ECLI:NL:RBROT:2017:9722

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
10/681309-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernielingen, poging tot doodslag en bedreiging met auto in Dordrecht

Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 december 2016 in Dordrecht met zijn auto in een psychotische toestand een serie ernstige verkeersdelicten heeft gepleegd. De verdachte reed met hoge snelheid en veroorzaakte schade aan meerdere voertuigen en een horecagebouw. Tijdens zijn rit heeft hij twee voetgangers bijna aangereden en is hij met zijn auto door de gevel van een restaurant gereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de feiten in een psychose bevond, wat leidde tot de conclusie dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat hij in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden geplaatst. De rechtbank heeft deze vordering gevolgd en de verdachte voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst, met een bijkomende maatregel van twee jaar contact- en locatieverbod. De verdachte is niet strafbaar verklaard voor de gepleegde feiten, die onder andere bestonden uit vernieling, poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij een schadevergoeding is toegewezen aan een van de benadeelden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681309-16
Datum uitspraak: 6 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Den Haag PPC, locatie 's-Gravenhage,
raadsman mr. P.M. Iwema, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte;
  • plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van 1 jaar;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaren, met het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel;
  • ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Inleiding
Op 28 december 2016 verkeerde de verdachte naar eigen zeggen in een door hem zelf opgewekte trance. Hij had hierdoor telepathisch contact met “boven”. De verdachte zou van “boven” belangrijke informatie doorkrijgen op voorwaarde dat hij een test doorstond. Deze test bestond uit een autorit waarbij de verdachte zou worden aangestuurd door “boven”. Naar zijn zeggen betrof het een “gecontroleerde autorit” waarbij hij moest laten zien “vertrouwen” te hebben in de aanwijzingen die hij zou krijgen. Hij mocht daarom niet zelf besluiten te remmen of (bij) te sturen. De verdachte is vervolgens in zijn auto gestapt en vanaf zijn woning gelegen aan de [adres verdachte] te Dordrecht via de Elzenlaan naar het Damplein in Dordrecht gereden. Onderweg heeft hij een aanrijding met twee auto’s waaronder een lesauto veroorzaakt en is hij afgereden op twee voetgangers, althans is hij deze op zeer korte afstand gepasseerd. De autorit van de verdachte is geëindigd nadat de verdachte het gebouw van [naam horecabedrijf 1] is ingereden. De verdachte is vervolgens uitgestapt en “ [naam horecabedrijf 2] ” ingelopen. Na enige tijd is de verdachte naar buiten gekomen, door een omstander verzorgd aan zijn verwondingen en uiteindelijk per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
Feit 1
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet met opzet [naam horecabedrijf 1] is binnengereden. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op dat moment via telepathie de opdracht kreeg dat hij naar links moest sturen en daar verder niet over na te denken.
Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het binnenrijden, omdat de verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde in een psychotische toestand bevond, overweegt de rechtbank het navolgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de aanwezigheid van een ernstige geestelijke stoornis slechts dan aan de bewezenverklaring van opzet in de weg staan, indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan, in het licht van de eigen verklaringen van verdachte, geen sprake. Hij heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat de autorit een test van “boven” was, dat hij daarbij geleid zou worden door “boven” en dat hij zich moest houden aan de aanwijzingen die hij “van boven kreeg”. Verdachte was zich aldus in voldoende mate bewust van wat hij deed. Hetgeen de gedragsdeskundigen over de psychische toestand van de verdachte hebben verklaard, doet hieraan niet af, nu dit niet ziet op de bewustheid van de verdachte, maar op de toerekenbaarheid van zijn gedragingen.
Feit 2
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte de vernielingen bij [naam horecabedrijf 3] niet opzettelijk heeft aangericht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte het serviesgoed met een onhandige zwaai per ongeluk heeft geraakt. Voorts betwist de raadsman dat het de verdachte was die een frituurmand en een koelceldeur heeft beschadigd.
De rechtbank overweegt als volgt. De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij achter de verdachte aanliep en zag dat de verdachte in de genoemde snackbar met een veeggebaar kopjes en schotels van een koffieapparaat gooide. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van de getuige [naam getuige 2] . Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte het genoemde serviesgoed met opzet heeft vernield. De getuige [naam getuige 1] heeft voorts verklaard dat de verdachte een frituurmand pakte en hiermee met opzet twee keer hard tegen een koelceldeur sloeg, waardoor zowel de frituurmand en de koelceldeur werden beschadigd. Deze verklaring vindt echter geen steun in de overige bewijsmiddelen. Gelet hierop dient de verdachte van dit onderdeel in de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 5
De raadsman van de verdachte heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot doodslag op aangeefster [naam slachtoffer 1] en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens aangever [naam slachtoffer 2] , omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [naam slachtoffer 1] en evenmin [naam slachtoffer 2] heeft willen bedreigen. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte niet doende was met het opzettelijk inrijden of afrijden op personen. Hij had slechts het Damplein willen bereiken. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte met een dusdanig hoge snelheid heeft gereden, dat de dood van [naam slachtoffer 1] te verwachten was in geval van een botsing met de auto van de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte het (blote) opzet had op het doden van [naam slachtoffer 1] . Van een poging om iemand opzettelijk van het leven te beroven kan echter ook sprake kan zijn indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het zal daarbij moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte met zijn auto recht op haar is afgereden zonder zijn snelheid te minderen en dat zij moest wegspringen om te voorkomen dat zij zou worden geraakt. De verdachte heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij wist dat hij een aanrijding heeft veroorzaakt met een auto “die niet uit de weg ging” en dat hij iemand heeft zien wegspringen voor de auto. Hij was recht op die persoon afgereden en er “slalommend omheen” gereden.
In het dossier bevinden zich voorts verschillende getuigenverklaringen over de snelheid waarmee de verdachte heeft gereden. Meerdere getuigen hebben verklaard dat het geluid van de auto, het hoge toerental en rookvorming hun aandacht had getrokken. De getuige [naam getuige 3] noemt een snelheid van 60 km/h op het moment dat de verdachte op de Elzenlaan reed en [naam slachtoffer 1] schat de snelheid van de auto van de verdachte op 50 km/h. De verdachte heeft verklaard dat hij bij [naam horecabedrijf 1] de snelheid van 50 km/h had bereikt. Ook heeft hij verklaard dat hij van “boven” de opdracht had om tijdens de test niet te remmen. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen met welke snelheid de verdachte heeft gereden staat gelet op deze getuigenverklaringen en de verklaring van de verdachte zelf, wel vast dat de auto een zekere vaart had. Gelet op de algemene ervaringsregels en gezien de kwetsbare positie van voetgangers, acht de rechtbank daarom de kans op een dodelijk ongeluk aanmerkelijk. De verdachte heeft deze kans op een aanrijding met fatale afloop ook geaccepteerd. De verdachte heeft immers naar eigen zeggen bewust ja gezegd op de test. Dat “boven” hem had verzekerd dat daarbij geen slachtoffers zouden vallen, doet hieraan niet af. Het gedrag van de verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm, zoals die is gebleken uit de bewijsmiddelen, zo zeer gericht op het veroorzaken van een fataal verkeersongeval, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de kans op de dood van voetgangers zoals [naam slachtoffer 1] , heeft aanvaard. De verdachte is immers in zijn auto zonder te remmen recht op haar afgereden en [naam slachtoffer 1] heeft een aanrijding alleen kunnen voorkomen door zelf weg te springen. Op grond hiervan acht de rechtbank het voor poging doodslag benodigde opzet in voorwaardelijke vorm bewezen.
Aangever [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de auto van de verdachte recht op hem af kwam en zijn snelheid niet verminderde. Hij moest stoppen om een aanrijding te voorkomen. Op het laatste moment had de bestuurder van de auto zijn voertuig nog een beetje weggestuurd.
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij voor aangever is uitgeweken en dat hij zich zijn schrik wel kan voorstellen.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht is niet vereist dat de dader het voornemen heeft om de bedreiging te realiseren. Vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees zou kunnen ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
Op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting staat vast dat de verdachte recht op [naam slachtoffer 2] is afgereden, die op dat moment zowel van een van rechts als een van links komende auto voorrang had gekregen om de weg over te steken. Op dat moment kwam de verdachte – zoals hij zelf zegt – al slalommend en zonder zijn snelheid te verminderen op hem af rijden. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit verkeersgedrag dat redelijkerwijs bij [naam slachtoffer 2] de vrees kon doen ontstaan dat hij zou worden aangereden met mogelijk fatale gevolgen. De verdachte heeft, zoals hiervoor al is gezegd, zich bewust en met aanvaarding van de risico’s ervan schuldig gemaakt aan dit verkeersgedrag en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat medeweggebruikers zich door dit gedrag bedreigd zouden voelen.
Feit 4
De raadsman heeft betwist dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij tijdens zijn rit twee auto’s heeft geraakt en daardoor schade heeft veroorzaakt aan die auto’s.
De verdachte heeft bij een wegversmalling op de Elzenlaan de auto van de getuige [naam getuige 4] voor hem links ingehaald, is langs de wegversmalling gereden en heeft vervolgens de lesauto van de getuige [naam getuige 5] gepasseerd. De verdachte heeft daarbij beide auto’s geraakt. De rechtbank acht het volstrekt onaannemelijk dat de verdachte niets van deze aanrijdingen heeft gemerkt, gelet op de schade aan de auto’s van de getuigen. Hierbij komt dat de verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij wist dat hij een aanrijding heeft veroorzaakt met een auto “die niet uit de weg ging”.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is bewezen dat de verdachte zich op 28 december 2016 schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een gebouw en de vernieling van goederen. Tevens is bewezen dat de verdachte zich op die datum schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Tot slot is bewezen dat de verdachte de plaats van een verkeersongeval waarbij schade is veroorzaakt, heeft verlaten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 december 2016 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw, gelegen aan het Damplein, toebehorende aan [naam slachtoffer 3] , heeft vernield door met een personenauto door de muur van dit pand te rijden;
2.
hij op 28 december 2016 te Dordrecht in een bedrijfspand, gelegen
aan het Damplein, opzettelijk en wederrechtelijk kopjes en
schotels geheel of ten dele toebehorende aan ' [naam horecabedrijf 3] ' en/of [naam slachtoffer 4] , heeft vernield ;
3.
hij op 28 december 2016 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
van het leven te beroven, met dat opzet met een personenauto op die [naam slachtoffer 1]
is afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij
een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Dordrecht aan de Elzenlaan, op 28 december 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan
anderen (te weten [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] ) schade was toegebracht;
5.
hij op 28 december 2016 te Dordrecht, aan de Gravensingel [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een personenauto met verhoogde snelheid op die [naam slachtoffer 2] afgereden en vervolgens rakelings langs die [naam slachtoffer 2] gereden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. opzettelijk en wederrechtelijk enig gebouw dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

3.poging tot doodslag

4. overtreding van artikel 7 lid 1 onder a van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd

5.bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Standpunt van de officier van justitie

Door de officier van justitie is gevorderd de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hij als volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de verdachte niet wordt vrijgesproken, eveneens ontslag van alle rechtsvervolging bepleit wegens ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling van de toerekenbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank de volgende rapportages ontvangen.
Psychiater B.E.A. van der Hoorn heeft op 24 maart 2017 en op 4 september 2017 rapporten over de verdachte opgemaakt. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
De verdachte lijdt aan een schizo-affectieve stoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij de verdachte sprake van een psychose met manische kenmerken. Het denken en handelen van de verdachte werd op dat moment volledig beïnvloed door deze psychose. De onderzoeker adviseert de rechtbank de hem ten laste gelegde feiten hem niet toe te rekenen.
Klinisch psycholoog R. Bullens heeft op 20 maart 2017 en op 31 augustus 2017 rapporten over de verdachte opgemaakt. Deze rapporten houden onder meer het volgende in.
Bij de verdachte is een schizofrene stoornis gediagnosticeerd. Omdat het hem ten laste gelegde volledig werd gestuurd door deze schizofrene stoornis, wordt geadviseerd dit niet toe te rekenen aan de verdachte.
De verdachte is dus door de psychiater en de psycholoog, die verdachte afzonderlijk hebben onderzocht, volledig ontoerekeningsvatbaar verklaard in verband met het lijden aan een schizofrene-/schizoaffectieve stoornis. Volgens de deskundigen was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten daarvan ook sprake en bestaat er een causaal verband tussen de ziekelijke stoornis en de gedragingen die hebben geleid tot de strafbare feiten.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt volledig ontoerekeningsvatbaar geacht.
De verdachte is daarom niet strafbaar.

7.Motivering maatregelen

7.1.
Algemene overweging
De maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregelen zijn gebaseerd
De verdachte is op 28 december 2016 in een psychotische toestand in zijn auto gestapt en gaan rijden. De verdachte heeft snelheid gemaakt en is met veel geluid, waaronder piepende remmen, begonnen aan een dollemansrit. Hij heeft tijdens een inhaalmanoeuvre twee auto’s aangereden en is zonder te stoppen doorgereden. Hij is daarna met zijn auto op iemand afgereden en heeft niet uitgeweken voor die persoon. Ook is de verdachte rakelings langs een andere persoon gereden. De rit van de verdachte eindigde nadat hij zich met zijn auto in een gebouw aan het Damplein had geboord, waardoor dit gebouw zwaar werd beschadigd. Tot slot heeft de verdachte in een snackbar serviesgoed stuk gegooid.
Door het plegen van de strafbare feiten zoals hiervoor beschreven heeft de verdachte buitengewoon gevaarzettend gehandeld. Hij heeft totaal geen acht geslagen op de gevaren van zijn handelen voor overige verkeersdeelnemers, onder wie twee voetgangers. Hij heeft ook zichzelf in gevaar gebracht. Dat zijn handelen niet tot fatale gevolgen heeft geleid is puur toeval geweest. Het spreekt voor zich dat de betrokken personen, slachtoffers, maar ook getuigen, erg zijn geschrokken en dat dergelijke feiten gevoelens van angst, onrust en onveiligheid met zich meebrengt. Uit verschillende getuigenverklaringen blijkt dat door toedoen van de verdachte meerdere personen hebben gevreesd voor hun leven. Ook de op de terechtzitting aanwezige slachtoffers [naam slachtoffer 7] en [naam getuige 1] hebben medegedeeld nog steeds aangedaan en angstig te zijn. Bovendien heeft de verdachte aan meerdere personen (financiële) schade berokkend door hun goederen te vernielen. De feiten hebben naast angst veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater B.E.A. van der Hoorn heeft in zijn hiervoor genoemde rapporten geadviseerd de voortgezette behandeling van de verdachte klinisch aan te vangen. Een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) zou hiertoe prima uitgerust zijn. De behandeling kan daarom het beste worden uitgevoerd binnen de kaders van een strafrechtelijke machtiging (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht) voor de duur van één jaar. De psychiater neemt hiertoe in aanmerking dat het risico op recidive hoog is indien de verdachte niet adequaat voor zijn aandoening wordt behandeld. Ten tijde van het psychiatrisch onderzoek was hij nog psychotisch met manische kenmerken, ondanks de medicamenteuze behandeling. Er is daarnaast aandacht nodig voor zijn problematiek op andere levensgebieden. Het is van belang dat de verdachte optimaal op medicatie wordt ingesteld, psycho-educatie krijgt, en dat hij maatschappelijk hulp krijgt voor begeleiding op verschillende levensgebieden zoals financiën, dagbesteding, sociale contacten en werk. Vanuit de klinische setting kan worden toegewerkt naar een passende resocialisatie.
Ook klinisch psycholoog R. Bullens heeft in zijn hiervoor genoemde rapporten geadviseerd om aan de verdachte een maatregel ex art. 37 Wetboek van Strafrecht op te leggen en hem voor de periode van een jaar in een FPA te plaatsen. De psychiater neemt hierbij in aanmerking dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag van de verdachte tijdens een psychose hoog is.
Reclassering Nederland heeft op 30 april 2017 en op 31 augustus 2017 een rapport over de verdachte opgemaakt.
Ook de reclassering vindt in het kader van herstel en resocialisatie een klinische opname het beste passen. De verdachte erkent zijn psychiatrische aandoening namelijk niet en er is nog geen ziektebesef of -inzicht. De reclassering is van mening dat de kans op onttrekking binnen een ambulant begeleidingskader groot is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De maatregel ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht
Nu de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, kan van een strafoplegging voor deze feiten geen sprake zijn. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis passend en geboden is. De hiervoor genoemde psychiater en de psycholoog hebben gerapporteerd dat bij de verdachte nog steeds sprake is van een psychotisch toestandsbeeld en dat de kans op recidive groot is zonder adequate behandeling van zijn aandoening. Een behandeling in een forensische setting is volgens beiden noodzakelijk voordat de verdachte weer kan terugkeren in de samenleving.
De rechtbank acht op grond van voorgaande aannemelijk dat de verdachte een gevaar is voor zichzelf en voor anderen en dat dit gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor een termijn van één jaar.
De maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank is van oordeel dat een contact- en locatieverbod, op de wijze zoals hierna omschreven, noodzakelijk is om te voorkomen dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de betrokkenen werkzaam op het Damplein, in het bijzonder [naam slachtoffer 7] en [naam getuige 1] . De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel bevelen, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de slachtoffers [naam slachtoffer 7] en [naam getuige 1] .
Ontzegging van de rijbevoegdheid
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen voor de duur van vijf jaren.
De ontzegging van de rijbevoegdheid is een (bijkomende) straf. Een (bijkomende) straf kan alleen worden opgelegd in geval van een strafbaar feit en een strafbare verdachte. Nu de verdachte ontoerekeningsvatbaar en derhalve niet strafbaar is, kan dus geen ontzegging van de rijbevoegdheid worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregelen passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit en [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 1478,69 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [naam benadeelde 1] tot een bedrag van € 1000,00 en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het overige deel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [naam benadeelde 2] tot een bedrag van € 37,10, bestaande uit de schadepost “servies” en tot niet-ontvankelijkheidverklaring van het overige deel.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt -in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak- dat de vorderingen dienen te worden afgewezen.
8.3.
Beoordeling
Benadeelde partij [naam benadeelde 1] / [naam slachtoffer 7]
De door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade heeft betrekking op het onder 1 bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft geen fysiek letsel geleden ten gevolge van dit feit. Volgens vaste rechtspraak kan zonder fysiek letsel slechts aanspraak gemaakt worden op vergoeding van immateriële schade indien het ontstaan van geestelijk letsel met voldoende concrete gegevens is onderbouwd. Dergelijke gegevens zijn echter niet overgelegd. De rechtbank wil aannemen dat er bij de benadeelde partij meer of minder sterk psychisch onbehagen is ontstaan ten gevolge van dit feit, maar dat is onvoldoende voor toewijzing van de vordering. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering zodat deze desgewenst aan de burgerlijke rechter kan worden voorgelegd.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De door de benadeelde partij aangevoerde schadeposten “servies” (ad € 37,10) en “snacks in de vitrine” (ad € 148,99) zijn niet voldoende gemotiveerd weersproken door de verdediging en komen de rechtbank ook overigens niet ongegrond voor en zullen daarom worden toegewezen. Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de overige aangevoerde schadeposten is onvoldoende onderbouwd en zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 28 december 2016.
8.4.
Conclusie
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] is niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
De verdachte moet aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 186,09, vermeerderd met de wettelijke rente. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37, 38v, 45, 57, 350, 352, 285, 287 en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich niet op te houden bij [naam horecabedrijf 1] en [naam horecabedrijf 2] , gelegen aan het Damplein te Dordrecht;
2. zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer 7] en [naam slachtoffer 4] , in welke vorm dan ook.
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte, te betalen aan de benadeelde partij [naam horecabedrijf 2] een bedrag van
€ 186,09 (zegge: honderdzesentachtig euro en negen cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 december 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam horecabedrijf 2] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam horecabedrijf 2] te betalen
€ 186,09 (zegge: honderdzesentachtig euro en negen cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 186,09 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 (drie) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Witteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een gebouw, althans een gevel en/of muur en/of wand (en of de daarachter
gelegen koelcel) van een (bedrijfs)pand, gelegen aan het Damplein, in elk
geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan ' [naam horecabedrijf 1] ' en/of [naam slachtoffer 7] en/of [naam bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en /
of beschadigd en / of onbruikbaar gemaakt door met een (personen)auto met
hoge/verhoogde snelheid op/tegen/door de gevel/muur/wand van dit pand te
rijden;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Dordrecht in een bedrijfspand, gelegen
aan het Damplein, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer kopjes en/of
schotels en/of een frituurmand en/of een koelceldeur, in elk geval enig(e)
goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan ' [naam horecabedrijf 3] ' en/of [naam slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een (personen)auto met hoge/verhoogde snelheid op die [naam slachtoffer 1]
is ingereden/afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
4.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij
een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Dordrecht op/aan de Elzenlaan, op of omstreeks 28 december 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
(een) ander(en) (te weten [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] ) schade was toegebracht;
5.
hij op of omstreeks 28 december 2016 te Dordrecht, op of aan de Gravensingel [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een (personen)auto met hoge/verhoogde snelheid op die [naam slachtoffer 2] afgereden en/of (daarbij) (vervolgens) rakelings langs die [naam slachtoffer 2] gereden.