ECLI:NL:RBROT:2017:9721

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
C/10/533904 / FT EA 17/1753
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens gebrek aan goede trouw en fraudeschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van een verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die inkomsten ontving uit een WIA-uitkering, had een aanzienlijke schuldenlast van € 63.156,86. Het verzoek werd ingediend op 24 augustus 2017 en de verzoeker werd gehoord op 10 november 2017. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot schuldsanering alleen kan worden toegewezen als de verzoeker te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank concludeerde dat dit in het geval van de verzoeker niet aannemelijk was.

De rechtbank wees op een fraudeschuld aan het UWV van € 11.870,59, die was ontstaan doordat de verzoeker in 2014 een WW-uitkering had ontvangen terwijl hij daar geen recht op had. De verzoeker had niet voldoende bewijs geleverd dat hij het UWV correct had geïnformeerd. Daarnaast was er sprake van een hennepkwekerij in de woning van de verzoeker, wat leidde tot extra schulden aan verschillende partijen. De rechtbank oordeelde dat deze schulden niet te goeder trouw waren ontstaan en dat de verzoeker onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn schulden te voldoen.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in staat was om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren na te komen, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de toelating tot de regeling zouden rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. De rechtbank benadrukte dat dit niet uitsluit dat er andere redenen zijn die ook tot afwijzing van het verzoek kunnen leiden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 17 november 2017
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoeker.

1.De procedure

Verzoeker heeft op 24 augustus 2017 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 10 november 2017.

2.De feiten

Verzoeker ontvangt inkomsten uit een WIA-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 63.156,86.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat hij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoeker staat een fraudeschuld aan het UWV van € 11.870,59. Volgens verzoeker is deze schuld ontstaan omdat hij in 2014 een WW-uitkering heeft ontvangen terwijl hij daar geen recht op had omdat hij toen ook werkzaam was. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoeker om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoeker heeft gesteld dat hij het UWV wel heeft geïnformeerd, maar hij heeft dat niet (met schriftelijke stukken) onderbouwd. Wat daarvan ook zij, het valt verzoeker in elk geval te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Dit heeft verzoeker nagelaten. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Daarnaast is op 22 oktober 2015 een hennepkwekerij in de woning van verzoeker ontmanteld. Hieruit zijn, zo heeft verzoeker ter terechtzitting verklaard, de schulden aan Woonplus Schiedam uit 2015 (ad € 3.433,22), Stedin B.V. uit 2015 (ad € 1.977,55) en Gemeente Schiedam uit 2016 (ad € 1.378,87) voortgevloeid. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan. Daaraan doet niet af dat verzoeker – zoals hij ter zitting heeft verklaard - in die periode zijn huissleutel aan een ander ter beschikking had gesteld, nu hem in dat geval te verwijten valt dat hij die ander aldus de gelegenheid heeft geboden om in zijn woning een hennepkwekerij op te zetten.
Voormelde schulden staan, zowel gelet op de aard daarvan als gelet op de hoogte in de relatie tot de totale schuldenlast, aan toelating in de weg.
Daar komt nog het volgende bij.
Verzoeker heeft in de periode 2012 tot en met 2016 voor een bedrag van in totaal € 1.970,61 schulden in zijn vaste lasten laten ontstaan. Het betreft hier schulden aan Zorgverzekeraar DSW uit 2012 en 2016 (van in totaal € 1.449,70) en EON Benelux Levering uit 2015 (ad € 520,91). De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop gevreesd moet worden dat verzoeker de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen, meer in het bijzonder de verplichting om geen nieuwe bovenmatige schulden te laten ontstaan.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Volgens het schuldenoverzicht heeft verzoeker een schuld aan het LBIO van € 9.729,10 met ontstaansdatum 1 november 2005. Verzoeker heeft dienaangaande ter zitting verklaard dat sprake is van een lopende alimentatieverplichting waar hij op dit moment aan voldoet. Het voorgaande brengt met zich dat niet duidelijk is geworden of de voormelde ontstaansdatum correct is, omdat betwijfeld kan worden of hetgeen verzoeker nu betaalt op de lopende verplichting wordt afgeboekt dan wel op de nog openstaande oudere vordering. In het laatste geval is sprake van een alimentatieschuld die (deels) in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift is ontstaan. Gelet op zijn financiële situatie had het in de rede gelegen dat verzoeker de rechtbank zou hebben verzocht de alimentatie op nihil te stellen zodat hij zijn financiële ruimte had kunnen aanwenden voor de betaling van zijn andere schulden. Dat hij dit niet heeft gedaan, valt hem te verwijten. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve ook de schuld aan LBIO niet ter goeder trouw ontstaan althans heeft hij andere schulden niet te goeder trouw onbetaald gelaten. Voor zover een en ander zich in de laatste vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift heeft voorgedaan, staat ook dit aan toelating in de weg.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout, rechter, en in aanwezigheid van A. Meijer, griffier, in het openbaar uitgesproken op 17 november 2017. [1]

Voetnoten

1.