ECLI:NL:RBROT:2017:9776

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
C/10/539129 / KG ZA 17-1252
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inschrijving van erfdienstbaarheid en geschil over hekwerk tussen buren

In deze zaak, die op 12 december 2017 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, [eiser], medewerking van gedaagden, [gedaagden] c.s., aan de inschrijving van een recht van erfdienstbaarheid in het kadaster. Eiser stelt dat hij door verjaring recht heeft verkregen op een pad dat over het perceel van gedaagden loopt, en dat gedaagden hem de toegang tot dit pad ontzeggen door een hek te plaatsen. Eiser vorderde in kort geding dat gedaagden het hek zouden verwijderen of verplaatsen en dat zij zouden meewerken aan de notariële vastlegging van het recht van erfdienstbaarheid. Gedaagden voerden verweer en stelden dat zij aan de afspraken met eiser hadden voldaan door het hek verder naar achteren te plaatsen, maar dat eiser zich niet kon vinden in de nieuwe locatie van het hek. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagden inderdaad de afspraken hadden nageleefd en dat de vordering tot verwijdering of verplaatsing van het hek werd afgewezen. Wel werd gedaagden veroordeeld om medewerking te verlenen aan de inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan zouden voldoen. In reconventie vorderden gedaagden vergoeding van juridische kosten, maar deze vordering werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/539129 / KG ZA 17-1252
Vonnis in kort geding van 12 december 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T.M. Kools te Roosendaal,
tegen

1.[gedaagde] ,

2.
[gedaagde 1],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 november 2017, met 12 producties;
  • de conclusie van eis in reconventie;
  • de 8 producties van [gedaagden] c.s.;
  • de mondelinge behandeling op 4 december 2017;
  • de pleitnota van [gedaagden] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] c.s. is sinds augustus 2015 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] alsook van de erf-tuin aan de achterzijde van die woning, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , [kadastrale gegevens] .
2.2.
[eiser] is sinds september 2011 woonachtig in de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] . Naast zijn woning is een pad dat o.a. leidt naar (de achterkant van) het perceel van [eiser] en dat [eiser] gebruikt om zijn achtertuin te bereiken. Het pad loopt deels over het perceel van [gedaagden] c.s. In het kadaster is geen recht van overpad ingeschreven.
2.3.
Begin 2016 heeft [gedaagden] c.s. zijn perceel afgesloten met een hek.
Op 1 maart 2016 hebben partijen een overeenkomst tot “recht van overpad” gesloten, waarin is vermeld dat [gedaagden] c.s. aan [eiser] toegang verleent tot de achterzijde van zijn perceel over de grond van [gedaagden] c.s. tot ter breedte van een personenauto en dat [gedaagden] c.s. daarvoor een sleutel ter beschikking stelt aan [eiser] . Dat is dienovereenkomstig gebeurd.
2.4.
Later heeft [gedaagden] c.s. de sloten van het hek vervangen, waardoor [eiser] geen toegang meer had tot het achter het hek gelegen gedeelte van het pad. Bij brief van
23 september en 31 oktober 2016 heeft [eiser] [gedaagden] c.s. gesommeerd om hem toegang te verlenen tot zijn achtererf.
2.5.
Bij brief van 25 november 2016 heeft [gedaagden] c.s. een “overeenkomst tot verlening van recht van overpad” aan [eiser] gezonden met daarbij gevoegd een situatietekening, waarin het gedeelte van het pad waar het recht van overpad betrekking op heeft, is gearceerd en is aangeduid met [eiser] heeft deze overeenkomst niet ondertekend.
2.6.
Bij brief van 11 april 2017 heeft [eiser] [gedaagden] c.s. gesommeerd om een sleutel van het hek aan hem ter beschikking te stellen en om mee te werken aan inschrijving van het recht van buurweg dan wel het recht van overpad in het kadaster.
Partijen zijn in gesprek gegaan, maar hebben geen overeenstemming kunnen bereiken.
2.7.
Bij dagvaarding van 20 juni 2017 heeft [eiser] bij de rechtbank te Rotterdam primair gevorderd te verklaren voor recht dat het pad een buurweg betreft en dat [gedaagden] c.s. het gebruik van de buurweg op onrechtmatige wijze belemmert met het geplaatste hekwerk, met veroordeling van [gedaagden] c.s. tot het verwijderen en verwijderd houden van het hekwerk. Subsidiair is gevorderd te verklaren voor recht dat [eiser] door bevrijdende verjaring de erfdienstbaarheid van overpad heeft verkregen en [gedaagden] c.s. te veroordelen om medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging en inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid in het kadaster.
2.8.
Bij brief van 29 juni 2017 heeft mr. E.B. van den Ouden namens [gedaagden] c.s. het volgende medegedeeld aan mr. T.M. Kools:
“(…)
Cliënt is voornemens om het bedoelde hek naar achteren te plaatsen, zodat uw cliënt daar geen last en hinder van ondervindt. (De andere buren hebben cliënt overigens uitdrukkelijk verzocht om het hek op de nieuwe plaats te handhaven omdat zij het graag zien dat hun percelen aan de achterzijde niet vrij toegankelijk zijn).
En voorts is cliënt bereid te erkennen dat er door verjaring een recht van overpad ontstaan is op het gedeelte wat eerder door hem gearceerd in een tekening is aangegeven, zodat hij dat al eerder erkend heeft. Cliënt is bereid om alle formele medewerking te verlenen die noodzakelijk is om die erfdienstbaarheid van overpad in het kadaster te doen inschrijven, waarbij wordt aangetekend dat cliënt niet bereid is om daar financieel op welke wijze dan ook in bij te dragen. Doch wanneer u een notariële volmacht tot instemming met verjaring zendt zal cliënt die, des nodig, ten kantore van de notaris ondertekenen.
(…)
Cliënt’s aanbod geldt gedurende 5 werkdagen na heden. (…)”
2.9.
Bij e-mail van 3 juli 2017 heeft mr. Kools namens [eiser] het volgende medegedeeld aan mr. Van den Ouden:
“Cliënt gaat akkoord met het voorstel van uw cliënt, inhoudende dat het hek naar achteren wordt geplaatst, uw cliënt erkent dat er door verjaring een recht van overpad is ontstaan en dat uw cliënt zijn medewerking verleend aan de notariële inschrijving daarvan in het kadaster.
Cliënt zal hiervoor een notaris benaderen.
(…)”
2.10.
Vervolgens heeft [eiser] de bij de rechtbank te Rotterdam aanhangig gemaakte procedure ingetrokken.
2.11.
Bij e-mail van 28 juli 2017 heeft mr. Van den Ouden het volgende medegedeeld aan mr. Kools:
“Hoewel het destijds gedane voorstel vrij duidelijk was en de plaats van het hek ook, immers gerelateerd aan het gearceerde gedeelte op de eerder gezonden tekening, heeft uw cliënt bij de mijne wederom voor de nodige onrust gezorgd omdat hij aangaf zich niet te kunnen vinden in de voorziene plek, aansluitend aan het gearceerde gedeelte.
Cliënt heeft besloten nog eenmaal aan de wens van uw cliënt tegemoet te komen door het hek verder naar achteren te plaatsen, doch dat kan niet op korte termijn vanwege werkzaamheden van andere buren. Dat betekent dan ook dat het hek na 18 september a.s. verplaatst zal worden en de verwachting is dat dat binnen een week gerealiseerd zal zijn. (…).
2.12.
Begin september 2017 heeft Benschop & Sterling Netwerk Notarissen (hierna: de notaris) in opdracht van [eiser] een ontwerpakte van 6 september 2017, waarin het recht van erfdienstbaarheid is vastgelegd, opgesteld en verzonden aan [gedaagden] c.s. In dat concept is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
De erfdienstbaarheid van overpad houdt in de plicht van de eigenaar te dulden dat de gerechtigde een strook grond, deel uitmakend van het dienend erf, gebruikt om te komen van én te gaan naar het heersend erf en de openbare weg.
Deze strook grond is met arcering aangegeven op de aan deze akte gehechte tekening en wordt hierna ‘het voetpad’ genoemd.
Met betrekking tot deze erfdienstbaarheid geldt het navolgende:
1.
Gebruikswijze
Het voetpad zal uitsluitend mogen worden gebruikt om te voet daarover te gaan, zo nodig met:
  • een kinder- of wandelwagen;
  • een (al dan niet gemotoriseerde) invalidenwagen of rollator;
  • een fiets aan de hand;
  • een snorfiets, bromfiets of een motor, maar dan wel met afgezette motor en aan de hand.
Honden op het voetpad moeten zijn aangelijnd.
(…)”
2.13.
Bij brief van 6 oktober 2017 heeft [gedaagden] c.s. aan de notaris medegedeeld dat bij de ontwerpakte een tekening was gevoegd die bijna niet te lezen was en ook niet in overeenstemming was met het verlenen van het recht van voetpad. Daarbij heeft [gedaagden] c.s. gewijzigde tekeningen met een andere maatvoering gezonden om bij de akte te voegen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] c.s. te veroordelen om uiterlijk 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, het hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden, althans te verplaatsen naar de overeengekomen plaats, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagden] c.s. hiermee in gebreke blijft, zulks hoofdelijk;
II. [gedaagden] c.s. te veroordelen uiterlijk 7 dagen na betekening van het te wijzen vonnis, zijn medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging en inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid in de openbare registers van het kadaster conform de conceptakte welke als productie 11 bij de dagvaarding is gehecht, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagden] c.s. hiermee in gebreke blijft, zulks hoofdelijk;
III. [gedaagden] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, waaronder de nakosten en wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagden] c.s., ondanks herhaald verzoek, de schikkingsovereenkomst tussen partijen niet nakomt.
3.2.1.
[gedaagden] c.s. heeft het hek niet op de overeengekomen plaats gezet. Het hek is ruim een meter minder ver naar achteren gezet dan afgesproken. Bovendien draait het hek open naar de kant van de openbare weg in plaats van naar het perceel van [gedaagden] c.s., zoals voorheen het geval was. Dit heeft tot gevolg dat wanneer het hek open wordt gedaan, het hek als “tweede schutting” van meer dan twee meter hoog de tuin van [eiser] afsluit. Daarnaast heeft [gedaagden] c.s. tegen de afspraken in de conceptakte aangepast op zodanige wijze dat het recht van erfdienstbaarheid wordt gevestigd op een kleiner deel van het perceel dan door partijen is afgesproken.
3.2.2.
[eiser] heeft spoedeisend belang bij zijn vordering. Zijn woning staat al enige tijd te koop. Nieuwe kopers worden afgeschrikt door de problemen rondom de bereikbaarheid van de achtertuin.
3.3.
[gedaagden] c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] c.s. vordert, in reconventie, bij vonnis:
[eiser] te veroordelen om aan [gedaagden] c.s. te betalen een bedrag van € 673,36, zijnde de nodeloos gemaakte juridische kosten;
te bepalen dat met betrekking tot de erfdienstbaarheid van voetpad heeft te gelden dat die uitgeoefend wordt over een strook grond met een maximale breedte van 1.20 meter;
[eiser] te veroordelen in de kosten van de procedure, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen.
4.2.
Aan zijn vordering heeft [gedaagden] c.s. het volgende ten grondslag gelegd.
4.2.1.
[gedaagden] c.s. meent dat hij [eiser] volledig tegemoet is gekomen en loyaal uitvoering heeft gegeven aan de regeling tussen partijen. Dat heeft geleid tot de ontwerpakte van vestiging erfdienstbaarheden van 6 september 2017. [gedaagden] c.s. heeft daar geen enkele inbreng in gehad, maar heeft zich daar wel mee akkoord verklaard. Dat betekent dat het onderhavige kort geding overbodig is, dat [gedaagden] c.s. op extra kosten is gejaagd en dat de eerdere kosten, met name de juridische kosten die hij heeft gemaakt tot aan het moment van de totstandkoming van de regeling, door [eiser] gedragen dienen te worden. Voor deze kosten wordt verwezen naar een nota van 16 juni 2017 ad € 673,36.
4.2.2.
In de ontwerpakte van 6 september 2017 wordt een erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd. [gedaagden] c.s. wenst op de voet van artikel 5:73 lid 2 BW de concrete maten van het voetpad vastgelegd te zien om te voorkomen dat [eiser] de toegang tot de percelen van [gedaagden] c.s. zou blokkeren door daar met een auto overheen te gaan dan wel die daar geparkeerd te houden. Voor een voetpad is het niet strikt noodzakelijk dat dat zich uitstrekt over de volle breedte (ongeveer 4½ meter). De rapportage van Bouwadvies toegankelijkheid Midden en Noord Nederland geeft aan dat een voetpad wat weinig belopen wordt en waar geen lantaarnpalen en palen met verkeersborden op geplaatst zijn, voldoet wanneer het exclusief trottoirband 1.20 meter breed is.
4.3.
[eiser] voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling zowel in conventie als in reconventie

5.1.
Gelet op de nauwe onderlinge verwevenheid zullen de vordering in conventie en die in reconventie gezamenlijk worden besproken.
5.2.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat zijn woning te koop staat, maar dat kopers worden afgeschrikt door de kwestie rondom de bereikbaarheid van zijn achtertuin. Daarmee is het spoedeisend belang bij zijn vordering gegeven.
5.3.
Als vaststaand kan worden aangenomen – want dat is door [gedaagden] c.s. erkend – dat [eiser] door verjaring een recht van overpad heeft verkregen op een gedeelte van het pad teneinde zijn achtererf te kunnen bereiken. Partijen verschillen echter van mening over de locatie en de draairichting van het hek alsmede de breedte van het overpad/voetpad.
5.4.
Over de locatie van het hek is in geschil wat partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Daarbij heeft te gelden dat, blijkens het Haviltex-criterium, het bij de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld niet enkel aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De afspraken tussen partijen over de toegankelijkheid van het pad voor [eiser] vloeien voort uit het voorstel van [gedaagden] c.s. per e-mail van 29 juni 2017, dat door/namens [eiser] op 3 juli 2017 is aanvaard (zie 2.8. en 2.9.). Over de locatie van het hek is enkel vermeld dat [gedaagden] c.s. het hek naar achteren zal plaatsen, zodat [eiser] daar geen last en hinder van ondervindt. Een concrete locatie wordt in die mailcorrespondentie niet genoemd. Wel kan uit de e-mail van mr. Van den Ouden van 28 juli 2017 (zie 2.11.) – waartegen [eiser] niet meer heeft geprotesteerd – worden afgeleid dat het gedane voorstel van 29 juni 2017 ertoe strekte dat het hek aansluitend aan het gearceerde gedeelte zou worden geplaatst. Die locatie komt de voorzieningenrechter ook niet onbegrijpelijk voor, aangezien [eiser] het gedeelte van het pad dat voorbij het gearceerde gebied ligt, niet nodig heeft om zijn achtertuin te bereiken.
[eiser] heeft echter gesteld dat, kort na de aanvaarding van het voorstel, [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) zich bij hem meldde om namens [gedaagden] c.s. nadere afspraken te maken met [eiser] over de plaats waar het hek moest komen. Vervolgens hebben [eiser] en [persoon 1] afgesproken dat het hek zou komen te staan ter hoogte van de achterzijde van het perceel van [eiser] en heeft [gedaagden] c.s. de volgende dag een piketpaal op de afgesproken locatie geplaatst, aldus [eiser] . Daartegenover heeft [gedaagden] c.s., onder overlegging van een schriftelijke verklaring van [persoon 1] , betwist dat [persoon 1] namens hem mocht handelen. Vanwege de slechte verstandhouding tussen partijen had hij [persoon 1] enkel gestuurd om te bevestigen wat partijen hadden afgesproken. Nadat [eiser] aan [persoon 1] had medegedeeld dat hij het hek nog verder naar achteren wilde zien, heeft [gedaagden] c.s. onverplicht en uit eigen beweging besloten om het hek nog zo’n 5 à 6 meter verder naar achteren te plaatsen. Ook betwist [gedaagden] c.s. dat hij een piketpaal zou hebben geslagen op de plek waar [eiser] het hek had willen hebben.
Geoordeeld wordt dat, nu de stelling van [eiser] uitdrukkelijk en gemotiveerd door [gedaagden] c.s. is bestreden en niet nader door [eiser] is onderbouwd, vooralsnog niet van uit kan worden gegaan dat [persoon 1] [gedaagden] c.s. mocht vertegenwoordigen in deze, zodat geen sprake kan zijn van een nieuwe afspraak over de locatie van het hek.
Vaststaat dat het hek vóór de regeling tussen partijen aan de voorkant van het pad stond, waardoor [eiser] langs het hek moest om in zijn achtertuin te geraken en om die reden een sleutel van het hek nodig had. Na de regeling heeft [gedaagden] c.s. het hek zodanig naar achteren geplaatst dat [eiser] de vrije toegang heeft tot zijn achtertuin en in die zin geen last en hinder ondervindt van het hek.
5.5.
Ten aanzien van de richting waarin het hek open zou moeten draaien, wordt opgemerkt dat dit punt bij het maken van de afspraken niet expliciet is besproken. Hoewel het hek voorheen opendraaide in de richting van het perceel van [gedaagden] c.s. (en dus niet naar de straatkant toe) en [eiser] in beginsel mocht verwachten dat die richting na de verplaatsing zou worden aangehouden, betekent dat niet zonder meer dat [gedaagden] c.s. gehouden is aan de draairichting. Op dat punt moet een belangenafweging worden gemaakt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Dat het hek thans opendraait naar de openbare weg en daarmee als “een tweede schutting” tegen de tuin van [eiser] staat, is geen factor die is aan te merken als relevante last of hinder zoals genoemd in het voorstel van [gedaagden] c.s. Het probleem dat [eiser] heeft met de huidige draairichting is uitsluitend van esthetische aard en heeft niets van doen met het beoogde doel van de gemaakte afspraken, namelijk de bereikbaarheid van de achtertuin van [eiser] . Bovendien dient het hek ervoor te zorgen dat derden niet op het terrein van [gedaagden] c.s. en die van de andere buren kunnen komen, zodat niet aannemelijk te achten is dat het hek voortdurend open zal staan. Van zijn kant heeft Van den Boogerts c.s. aangevoerd dat hij voor wat betreft de draairichting (en overigens ook de locatie) van het hek tevens rekening heeft te houden met de andere buren. Indien het hek richting zijn eigen perceel zou draaien, zou het hek de brandgang van een buurman, die daar een horecapand exploiteert, kunnen belemmeren. Weliswaar is de brandgang thans door [gedaagden] c.s. afgesloten met een schutting, maar daarvan heeft [gedaagden] c.s. aangevoerd dat dat in overleg is gegaan met de betreffende buurman en dat hij die onmiddellijk en zonder moeite kan verwijderen – in tegenstelling tot de draairichting van het hek – als de buurman daar om verzoekt. Gelet op deze omstandigheden dient het belang van [gedaagden] c.s. te prevaleren boven het belang van [eiser] .
5.6.
Wat betreft de omvang van het voetpad gaat [eiser] uit van een voetpad dat zich uitstrekt over de volle breedte van het pad, terwijl [gedaagden] c.s. meent dat een dergelijke omvang niet strikt noodzakelijk is voor het gebruik van het voetpad. Overwogen wordt dat de omvang (en dus ook de breedte) van het voetpad tussen partijen is overeengekomen. Niet in geschil is immers dat partijen tot aan de overeenstemming op
3 juli 2017 en ook daarna steeds zijn uitgegaan van de situatieschets waarin het overpad net zo breed is als het pad. In dat verband wordt gewezen op de eerdere overeenkomst tot “recht van overpad” van 1 maart 2016 en de brief van [gedaagden] c.s. van 25 november 2016 (zie 2.3. en 2.5.). Eerst in oktober 2017, nadat de notaris de conceptakte van erfdienstbaarheid aan [gedaagden] c.s. had gezonden, heeft [gedaagden] c.s. zich op het standpunt gesteld dat een smaller voetpad zou moeten voldoen. Dat is echter niet conform de afspraak tussen partijen.
5.7.
Het beroep van [gedaagden] c.s. op artikel 5:73 lid 2 BW om, ondanks de gemaakte afspraak, de maximale breedte van het voetpad te stellen op 1.20 meter, kan niet slagen. Dat artikel bepaalt dat de eigenaar van het dienende erf voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid een ander gedeelte van het erf kan aanwijzen, mits deze verplaatsing zonder vermindering van genot voor de eigenaar van het heersende erf mogelijk is. Nog daargelaten de vraag of dit artikel toepassing vindt – aangezien dit artikel voorziet in een verleggingsrecht naar een ander deel van het erf, terwijl [gedaagden] c.s. niet wil verleggen maar wil verkleinen – is evident dat een smallere strook zal leiden tot een vermindering van het genot van [eiser] bij het gebruik van het voetpad. De rapportage van Bouwadvies, waar [gedaagden] c.s. naar verwijst, maakt dat niet anders. Deze rapportage is niet overgelegd en niet inzichtelijk is gemaakt waarom de adviesnormen in deze rapportage tussen partijen gelding zouden moeten hebben. Daarbij komt dat van een in redelijkheid te beschermen belang van [gedaagden] c.s. niet is gebleken. Het in dat kader door hem gestelde belang dat de toegang van het voetpad niet door [eiser] zal worden geblokkeerd door een auto, is voldoende ondervangen in de ontwerpakte, waarin is bepaald dat het voetpad uitsluitend mag worden gebruikt om te voet daarover heen te gaan.
5.8.
Voorgaande overwegingen leiden tot de volgende beoordeling van de vordering in conventie en reconventie.
5.9.
De vordering in conventie sub I. tot verwijdering dan wel verplaatsing van het hek wordt afgewezen, nu voldoende gebleken is dat [gedaagden] c.s. voor wat betreft het plaatsen van het hek conform de afspraak tussen partijen heeft gehandeld.
Het gevorderde sub II. tot het meewerken aan de inschrijving van het recht van overpad in het kadaster wordt toegewezen. Doordat [gedaagden] c.s. eenzijdig en in strijd met de regeling tussen partijen de breedte van het voetpad in de conceptakte heeft aangepast, heeft [eiser] er recht en belang bij dat [gedaagden] c.s. zal worden veroordeeld tot de gevorderde medewerking, een en ander als nader in het dictum uitgewerkt. Als prikkel tot nakoming zal aan de veroordeling een dwangsom worden verbonden, zij het dat de dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd, zoals hierna vermeld.
5.10.
De vordering in reconventie sub 1. tot het betalen van een bedrag aan juridische kosten wordt afgewezen. Nog daargelaten dat niet duidelijk is wat het spoedeisend belang is van [gedaagden] c.s. bij dit gedeelte van zijn vordering, is voorshands voldoende gebleken dat [gedaagden] c.s. met het eenzijdig aanpassen van de omvang van het voetpad niet volledig uitvoering heeft gegeven aan de gemaakte afspraken. Het aanhangig maken van dit kort geding door [eiser] kan daarom niet als nodeloos worden aangemerkt.
De vordering sub 2. om de breedte van het voetpad te bepalen op 1.20 meter, ligt eveneens voor afwijzing gereed, nu partijen anders hebben afgesproken en een grondslag daarvoor ontbreekt. Overigens heeft deze vordering de strekking van een verklaring voor recht, hetgeen zich niet verdraagt met het voorlopige karakter van een kort geding.
5.11.
Gelet op de nauwe onderlinge verwevenheid tussen de vordering in conventie en in reconventie en het feit dat partijen in dit geschil over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder der partijen, zowel in conventie als in reconventie, de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
veroordeelt [gedaagden] c.s. zijn medewerking te verlenen aan de notariële vastlegging en inschrijving van het recht van erfdienstbaarheid in de openbare register van het kadaster conform de conceptakte van 6 september 2017 welke als productie 11 bij de dagvaarding is gehecht, door afgifte van een getekende notariële volmacht binnen 7 dagen na ontvangst daarvan, dan wel in persoon de notariële akte te ondertekenen op een door de notaris te bepalen dag en tijdstip, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagden] c.s. na betekening van dit vonnis hiermee in gebreke blijkt, met een maximum van € 5.000,00, zulks hoofdelijk;
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.5.
wijst de vordering af;
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
2091 / 676