschap] heeft als verweer gevoerd dat zij het niet eens is met de hoogte van de transitievergoeding. Omdat [ kerkgenootschap] minder dan 25 werknemers in dienst heeft valt zij onder de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW. [ kerkgenootschap] is aangesloten bij de landelijke PKN, maar heeft een eigen rechtspersoonlijkheid en eigen financiën en bevoegdheden.

5.De beoordeling

5.1.
[ kerkgenootschap] betwist niet dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW op [ kerkgenootschap] van toepassing is.
5.2.
Op grond van het eerste lid van artikel 7:673a BW is de transitievergoeding, indien bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst de werknemer 50 jaar of ouder is en de arbeidsovereenkomst ten minste 120 maanden heeft geduurd, over elke periode van zes maanden dat de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 50 jaar bij de werkgever in dienst is geweest, gelijk aan de helft van het loon per maand, bedoeld in artikel 7:673, lid 2 BW. Het tweede lid van artikel 7:673a BW bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op de werkgever die minder dan 25 werknemers in dienst had in de tweede helft van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
5.3.
[verzoeker] heeft niet betwist dat bij [ kerkgenootschap] minder dan 25 werknemers in dienst zijn. Volgens [verzoeker] maakt [ kerkgenootschap] echter deel uit van een groep (namelijk PKN) die samen gemiddeld 25 of meer werknemers in dienst had in de tweede helft van 2016 en is daarom de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW op [ kerkgenootschap] niet van toepassing. [ kerkgenootschap] betwist deze stelling.
5.4.
Op grond van artikel 24 lid 1 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015, 2015-0000102290, tot vaststelling van regels met betrekking tot ontslag en de transitievergoeding (Ontslagregeling) zijn op een werkgever die deel uitmaakt van een groep de artikelen 7:673a lid 2 en 7:673d BW niet van toepassing, indien de werkgevers die deel uitmaken van deze groep samen gemiddeld 25 of meer werknemers in dienst hadden in de tweede helft van het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de arbeidsovereenkomst is opgezegd.
5.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 2:24b BW en artikel 1, onderdeel e van de Ontslagregeling is als groep aan te merken een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Volgens dit artikel en de wetsgeschiedenis behorende bij dit artikel moet in dit verband sprake zijn van een centrale leiding over de organisatorisch met elkaar verbonden vennootschappen. [verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van een dergelijke centrale leiding. De arbeidsvoorwaarden worden weliswaar vastgesteld voor alle protestantse kerken in Nederland en [ kerkgenootschap] heeft voor bepaalde rechtshandelingen toestemming nodig van het regionaal college voor de behandeling van beheerszaken, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat PKN de centrale leiding heeft over de bij haar aangesloten kerken. [ kerkgenootschap] heeft immers aangevoerd dat zij haar eigen financiële zaken regelt en voor de financiering afhankelijk is van giften van haar leden. Rechtshandelingen worden volgens [ kerkgenootschap] door de gemeente zelf aangegaan. Alleen bij zeer ingrijpende rechtshandelingen of voor handelingen met risico op belangenverstrengeling is toestemming nodig van een regionaal orgaan. Daarnaast worden leden van vertegenwoordigende organen van [ kerkgenootschap] ook niet benoemd of ontslagen door de PKN, maar door de leden van [ kerkgenootschap] zelf. Gelet op deze toelichting van [ kerkgenootschap] is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [ kerkgenootschap] onder de centrale leiding staat van PKN en dat er sprake zou zijn van een economische eenheid. Dit betekent PKN en [ kerkgenootschap] niet als groep zijn aan te merken.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW op [ kerkgenootschap] van toepassing is. Dit betekent dat [ kerkgenootschap] niet een transitievergoeding van € 48.859,- bruto verschuldigd is aan [verzoeker], maar van € 37.573,- bruto. De kantonrechter zal daarom bepalen dat [ kerkgenootschap] dit bedrag verschuldigd is aan [verzoeker]. De kantonrechter ziet op grond van artikel 7:686a BW tevens aanleiding te bepalen dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening.
Uit de nadere toelichting van [ kerkgenootschap] blijkt dat zij het netto equivalent van € 37.573,- reeds heeft voldaan aan [verzoeker]. [verzoeker] is niet meer in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Als het klopt dat [ kerkgenootschap] dit bedrag reeds heeft betaald aan [verzoeker], dan hoeft zij dit niet nog een keer aan [verzoeker] te betalen. Wel moet [ kerkgenootschap] aan [verzoeker] de wettelijke rente over € 37.573,- vergoeden, voor zover zij dat nog niet heeft gedaan.
5.7.
[ kerkgenootschap] heeft niet betwist dat [verzoeker] recht heeft op vergoeding van de eindejaarsuitkering en dat dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening. De kantonrechter ziet daarom aanleiding dit zoals verzocht toe te wijzen, verminderd met hetgeen [ kerkgenootschap] stelt reeds te hebben voldaan aan [verzoeker], maar slechts voor zover dit bedrag inderdaad is voldaan.
5.8.
De door [verzoeker] gevorderde wettelijke verhoging over de eindejaarsuitkering zal als onbetwist en op grond van de wet eveneens worden toegewezen tot een bedrag van € 656,96 bruto. De gevorderde wettelijke rente over de wettelijke verhoging is echter niet toewijsbaar vanaf 17 juli 2017, maar pas vanaf de dag van het verzoekschrift. Volgens vaste rechtspraak is voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over de wettelijke verhoging immers vereist dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. Omdat niet is gebleken dat [verzoeker] [ kerkgenootschap] in gebreke heeft gesteld voor de indiening van het verzoekschrift, is [ kerkgenootschap] pas in verzuim vanaf de dag van het verzoekschrift.
5.9.
[ kerkgenootschap] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Indien deze proceskosten niet binnen veertien dagen na deze beschikking worden betaald, dient deze vergoeding te worden vermeerderd met de wettelijke rente. (en niet met de wettelijke handelsrente, zoals is verzocht).

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [ kerkgenootschap] om aan [verzoeker] te betalen een transitievergoeding ten bedrage van € 37.573,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2017 tot aan de dag van algehele voldoening, verminderd met hetgeen reeds aantoonbaar is voldaan;
veroordeelt [ kerkgenootschap] om aan [verzoeker] te betalen de eindejaarsuitkering ten bedrage van € 1.313,91 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2017 tot aan de dag van algehele vergoeding, verminderd met hetgeen reeds aantoonbaar is voldaan;
veroordeelt [ kerkgenootschap] om aan [verzoeker] te betalen de wettelijke verhoging over de eindejaarsuitkering ten bedrage van € 656,96 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [ kerkgenootschap] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 470,00 aan verschotten en € 800,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van deze beschikking tot aan de dag van voldoening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688