In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om transitievergoeding door [verzoeker] tegen [kerkgenootschap]. [verzoeker] was sinds 15 april 1987 in dienst bij [kerkgenootschap] als kosteres en had recht op een transitievergoeding van € 48.859,00 bruto, omdat haar arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden had geduurd. De werkgever, [kerkgenootschap], voerde echter aan dat zij minder dan 25 werknemers in dienst had en daarom onder de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW viel. De kantonrechter moest beoordelen of [kerkgenootschap] deel uitmaakte van een groep, zoals bedoeld in artikel 24 lid 1 van de Ontslagregeling, en of de uitzondering op de transitievergoeding van toepassing was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2017 heeft de kantonrechter vastgesteld dat [verzoeker] recht had op een transitievergoeding, maar dat de uitzondering van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat [kerkgenootschap] niet onder de centrale leiding van de Protestantse Kerk Nederland viel, en dat er geen sprake was van een economische eenheid. Hierdoor was de uitzondering van artikel 7:673a lid 2 BW van toepassing, wat betekende dat [kerkgenootschap] niet de volledige transitievergoeding verschuldigd was, maar een bedrag van € 37.573,- bruto. Daarnaast werd [kerkgenootschap] veroordeeld tot betaling van de eindejaarsuitkering en de wettelijke verhoging over deze uitkering. De proceskosten werden ook aan [kerkgenootschap] opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.