ECLI:NL:RBROT:2017:9721
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en fraudeschuld
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die inkomsten ontving uit een WIA-uitkering, had een aanzienlijke schuldenlast van € 63.156,86. Het verzoek werd ingediend op 24 augustus 2017 en de verzoeker werd gehoord op 10 november 2017. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat dit in het geval van de verzoeker niet aannemelijk was.
De rechtbank wees op een fraudeschuld aan het UWV van € 11.870,59, die was ontstaan doordat de verzoeker in 2014 een WW-uitkering had ontvangen terwijl hij daar geen recht op had. De verzoeker had niet voldoende bewijs geleverd dat hij het UWV correct had geïnformeerd. Daarnaast was er sprake van een hennepkwekerij in de woning van de verzoeker, wat leidde tot extra schulden aan verschillende partijen. De rechtbank oordeelde dat deze schulden niet te goeder trouw waren ontstaan en dat de verzoeker onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn schulden te voldoen.
De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de toelating tot de regeling zouden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank benadrukte dat dit niet uitsluit dat er andere redenen zijn die ook tot afwijzing van het verzoek kunnen leiden.